28 244
Enquête Bouwnijverheid

nr. 87
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2004

In mijn brief aan u van 1 oktober 2004 (28 244, nr. 82) en in het met u gevoerde overleg van 6 oktober 2004 (Handelingen II, vergaderjaar 2004–2005, nr. 8, blz. 404–418) over de uitwisseling van gegevens tussen de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en de Belastingdienst heb ik u geïnformeerd over het besluit van het kabinet om een nadere analyse van het geheel van de thans geldende regelgeving te doen uitvoeren.

Inmiddels heb ik terzake advies ingewonnen overeenkomstig artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Raad van State. Een afschrift van dat advies is bij deze brief gevoegd1. In het advies wordt gesteld dat er onvoldoende argumenten zijn voor de stelling dat de verplichting van artikel 55, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) opzij wordt gezet door artikel 90 Mededingingswet (Mw). Voorts wordt in het advies aangegeven dat de Awr onder meer met het oog op een situatie als de onderhavige voorziet in de mogelijkheid dat ontheffing wordt verleend van de verplichting tot het desgevraagd vertrekken van informatie. Gelet op de grote belangen die naast het algemene belang van de belastingheffing in het spel zijn, in het bijzonder het belang van een goed functionerend mededingingstoezicht en het vertrouwen dat de onder dat toezicht gestelde ondernemingen kunnen hebben over het gebruik van gegevens, onderstreept het advies de wenselijkheid dat vooraf zoveel mogelijk duidelijkheid wordt verschaft over de wijze waarop in mededingingszaken inhoud zal worden gegeven aan de ontheffingsregeling van de Awr.

Overeenkomstig mijn toezegging aan u bericht ik u hierbij, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, op welke wijze het kabinet thans voornemens is vorm te geven aan informatie-uitwisseling tussen de NMa en de Belastingdienst, mede gelet op bovenvermeld advies en overigens mede gelet op de omstandigheid dat in een belangrijk deel van de andere lidstaten van de Europese Unie eveneens een vorm van informatie-uitwisseling tussen mededingingsautoriteiten en fiscale autoriteiten bestaat. In lidstaten, zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, is informatie-uitwisseling met fiscale instanties mogelijk. In andere lidstaten, zoals Italië, geldt een beroepsgeheim voor de mededingingsautoriteit waardoor deze geen gegevens aan fiscale instanties kan verstrekken.

Het kabinet onderstreept het belang van een adequate informatie-uitwisseling en, conform het advies van de Raad van State, de wenselijkheid dat vooraf zoveel mogelijk duidelijkheid wordt verschaft over de wijze waarop in mededingingszaken inhoud zal worden gegeven aan de gewenste uitwisseling van informatie tussen de NMa en de Belastingdienst.

Wat betreft de thans al onder toepasselijkheid van de clementieregeling bij de NMa aangeleverde informatie geldt dat deze aan de NMa is verstrekt binnen het kader van die regeling en in het vertrouwen dat die informatie niet zonder medewerking van betrokkenen voor andere doeleinden wordt gebruikt. Na afweging van de betrokken belangen heeft het kabinet daarom besloten dat die informatie door de NMa niet aan de Belastingdienst wordt verstrekt, indien dat niet alsnog door de desbetreffende bedrijven mogelijk is gemaakt. Wat dat laatste betreft is van belang dat de directeur-generaal van de NMa ten aanzien van de bouwsector inmiddels de desbetreffende bedrijven heeft verzocht het alsnog mogelijk te maken dat bij de NMa aanwezige informatie aan de Belastingdienst wordt overgedragen. Bedrijven zijn daarvoor tot 17 november in de gelegenheid gesteld. Een deel van de bedrijven heeft daaraan gehoor gegeven, hetgeen bij de uiteindelijke sanctietoemeting door de NMa een van de mee te wegen omstandigheden zal zijn.

Naast de informatie die langs deze weg voor de Belastingdienst beschikbaar komt zal de Belastingdienst in het komende jaar tevens kunnen beschikken over de informatie die besloten ligt in de dan door de NMa vast te stellen en bekend te maken sanctiebeschikkingen met betrekking tot de bouwbedrijven. Overigens kunnen bedrijven die niet voor 17 november in positieve zin hebben gereageerd op de aan hen gerichte brief van de directeur-generaal van de NMa, zich uiteraard alsnog met de gevraagde informatie zelfstandig tot de Belastingdienst richten. Indien zij dat doen vóór het tijdstip waarop mogelijkerwijs hen betreffende sanctiebeschikkingen zullen zijn vastgesteld en bekend gemaakt door de NMa, kan daarbij de in de fiscale wetgeving verankerde inkeerregeling toepassing vinden, mits aan de overige voorwaarden voor die toepassing is voldaan.

Wat betreft het voor toekomstige gevallen geven van invulling aan de ontheffingsmogelijkheid van de Awr is het kabinet er geen voorstander van om in algemene zin uitzonderingen vast te leggen op de plicht tot informatieverstrekking. Het kabinet is van oordeel dat in plaats daarvan per geval kan worden beslist over het op verzoek verstrekken van informatie. Daarbij moeten de betrokken belangen worden afgewogen op de wijze zoals in het advies van de Raad van State is aangegeven.

Om verder het belang van een effectieve handhaving door de NMa door middel van de clementiepraktijk te beschermen, acht het kabinet het wenselijk met het oog op die praktijk een koppeling te leggen tussen het clementiebeleid van de NMa en het inkeerbeleid van de Belastingdienst. Zowel de mededingingsrechtelijke clementieregeling als de fiscale inkeerregeling zijn vormen van sanctiebeleid, waarin tot op zekere hoogte ten gunste van onder toezicht staande burgers en bedrijven rekening wordt gehouden met vrijwillige gedragsverbetering. Het kabinet zal het dan ook daarheen leiden dat in het clementie- en inkeerbeleid tevoren aan betrokkenen duidelijk wordt gemaakt dat bij de NMa onder de clementieregeling aangeleverde informatie op verzoek van de Belastingdienst wordt doorgeleverd aan de Belastingdienst indien de inkeerregeling van toepassing is (en vice versa). Dit vloeit voort uit het in het inkeerbeleid opgenomen uitgangspunt dat informatie wordt beschouwd als vrijwillige gedragsverbetering indien – kort gezegd – de informatie wordt verstrekt voordat de Belastingdienst de informatie zelf al op het spoor is.

De Belastingdienst en de NMa zullen hierop gericht samenwerken.

Overigens merk ik op dat bij uitwisseling van gegevens rekening moet worden gehouden met de beperking die is opgenomen in artikel 28 van Verordening nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie (Pb EG 2003, nr. L1/1), voor zover het gaat om gegevens die door de NMa zijn verkregen via het netwerk van mededingingsautoriteiten en de Europese Commissie.

Daarnaast zal bij de uitwisseling van informatie tussen NMa en Belastingdienst worden gewaarborgd dat de regelingen voor informatie-uitwisseling van beide instanties met het Openbaar Ministerie niet worden doorkruist.

De Belastingdienst en NMa zullen overeenkomstig bovenstaande uitgangspunten nadere afspraken maken. Voorts zal de werking van deze uitgangspunten en afspraken periodiek geëvalueerd worden.

Het kabinet gaat ervan uit dat met de hierboven aangegeven benadering wordt bijgedragen aan de effectieve handhaving van de fiscale wetgeving èn de mededingingswetgeving, en dat daarmee op evenwichtige wijze invulling wordt gegeven aan de motie Van Vroonhoven-Kok e.a. (Kamerstukken II 2003–2004, 28 244, nr. 75).

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven