Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2019
Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot het toestaan
van het gebruik van de stroomband bij honden.
Het gebruik van de stroomband bij honden is op dit moment toegestaan zolang het gebruik
niet kan worden bestempeld als dierenmishandeling zoals bepaald in artikel 2.1 van
de Wet dieren. Van dierenmishandeling is sprake als zonder redelijk doel of met overschrijding
van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel
wordt veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier wordt benadeeld.
Het artikel 2.1 van de Wet dieren biedt de mogelijkheid om specifieke gedragingen
te omschrijven die in ieder geval als dierenmishandeling gelden.
In april 2018 is hier gebruikgemaakt door aan artikel 1.3 van het Besluit houders
van dieren, het gebruiken van apparatuur waarmee het dier door middel van stroomstoten,
elektromagnetische signalen of straling pijn kan worden toegebracht, als verboden
gedraging toegevoegd. Daarbij is een uitzondering gemaakt voor apparatuur waarvan
het gebruik is gericht op het bewerkstelligen van een gerechtvaardigde verandering
in het gedrag van het dier ter voorkoming van gevaar voor mens of dier of ter voorkoming
van de aantasting van het welzijn van het dier, onder voorwaarde dat de gebruiker
van de apparatuur over voldoende deskundigheid beschikt.
Bij het voorzien in deze uitzondering was de gedachte dat het grootste risico op welzijnsaantasting
van het gebruik van de stroomband bij honden voortkomt uit ondeskundig gebruik hiervan.
De inschatting was dat het stellen van bepaalde voorwaarden voldoende waarborgen zou
kunnen creëren om misbruik en aantasting van het dierenwelzijn te voorkomen. Het streven
was om deze voorwaarden uit te werken en de bepaling per 1-1-2019 in werking te laten
treden. Bij de uitwerking van deze voorwaarden is echter naar voren gekomen dat naar
huidige wetenschappelijke inzichten het gebruik van de stroomband een ernstige, onontkoombare,
inbreuk op het welzijn van het dier inhoudt. Met extra kennis en kunde kan het risico
op welzijnsaantasting niet wezenlijk worden verminderd. Bovendien is niet bewezen
dat het gebruik van een stroomband tot betere resultaten leidt in gedragsverandering
van de betreffende dieren dan andere minder ingrijpende methoden. Ook instanties binnen
de overheid die gebruik maken van werkhonden, willen het gebruik van de stroomband
als hulpmiddel voor de training van honden laten vallen, waardoor er ook hiervoor
geen uitzondering nodig is.
Ik heb daarom besloten om een algeheel verbod op het gebruik van de stroomhalsband
in te voeren en dus de bepaling waarbij het gebruik van de stroomband onder voorwaarden
wordt toegestaan in te trekken. Ik volg hiermee 9 andere Europese landen waar een
dergelijk verbod al van kracht is. Het is mijn intentie om deze wijziging van het
Besluit houders van dieren per 1 juli 2020 in te laten gaan.
In zeer uitzonderlijke situaties kan het noodzakelijk zijn een stroomband in te zetten.
Zo’n uitzonderlijke situatie is bijvoorbeeld het trainen en inzetten van individuele
honden voor geheime operaties door bepaalde overheidsdiensten waarbij de honden op
grote afstand bevelen moeten kunnen opvolgen. Voor deze situatie zal een uitzondering
worden geformuleerd in het verbodsvoorschrift.
Gelet op de huidige praktijksituatie binnen een aantal overheidsdiensten zal daarnaast
in nader overleg worden bekeken of een uitfasering van het gebruik van de stroomband
noodzakelijk is en zo ja, op welke wijze deze plaats kan gaan vinden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten