28 286
Dierenwelzijn

nr. 311
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juli 2009

Hierbij ontvangt u het onderzoeksrapport «Welzijn van dieren in reizende circussen in Nederland» en het onderzoeksrapport «De intrinsieke waarde van dieren in performancepraktijken».1 In deze brief informeer ik u over de resultaten van beide onderzoeken en over mijn voorgenomen beleid ten aanzien van circusdieren.

In mijn brief, d.d. 13 juli 2007 (kamerstuk 28 286, nr. 53), heb ik u onderzoek toegezegd naar het welzijn van circusdieren. Op verzoek van uw Kamer is dit onderzoek uitgebreid met onderzoek naar de intrinsieke waarde van dieren in performancepraktijken. Voorts is het welzijnsonderzoek uitgebreid met een onderzoek naar de gezondheid van circusdieren (hierna: het klinisch onderzoek). De klankbordcommissie had hier aandacht voor gevraagd.

Onderzoek intrinsieke waarde

Het onderzoek naar de intrinsieke waarde is uitgevoerd door prof. dr. F.W.J. Keulartz, verbonden aan Wageningen Universiteit en Researchcenter (WUR) en dr. Jac. A.A. Swart, verbonden aan de Universiteit van Groningen.

In het onderzoek naar de intrinsieke waarde van dieren stond de vraag centraal of de intrinsieke waarde van wilde dieren in het geding is als zij gebruikt worden in performance praktijken, zoals dierentuinen, circussen en films.

De onderzoekers concluderen dat de vraag of de intrinsieke waarde van dieren in performance praktijken in het geding is, afhangt van de kwaliteit van de natuurlijke omgeving, de mate van domesticatie van het dier en de aard en kwaliteit van de van de zorg voor het dier. Indien een wild circusdier gemakkelijk terug te plaatsen is in een meer natuurlijke omgeving, dan vereist de intrinsieke waarde, naar de mening van de onderzoekers, dat zo’n dier wordt teruggeplaatst. Dat kan bijvoorbeeld een wildpark zijn en (heel misschien) de vrije natuur, afhankelijk van de soortspecifieke en individuele kenmerken van het dier. Het rapport geeft echter aan dat de mogelijkheden heel beperkt zijn. Het rapport beveelt aan geen dieren meer uit het wild te verwerven, omdat de natuurlijke omgeving de meest geëigende omgeving is. Wanneer dieren in performancepraktijken verblijven dan dient soortspecifieke en voorzover van toepassing individuele zorg aangeboden te worden. De zorg dient aan te sluiten bij de vermogens en behoeften van dieren en respect uit te drukken voor hun dier-zijn. Trainers dienen voldoende kennis en vaardigheden in huis te hebben in de omgang met hun dieren.

Onderzoek welzijn en gezondheid

Het onderzoek naar het welzijn en het klinisch onderzoek is uitgevoerd door de Animal Science Group van WUR onder leiding van dr. ing. H. Hopster. Het onderzoek is begeleid door een wetenschappelijke begeleidingscommissie onder voorzitterschap van prof. dr. J.A.R.A.M. van Hooff. Deze commissie was ingesteld door de WUR. Vanuit LNV is een klankbordcommissie ingesteld waarin vertegenwoordigers deelnamen van Wilde Dieren de Tent Uit, de Dierenbescherming, de Vereniging van Nederlandse Circusondernemingen (VNCO), de European Circus Association en de Club van Circusvrienden.

Het welzijnsonderzoek was gericht op het in beeld brengen van de mate van aantasting van het welzijn van circusdieren. Hierbij is tevens gekeken naar de mogelijkheden om het welzijn van circusdieren te verbeteren en naar de regelgeving die andere Europese lidstaten hebben ter bescherming van circusdieren. Ook is bij dit onderzoek de gezondheidstoestand van circusdieren betrokken.

In het welzijnsonderzoek is gekeken naar olifanten, leeuwen, tijgers, kamelen en paarden. Bij de keuze van de dieren is rekening gehouden met het feit dat deze dieren welzijnsrisico’s lopen en met het aantal dieren per diersoort dat in 2008 in Nederland aanwezig was. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van literatuurstudie, observaties van de dieren en 12 diepte-interviews met betrokkenen en experts. Het klinische onderzoek is verricht bij alle dieren van de circussen die meededen aan het welzijnsonderzoek.

In het rapport over het welzijn en de gezondheid van circusdieren wordt een aantal welzijns- en gezondheidsproblemen gesignaleerd. De onderzoekers concluderen dat er sprake is van een bepaalde mate van aantasting van het welzijn van de dieren waarbij het welzijn van de olifant nadrukkelijk in het geding is. De problemen doen zich vooral voor op het gebied van de verzorging van de dieren en de kennis bij de verzorgers over gezondheid en preventie. Voor de olifant hangt de aantasting van het welzijn samen met het gebrek aan afleiding, te beperkte bewegingsvrijheid en een suboptimaal rantsoen. Het optreden van de dieren tijdens de voorstellingen blijkt het welzijn van de dieren niet noemenswaardig aan te tasten.

Binnen de Europese Unie heeft Oostenrijk een verbod op het houden van wilde dieren in circussen. De ons omringende landen, Frankrijk, België, Duitsland en Groot-Brittannië, hebben (specifieke) regelgeving voor circusdieren met als doel het beschermen van het welzijn van de dieren.

De onderzoekers bevelen onder andere aan regelgeving te ontwikkelen en minimumeisen te stellen aan het houden en gebruiken van dieren in circussen. Specifiek bevelen zij aan de kennis van verzorgers over de gezondheid en de verzorging van dieren op niveau te brengen en achten zij het wenselijk dat de VNCO met gemeenten afspraken maakt over de kwaliteit en ruimte voor dieren op standplaatsen binnen de gemeentegrenzen. Teneinde het welzijn van met name de olifanten beter te kunnen borgen, geven de onderzoekers aan dat nader onderzoek nodig is naar de manier waarop deze dieren in reizende circussen kunnen worden gehouden op zodanige wijze dat recht wordt gedaan aan de soortspecifieke eisen van het dier.

Voorgenomen beleid

Op basis van beide onderzoeken kan de conclusie worden getrokken dat in de huidige situatie de intrinsieke waarde van wilde dieren in het circus in het geding is. Uit het welzijnsonderzoek blijkt dat er onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan de soortspecifieke en voor zover van toepassing de individuele zorg.

Het theoretische onderzoek naar de intrinsieke waarde van dieren in performancepraktijken en het praktische onderzoek naar het welzijn van circusdieren vullen elkaar goed aan. Het rapport intrinsieke waarde beveelt aan om niet alleen te beoordelen of aan de dieren adequate zorg wordt geboden die aansluit bij de behoeften van de dieren, maar ook rekening te houden met de mate van domesticatie. Aanbevolen wordt om dieren niet uit het wild te verwerven voor het gebruik in circussen en waar mogelijk wilde dieren terug te plaatsen. De onderzoekers constateren dat de mogelijkheden voor terugplaatsing heel beperkt zijn. Het terugplaatsen van dieren wordt mede bemoeilijkt doordat dieren vele jaren door mensen zijn verzorgd en daarom een bepaalde mate van domesticatie hebben bereikt. Ik meen dan ook dat terugplaatsen geen haalbare optie is.

Wel ben ik van mening dat dieren die uit het wild worden verworven, niet meer zouden moeten worden gebruikt in circussen. Aan de aanbeveling om geen dieren uit het wild te halen wordt overigens al in belangrijke mate voldaan. De huidige regelgeving verbiedt dit reeds voor een aantal diersoorten. Op basis van de CITES-regelgeving is het verboden om bepaalde diersoorten, zoals tijgers en olifanten, uit het wild te verwerven. De CITES-regelgeving is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet bevat voorts een verbod op het handelen in, vervoeren van of onder zich hebben van beschermde inheemse en uitheemse diersoorten. Als beschermde uitheemse diersoorten zijn niet alleen aangewezen de soorten die op de lijst van de CITES-regelgeving staan, maar ook andere soorten die zijn aangewezen krachtens de Habitatrichtlijn (richtlijn 92/43/EG). Van het verbod kan ontheffing worden verleend; hiervoor geldt een terughoudend beleid. Aan de ontheffing zijn voorwaarden verbonden ten aanzien van onder andere verzorging en accommodatie.

Naast regelgeving voor de bescherming van inheemse en uitheemse diersoorten is op dit moment voor de circusdieren de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) van toepassing waarin het verbod op dierenmishandeling en het verbod op dierverwaarlozing is neergelegd in de artikelen 36 en 37. Op basis van deze bepalingen mogen dieren niet onnodig lijden en mag hen niet de nodige verzorging worden onthouden.

Daarnaast is met betrekking tot het vervoer van circusdieren de Transportverordening (EG) nr. 1/2005 van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de vervoermiddelen zodanig moeten zijn ontworpen dat de dieren letsel en lijden bespaard blijven, de dieren over voldoende vloeroppervlak en stahoogte beschikken en op gezette tijden water, voeder en rust krijgen.

De circusbranche is een internationaal rondreizende bedrijfsvorm die Europa doorkruist. Nederlandse circussen gaan naar het buitenland en buitenlandse circussen doen Nederland aan. Zelfregulering, teneinde het welzijn en de gezondheid van de dieren op een adequaat peil te brengen, is in een dergelijke situatie minder geschikt, omdat het moeilijk is om deze inrichtingen effectief bij zelfregulering te betrekken en te controleren.

In de regel betracht ik terughoudendheid om nieuwe regelgeving te ontwikkelen. In het geval van de circusdieren acht ik aanvullende regelgeving op zijn plaats nu het welzijnsonderzoek heeft geconstateerd dat de zorg niet op alle punten voldoende is. Ik stel vast dat de huidige regelgeving die van toepassing is op dieren in circussen niet toereikend is.

Ik ben dan ook voornemens specifieke regelgeving te ontwikkelen voor circussen, teneinde het welzijn en de gezondheid van circusdieren beter te waarborgen. Ik denk hierbij aan regelgeving op het gebied van de verzorging en huisvesting van de dieren en eisen aan de kennis van verzorgers op het gebied van diergezondheid en verzorging. Ook zal ik onderzoeken of het in Europees verband mogelijk is uit te sluiten dat er dieren worden gebruikt in circussen die in de toekomst nog uit het wild worden gehaald. Wilde dieren die reeds lang door mensen zijn verzorgd of in gevangenschap worden geboren, mogen in het circus blijven. Vanwege het internationale karakter van het circus zal ik bij de te ontwikkelen nationale regelgeving de wetgeving en de uitvoering in de ons omringende landen in beschouwing nemen en wil ik kennis nemen van hun ervaringen. Daarbij wil ik nagaan of Nederland het beleid kan afstemmen met de omringende landen, zodat circusondernemers met één welzijnsregime te maken krijgen.

Bij mijn beslissing om regelgeving te ontwikkelen voor het houden van dieren in circussen heb ik niet alleen de conclusies van beide rapporten meegewogen, maar ook de diversiteit aan meningen over het welzijn van de dieren en over de ethische vraag of dieren wel thuishoren in een circus. Velen zijn tegen het gebruiken van dieren voor vermaak, omdat het circus voor het dier geen meerwaarde heeft en er is geen maatschappelijke noodzaak. Ook vindt men dat het welzijn niet kan worden geborgd. Anderzijds zijn er jaarlijks velen die een circus met dieren bezoeken en daar plezier aan beleven. Voorstanders van dieren in circussen zijn van mening dat het welzijn van circusdieren wel kan worden geborgd. En tot slot zijn er de circusondernemers voor wie het circus hun broodwinning betekent. Dit alles tegen elkaar afwegende wil ik dieren, in principe ook wilde dieren, toestaan in circussen, mits het welzijn van de (wilde) dieren voldoende gewaarborgd wordt.

Het ontwikkelen van regelgeving voor circusdieren zal een zeker tijdsbeslag vergen om te bepalen welke inhoudelijke voorschriften gesteld moeten worden voor de thans in het circus voorkomende dieren, om onderzoek te doen naar de wetgeving van de ons omringende landen en vanwege het nationale wetgevingstraject en de notificatieprocedure bij de Europese Commissie. Ik streef er naar om u in 2010 te informeren over de inhoud van de regelgeving en u in 2011 de regelgeving voor te leggen en deze in werking te laten treden.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven