Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 oktober 2021
Zoals ik uw Kamer tijdens het Commissiedebat van 9 september jl. over «het niet handhaven
door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op exportverzamelplaatsen» (Kamerstuk
28 286, nr. 1219) heb toegelicht, heeft brancheorganisatie Vee en Logistiek Nederland een plan van
aanpak opgesteld voor het hervatten van exporten van fok- en gebruiksvee naar niet-EU-landen.
Ik voeg dit plan toe als bijlage bij deze brief1.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) staat sinds eind mei vorig jaar
geen exporten van vee toe naar niet-EU-landen, indien hiervoor ook een rustplaats
buiten EU-grenzen aangedaan moet worden. Dit vanwege het ontbreken van een systematiek
waarmee de NVWA kan verifiëren of de transportverordening wordt nageleefd. Uit diverse
signalen bleek dat dit niet het geval was, of dat hier gerede twijfels over bestonden.
Ik heb uw Kamer hierover per brief ingelicht op 25 mei 2021 (Kamerstuk 28 286, nr. 1093).
Ik heb in samenspraak met de NVWA besloten om deze exporten onder de voorwaarden van
het door Vee en Logistiek uitgewerkte plan weer toe te staan. Het plan bevat een systematiek
en werkwijze die beschrijven hoe de sector garandeert dat de te gebruiken rustplaatsen
buiten de EU voldoen aan de EU-eisen. Vee en Logistiek Nederland voert audits en inspecties
uit en rapporteert de resultaten hiervan aan mijn ministerie en de NVWA. Tevens vraagt
de transporteur bij ieder transport een verklaring van lokale dierenartsen in het
niet-EU-land, ter bewijsvorming dat de rustplaats daadwerkelijk is aangedaan voor
een periode van 24 uur, waarbij de dieren zijn uitgeladen, verzorgd, gevoederd en
gedrenkt. En dat de dieren geschikt zijn om het volgende stadium van de reis af te
leggen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Europese richtsnoeren voor beoordeling
van geschiktheid voor vervoer, die de NVWA ook hanteert. Na iedere exportzending stuurt
de transporteur de data van het GPS-systeem en van de temperatuursensoren naar de
NVWA om te verifiëren of aan de regels is voldaan. Er vinden iedere drie maanden evaluaties
plaats, die kunnen leiden tot aanpassing van het plan. Na 1 jaar wordt beoordeeld
of de werkwijze gecontinueerd kan worden.
Ik vind het goed dat de sector zelf de verantwoordelijkheid neemt voor een betere
borging. Echter, zoals ik tijdens het Commissiedebat van 9 september jongstleden in
antwoord op een vraag van het lid Valstar (VVD) aangaf, ben ik met andere lidstaten
in contact om ook zelf op een objectieve manier te kunnen vaststellen dat de rustplaatsen
in niet-EU-landen voldoen en volgens de regels gebruikt worden. Op 30 september jl.
is overleg geweest met zeven Europese lidstaten die zelf ook relatief veel met exporten
van vee naar niet-EU-landen te maken hebben. Hierbij was ook een vertegenwoordiger
van de Europese Commissie aanwezig. Uit het overleg bleek dat de lijst van OIE-contactpunten
voor langeafstandstransporten, die voor dit soort vraagstukken goed ingezet zouden
kunnen worden, helaas nog niet gereed is en daarom nog niet gebruikt kan worden. Hier
vindt dit jaar nog overleg over plaats. Wel heb ik uitgebreide informatie ontvangen
van de andere lidstaten en hieruit spreekt voldoende vertrouwen over de locatie en
bruikbaarheid van de rustplaatsen die in het plan van Vee en Logistiek worden genoemd.
Afgesproken is dat mijn ministerie vanaf nu iedere 3 maanden een video-overleg met
deze lidstaten organiseert om de situatie goed te blijven beoordelen en monitoren.
Ik wil benadrukken dat ik in Europees verband blijf pleiten voor een verbod van langeafstandstransporten
naar landen buiten de EU. Zo lang dit nog wel mag, moeten we er zeker van zijn dat
dit op een goede manier gebeurt. Daar hebben we nu noodzakelijke stappen voor gezet.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten