Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28171 nr. 1-2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28171 nr. 1-2 |
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat in de Natuurbeschermingswet 1998 nadere wettelijke voorzieningen noodzakelijk zijn met het oog op de implementatie van artikel 4, eerste en tweede lid, van richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (pbEG L 103) en de artikelen 3, tweede lid, 6 en 7 van richtlijn (EEG) nr. 92/43 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (pbEG L 206);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Natuurbeschermingswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel e. wordt vervangen door:
e. gebruiker: degene, die uit hoofde van een andere rechtsverhouding dan onder d genoemd een onroerende zaak in gebruik heeft;
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, worden zeven onderdelen toegevoegd, luidende:
g. richtlijn (EEG) nr. 79/409: | richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (pbEG L 103); |
h. richtlijn (EEG) nr. 92/43: | richtlijn (EEG) nr. 92/43 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (pbEG L 206); |
i. prioritaire soort: | als prioritair aangeduide soort in bijlage II van de richtlijn (EEG) nr. 92/43; |
j. prioritaire type natuurlijke habitat: | als prioritair type aangeduide natuurlijke habitat in bijlage I van de richtlijn (EEG) nr. 92/43; |
k. initiatiefnemer: | degene die het initiatief neemt tot een plan, project of andere handeling als bedoeld in artikel 19d, eerste lid; |
l. instandhoudingsdoelstelling: | doelstelling of doelstellingen als bedoeld in artikel 10a, tweede lid; |
m. Natura 2000: | Europees ecologische netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones als bedoeld in de richtlijn (EEG) nr. 79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43. |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de zinsnede «gedeputeerde staten van de provincie waarin» ingevoegd: gebieden als bedoeld in artikel 10a of.
2. Na het derde lid wordt een vierde, vijfde en zesde lid toegevoegd, luidende:
4. Gedeputeerde staten stellen een beheersplan als bedoeld in artikel 19a niet vast dan in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, mede is gelegen.
5. Gedeputeerde staten geven geen aanschrijving als bedoeld in artikel 19c, eerste lid, dan in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, mede is gelegen voorzover de aanschrijving betrekking heeft op delen van het gebied, gelegen in die andere provincies.
6. Gedeputeerde staten beslissen niet op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, of geven geen verklaring van geen bezwaar af als bedoeld in artikel 19g, vijfde lid, of artikel 19i dan in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, mede is gelegen voorzover die vergunning of verklaring betrekking heeft op delen van het gebied, gelegen in die andere provincies.
Na artikel 9d wordt de aanduiding «Hoofdstuk III Beschermde natuurmonumenten» gewijzigd in: Hoofdstuk III Beschermde gebieden
Na de aanduiding Hoofdstuk III Beschermde gebieden wordt de aanduiding «Titel 1. De aanwijzing als beschermd natuurmonument» gewijzigd in: Titel 1. De aanwijzing van gebieden
Na artikel 10 wordt een nieuw artikel 10a toegevoegd, luidende:
1. Onze Minister wijst gebieden aan ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, bevat de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstelling behoren in ieder geval:
a. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de leefgebieden, voorzover vereist ingevolge richtlijn (EEG) nr. 79/409 of
b. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten voorzover vereist ingevolge richtlijn (EEG) nr. 92/43.
3. De instandhoudingsdoelstelling, bedoeld in het tweede lid, kan mede betrekking hebben op doelstellingen ten aanzien van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied, anders dan vereist ingevolge de richtlijnen, bedoeld in het tweede lid.
4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
5. Artikel 10, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt na de zinsnede «als bedoeld in artikel 10, eerste lid» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 10a, eerste lid.
2. In het derde lid wordt na «worden» ingevoegd: ten aanzien van een ontwerp-besluit tot aanwijzing van een natuurmonument als beschermd natuurmonument.
Aan artikel 12 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op gebieden als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, met dien verstande dat in het tweede lid de zinsnede beginnend met «doch in ieder geval» en eindigend met «ter inzage is gelegd» niet van toepassing is.
Aan artikel 14 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten als bedoeld in de artikelen 10a, eerste lid.
Aan artikel 15 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten als bedoeld in artikel 10a, eerste lid.
Na artikel 15 wordt een nieuw artikel 15a ingevoegd, luidende:
1. Een gebied dat is aangewezen als gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, dan wel een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, kan niet worden aangewezen als beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid.
2. Een besluit houdende de aanwijzing van een natuurmonument als beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid, vervalt met ingang van het tijdstip waarop doch slechts voorzover dat beschermd natuurmonument deel uitmaakt van een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid.
3. Indien met toepassing van het tweede lid een besluit houdende de aanwijzing van een natuurmonument als beschermd natuurmonument geheel of gedeeltelijk is vervallen, heeft de instandhoudingsdoelstelling voor het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied mede betrekking op de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het vervallen besluit.
In artikel 16, derde lid, wordt de zinsnede «zwaarwegende openbare belangen» vervangen door: dwingende redenen van groot openbaar belang.
Na Titel 2. Rechtsgevolgen wordt ingevoegd: § 1. Rechtsgevolgen beschermde natuurmonumenten
Na artikel 19 wordt ingevoegd een nieuwe paragraaf 2, luidende: § 2. Rechtsgevolgen gebieden ter uitvoering van internationale verplichtingen
1. Gedeputeerde staten stellen, indien dit gelet op de instandhoudingsdoelstelling noodzakelijk is, na overleg met de eigenaar en de gebruiker, voor het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, of een gedeelte daarvan, een beheersplan vast waarin met inachtneming van de instandhoudingsdoelstelling wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen getroffen dienen te worden en op welke wijze.
2. Een beheersplan als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld voor een tijdvak van ten hoogste zes jaren. Een beheersplan kan telkenmale voor een gelijk tijdvak worden verlengd.
3. Tot de inhoud van een beheersplan behoren ten minste:
a. een beschrijving van de beoogde resultaten met het oog op het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding in het aangewezen gebied mede in samenhang met het bestaande gebruik in dat gebied;
b. een overzicht van de in de door het plan bestreken periode noodzakelijke beheersmaatregelen met het oog op de onder a bedoelde resultaten;
c. een overzicht van de financieeleconomische gevolgen van de onder b bedoelde noodzakelijke beheersmaatregelen met in begrip van de tegemoetkomingen die voor deze maatregelen worden verstrekt.
4. De eigenaar en gebruiker zijn verplicht zorg te dragen voor uitvoering van de in het derde lid, onder b, bedoelde beheersmaatregelen, ieder voorzover het uit de aard van zijn recht voortvloeit.
5. Op de voorbereiding van een beheersplan als bedoeld in het eerste lid is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
6. Beheersplannen worden niet vastgesteld dan na overleg met de besturen van gemeenten en waterschappen op het grondgebied waarvan die beheersplannen betrekking hebben.
1. Indien een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, geheel of ten dele wordt beheerd door of onder verantwoordelijkheid van Onze Minister of een van Onze andere Ministers, wordt het beheersplan als bedoeld in artikel 19a voor het geheel onderscheidenlijk het betreffende gedeelte vastgesteld door Onze Minister of door Onze andere Minister in overeenstemming met Onze Minister, en voorzover nodig na overleg met andere betrokken eigenaren en gebruikers.
2. Een beheersplan als bedoeld in het eerste lid kan in voorkomende gevallen deel uit maken van een plan gericht op het beheer van een gebied als bedoeld in het eerste lid, dat al dan niet op grond van enig ander wettelijk voorschrift is vastgesteld.
3. Beheersplannen worden niet vastgesteld dan na overleg met de besturen van provincies, gemeenten en waterschappen op het grondgebied waarvan die beheersplannen betrekking hebben.
4. Artikel 19a, tweede, derde, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Indien de in een beheersplan als bedoeld in de artikelen 19a en 19b beschreven beheersmaatregelen niet, niet voldoende of niet tijdig worden gerealiseerd, kunnen gedeputeerde staten de betrokken eigenaar of gebruiker aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven beheersmaatregelen alsnog te treffen. De eigenaar en gebruiker zijn gehouden aan de aanschrijving te voldoen.
2. Voorzover de kosten en lasten die voor de eigenaar of de gebruiker aan de uitvoering van een aanschrijving als bedoeld in het eerste lid zijn verbonden redelijkerwijze niet of niet geheel te hunnen laste behoren te komen, bevat een aanschrijving een door gedeputeerde staten te betalen schadeloosstelling. De schadeloosstelling wordt vastgesteld met inachtneming van artikel 31.
3. Indien een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, geheel of ten dele wordt beheerd door of onder verantwoordelijkheid van Onze Minister of een van Onze andere Ministers, gaat een aanschrijving als bedoeld in het eerste lid jegens eigenaren of gebruikers uit van Onze Minister of van Onze andere Minister in overeenstemming met Onze Minister. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
1. Het is verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van plannen, projecten of andere handelingen als bedoeld in het derde lid, van Onze Minister, plannen, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige plannen, projecten of andere handelingen zijn in ieder geval plannen, projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het realiseren van plannen en projecten of het verrichten van andere handelingen:
a. overeenkomstig een beheersplan als bedoeld in de artikelen 19a of 19b of
b. waarvoor bij of krachtens wettelijke bepaling een besluit, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, vereist is.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen plannen, projecten of andere handelingen of categorieën van gebieden worden aangewezen waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend door Onze Minister.
1. Een bestuursorgaan houdt bij het nemen van een besluit over een plan, project of andere handeling als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening
a. met de gevolgen die het plan, project of de andere handeling, waarop het besluit betrekking heeft, kan hebben voor een op grond van artikel 10a aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, en
b. met een op grond van de artikel 19a of artikel 19b vastgesteld beheersplan.
2. Tot de in het eerste lid bedoelde besluiten behoren:
a. besluiten die op grond van de artikelen 7.2 en 7.4 van de Wet milieubeheer terzake van op grond van die artikelen aangeduide activiteiten zijn aangewezen;
b. besluiten tot vaststelling van plannen terzake van niet op grond van de artikelen 7.2 en 7.4 van de Wet milieubeheer aangeduide activiteiten en
c. andere besluiten, niet zijnde algemeen verbindende voorschriften, terzake van niet op grond van de artikelen 7.2 en 7.4 van de Wet milieubeheer aangeduide activiteiten.
3. In besluiten die strekken tot het kunnen uitvoeren van een plan of project of tot het verrichten van andere handelingen als bedoeld in het eerste lid kan een bestuursorgaan, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, naast de voorwaarden, voorschriften en beperkingen tot het opnemen waarvan het ingevolge het desbetreffende wettelijk voorschrift bevoegd is, tevens andere voorwaarden, voorschriften en beperkingen opnemen die gelet op de instandhoudingsdoelstelling van het desbetreffende gebied nodig zijn.
1. Voor plannen, projecten of andere handelingen waarover een bestuursorgaan een besluit neemt als bedoeld in artikel 19e, eerste lid, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, projecten of handelingen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, maakt dat bestuursorgaan alvorens een besluit te nemen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
2. De passende beoordeling terzake van besluiten als bedoeld in artikel 19e, tweede lid, onderdeel a, maakt deel uit van de terzake van die besluiten voorgeschreven milieu-effectrapportage.
3. De verplichting tot het maken van een passende beoordeling bij de voorbereiding van een of meer besluiten als bedoeld in artikel 19e, tweede lid, geldt niet in gevallen waarin:
a. degene die een plan, project of een handeling waarop die besluiten betrekking hebben, onderneemt, daarmee een plan, project of handeling ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt, herhaalt of voortzet, voorzover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat project of plan of die handeling;
b. met betrekking tot hetzelfde plan of project of dezelfde handeling reeds eerder een passende beoordeling overeenkomstig het eerste lid is gemaakt, voorzover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat project of plan of die handeling.
1. Besluiten die strekken tot het kunnen uitvoeren van plannen, projecten of andere handelingen als bedoeld in artikel 19f, eerste lid, kunnen, onverminderd artikel 19e, eerste lid, uitsluitend worden genomen indien het bestuursorgaan uit de passende beoordeling, bedoeld in dat artikel de zekerheid heeft verkregen dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied niet zal aantasten.
2. In afwijking van het eerste lid kan bij ontstentenis van alternatieve oplossingen voor een plan, project of handeling het bestuursorgaan ten aanzien van aangewezen gebieden, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, en gebieden waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, waar geen prioritaire type natuurlijke habitat of prioritaire soort voorkomt, een besluit dat strekt tot het kunnen uitvoeren van het desbetreffende plan of project of de desbetreffende handeling, nemen om dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.
3. Ten aanzien van aangewezen gebieden, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, en gebieden waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, waar een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort voorkomt, kan het bestuursorgaan bij ontstentenis van alternatieve oplossingen voor een plan, project of andere handeling, in afwijking van het eerste lid, een besluit, dat strekt tot het kunnen uitvoeren van het desbetreffende plan of project of de desbetreffende handeling, slechts nemen:
a. op argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten of
b. na advies van de Commissie van de Europese Gemeenschappen om andere dwingende redenen van groot openbaar belang.
4. Een advies als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt door Onze Minister of in voorkomende gevallen waarin een besluit als bedoeld in het derde lid wordt genomen door Onze andere Minister, door Onze andere Minister in overeenstemming met Onze Minister gevraagd.
5. Besluiten als bedoeld in het eerste, tweede lid en derde lid worden door bestuursorganen, die niet behoren tot de Staat, niet genomen dan nadat gedeputeerde staten, of ten aanzien van plannen, projecten of andere handelingen of categorieën van gebieden als bedoeld in artikel 19d, derde lid, Onze Minister, hebben onderscheidenlijk heeft verklaard daartegen geen bezwaar te hebben, behoudens voorzover deze bestuursorganen zelf de betreffende besluiten nemen.
6. Besluiten als bedoeld in het eerste, tweede lid en derde lid worden door bestuursorganen, die behoren tot de Staat genomen in overeenstemming met Onze Minister.
1. Bij een besluit als bedoeld in artikel 19g, tweede en derde lid, wordt door het bestuursorgaan tevens besloten omtrent compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.
2. De initiatiefnemer wordt door het bestuursorgaan tijdig tevoren in de gelegenheid gesteld om voorstellen voor compenserende maatregelen te doen.
3. In de voorstellen voor compenserende maatregelen, bedoeld in het tweede lid, wordt in ieder geval opgenomen op welke wijze en in welk tijdsbestek de compenserende maatregelen zullen worden genomen.
4. De compenserende maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden getroffen voordat de significante gevolgen als bedoeld in artikel 19f, eerste lid, zich voordoen tenzij kan worden aangetoond dat dit niet noodzakelijk is om de bijdrage van het betrokken gebied, dat de significante gevolgen ondervindt, aan Natura 2000 veilig te stellen.
5. Bij ministeriële regeling kan Onze Minister in overeenstemming met Onze andere Ministers, wie het mede aangaat nadere eisen stellen ten aanzien van compenserende maatregelen.
1. Besluiten die strekken tot het kunnen uitvoeren van een plan, project of andere handeling, als bedoeld in artikel 19d, eerste lid doch anders dan bedoeld in de artikel 19f, eerste lid, kunnen door bestuursorganen, die niet behoren tot de Staat, uitsluitend worden genomen nadat gedeputeerde staten of ten aanzien van plannen, projecten of andere handelingen of categorieën van gebieden als bedoeld in artikel 19d, derde lid, Onze Minister, hebben onderscheidenlijk heeft verklaard daartegen geen bezwaar te hebben, behoudens voorzover deze bestuursorganen zelf de betreffende besluiten nemen.
2. Besluiten die strekken tot het kunnen uitvoeren van een plan, project of andere handeling, als bedoeld in artikel 19d, eerste lid doch anders dan bedoeld in de artikel 19f, eerste lid, worden door bestuursorganen, die behoren tot de Staat genomen in overeenstemming met Onze Minister.
1. Indien ten aanzien plan, project of andere handeling als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, verschillende bestuursorganen bevoegd zijn om besluiten als bedoeld in artikel 19e te nemen, bevordert het bestuursorgaan waarbij de initiatiefnemer met betrekking tot dat plan of project of die handeling een aanvraag heeft ingediend, dat hij van die andere besluiten, waarvan het bestuursorgaan redelijkerwijs kan aannemen dat deze nodig zijn, in kennis wordt gesteld.
2. De initiatiefnemer kan bij één van de betrokken bestuursorganen schriftelijk om coördinatie van de besluitvorming verzoeken.
3. Tot coördinatie van de besluitvorming kan ook ambtshalve door de betrokken bestuursorganen in onderling overleg worden besloten. De initiatiefnemer wordt hiervan in kennis gesteld.
4. Indien een verzoek als bedoeld in het tweede lid is ingediend of indien ambtshalve tot coördinatie is besloten, wijzen de betrokken bestuursorganen uit hun midden een coördinerend bestuursorgaan aan. Indien, nadat er een verzoek is gedaan als bedoeld in het tweede lid, geen coördinerend bestuursorgaan is aangewezen wordt als zodanig aangemerkt het bestuursorgaan dat als hogere gezag kan worden aangemerkt.
5. Het coördinerend bestuursorgaan bevordert een doelmatige en samenhangende besluitvorming waarbij in voorkomende gevallen de betrokken bestuursorganen gezamenlijk de passende beoordeling als bedoeld in artikel 19f, eerste lid, maken alsmede de compenserende maatregelen als bedoeld in artikel 19h, eerste lid, vaststellen.
6. De andere betrokken bestuursorganen verlenen medewerking die voor het welslagen van een doelmatige en samenhangende besluitvorming nodig is.
1. Het bestuursorgaan stelt Onze Minister in kennis van plannen, projecten of andere handelingen als bedoeld in artikel 19f, eerste lid, zendt een afschrift van besluiten die op grond van de artikelen 19g en 19i zijn genomen naar Onze Minister en brengt Onze Minister op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen, bedoeld in artikel 19h.
2. Door Onze Minister wordt de Commissie van de Europese Gemeenschappen op de hoogte gesteld van de genomen compenserende maatregelen, bedoeld in het eerste lid.
Na artikel 19l wordt ingevoegd: § 3. Overige rechtsgevolgen
1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de instandhouding van een gebied aangewezen op grond van artikel 10, eerste lid, artikel 10a, eerste lid of waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12 overeenkomstig de instandhoudingsdoelstelling.
2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, nadelige gevolgen voor het gebied, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijke handelingen achterwege te laten, dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Artikel 20 wordt vervangen door een nieuw artikel 20, luidende:
1. Gedeputeerde staten kunnen de toegang tot een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid, een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12 of delen van bedoelde gebieden, voorzover dit noodzakelijk is voor de bescherming van natuurwaarden, beperken.
2. Indien een gebied als bedoeld in het eerste lid geheel of ten dele wordt beheerd door of onder verantwoordelijkheid van Onze Minister of een van Onze andere Ministers, wordt de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid uitgeoefend door Onze Minister in overeenstemming met Onze andere Minister.
3. Het is verboden in strijd met de beperkingen die ingevolge het eerste en tweede lid zijn opgelegd, zich te bevinden in een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid, een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12 of gedeelten daarvan.
4. Het verbod in het vierde lid geldt niet voor de eigenaar en de gebruiker van een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid, een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld gebruiksrecht zich daarover uitstrekt.
Aan artikel 21 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Het eerste, tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing op een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, en een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, met dien verstande dat de noodzakelijke maatregelen worden getroffen, indien gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het aangewezen gebied verslechtert of indien er verstorende factoren optreden die een significant effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. In het geval het gebied wordt beheerd door of onder verantwoordelijkheid van Onze andere Ministers, worden zodanige maatregelen getroffen door Onze Minister in overeenstemming met Onze andere Minister.
Aan artikel 22 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, en een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid.
In artikel 27, eerste lid wordt na «landschapsbehoud» ingevoegd: met uitzondering van de richtlijn (EEG) nr. 79/409 en de richtlijn (EEG) nr. 92/43.
Na artikel 29 wordt een nieuw artikel 29a ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd het elders bij deze wet of bij een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet bepaalde, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld inzake onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, mits deze regels uitsluitend strekken ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of ander besluit van een volkenrechtelijke organisatie.
2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan het bij deze wet of bij algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet bepaalde buiten werking worden gesteld, voorzover dat noodzakelijk is voor een juiste en tijdige uitvoering van een verdrag of besluit bedoeld in het eerste lid.
3. Voorzover bij de regeling het bij deze wet of bij algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet bepaalde buiten werking worden gesteld, zorgt Onze Minister voor vervanging van de regeling. Indien voor de vervanging een wet nodig is, wordt binnen twee jaren na inwerkingtreding van de regeling een voorstel van wet ingediend bij de Staten-Generaal. Indien voor de vervanging een algemene maatregel van bestuur nodig is, wordt de voordracht aan Ons gedaan binnen een jaar na inwerkingtreding van de regeling.
Na artikel 31 wordt een nieuw artikel 31a ingevoegd, luidende:
1. Indien de toepassing van de artikelen 19f, 19g en 19h hogere kosten in verband met de verlening van schadevergoeding voor het bestuursorgaan als bedoeld in artikel 19e, eerste lid, ten gevolge kunnen hebben, welke redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van dat bestuursorgaan behoren te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd en evenmin krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten, kan dat bestuursorgaan aan Onze Minister verzoeken deze hogere kosten geheel of gedeeltelijk te vergoeden.
2. Bij ministeriële regeling kan Onze Minister nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste lid.
Na artikel 39 wordt een nieuw artikel 39 ingevoegd, luidende:
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake een verklaring als bedoeld in de artikelen 19g en 19i.
2. In afwijking van het eerste lid kan tegen een besluit inzake een verklaring als bedoeld in de artikelen 19g en 19i beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 39 door het ten aanzien van het besluit waarop de verklaring betrekking heeft, bevoegde gezag.
3. In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de beroepstermijn in een geval als bedoeld in het tweede lid aan met ingang van de dag na de dag waarop een exemplaar van het besluit inzake een verklaring van geen bezwaar door het in het tweede lid genoemde bevoegde gezag is ontvangen.
In artikel 40 wordt de zinsnede «een besluit als bedoeld in artikel 10, eerste lid, alsmede een besluit als bedoeld in artikel 15, eerste lid» vervangen door: de besluiten als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, 10a, eerste lid en 15, eerste lid.
Na artikel 40 wordt de aanduiding «Hoofdstuk VIII. Procedure vergunningverlening» gewijzigd in: Hoofdstuk VIII. Procedures
Na de aanduiding Hoofdstuk VIII. Procedures wordt een nieuwe titel 1 ingevoegd, luidende: Titel 1. Procedure vergunningverlening
In artikel 41, eerste lid, wordt de zinsnede «een vergunning als bedoeld in artikel 16» vervangen door: de vergunningen als bedoeld in de artikelen 16 en 19d.
In artikel 42, derde lid, wordt de zinsnede «een vergunning als bedoeld in artikel 16» vervangen door: de vergunningen als bedoeld in de artikelen 16 en 19d.
Artikel 45, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt: Het zinsdeel na de woorden «ten aanzien van» wordt vervangen door: een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 16 en 19d, een reeds verleende vergunning als bedoeld in de artikelen 16 en 19d, een beheersplan als bedoeld in de artikelen 17 of 19a, een verklaring als bedoeld in de artikelen 19g, vijfde lid, of 19i en een verklaring als bedoeld in artikel 8.39b van de Wet milieubeheer.
Na artikel 45 wordt een nieuw artikel 45a ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister kan, indien dat in het algemeen belang geboden is, het bevoegde bestuursorgaan een aanwijzing geven ter zake van een besluit als bedoeld in de artikel 19d, eerste lid.
2. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid geldt niet ten aanzien van bestuursorganen:
a. die behoren tot de Staat of
b. die niet tot de Staat behoren en een besluit hebben genomen waarvoor een verklaring van geen bezwaar van Onze Minister is vereist.
3. Onze Minister pleegt over het voornemen tot het geven van een aanwijzing overleg met de betrokken bestuursorganen.
4. De betrokken bestuursorganen zijn verplicht een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen zes maanden in overeenstemming te brengen met de aanwijzingen van Onze Minister.
Na artikel 46 wordt een nieuwe titel 2 ingevoegd, luidende:
TITEL 2. PROCEDURE VERKLARING VAN GEEN BEZWAAR
1. De verklaring van geen bezwaar, bedoeld in de artikelen 19g en 19i wordt geacht te zijn gegeven indien zes weken na een verzoek daartoe door gedeputeerde staten, of ten aanzien van plannen, projecten of andere handelingen of categorieën van gebieden als bedoeld in artikel 19d, derde lid, door Onze Minister, op dat verzoek nog geen besluit is genomen.
2. Gedeputeerde staten dan wel Onze Minister kunnen binnen twee weken na ontvangst van een verzoek om een verklaring van geen bezwaar de in het eerste lid genoemde termijn eenmaal met een door gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister te bepalen redelijke termijn verlengen. Van een besluit tot verlenging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan het betrokken bestuursorgaan.
1. Het bestuursorgaan als bedoeld in artikel 19e, eerste lid, zendt gedeputeerde staten dan wel Onze Minister onverwijld een exemplaar van de aanvraag van het besluit terzake waarvan de verklaring van geen bezwaar is vereist en de daarbij behorende stukken en een exemplaar van het ontwerp van dat besluit.
2. De verklaring van geen bezwaar wordt vermeld in het besluit terzake waarvan zij is gegeven. Een exemplaar ervan wordt gevoegd bij ieder exemplaar van dat besluit.
3. In gevallen waarin gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar afgeven, zenden zij Onze Minister onverwijld een exemplaar van de verklaring van geen bezwaar.
De artikelen 46a en 46b zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot wijziging en intrekking van een besluit terzake waarvan een verklaring van geen bezwaar wordt gegeven.
Artikel 57 wordt vervangen door een nieuw artikel 57, luidende:
1. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet bepaalde, ter zake van handelingen waarvoor hij ingevolge de artikelen 16, zesde lid, en 19d, eerste lid, bevoegd is vergunning te verlenen of waarvoor hij ingevolge artikel 19c, derde lid, bevoegd is een aanschrijving te doen uitgaan.
2. Onze andere Ministers zijn bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet bepaalde, terzake van handelingen, waarvoor hij ingevolge artikel 19c, derde lid, bevoegd is een aanschrijving te doen uitgaan.
3. In gevallen waarin een ander bestuursorgaan, die niet behoort tot de Staat, bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang, geeft dat bestuursorgaan op verzoek van Onze Minister een beschikking tot toepassing van bestuursdwang indien de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen niet worden nageleefd. Bij het verzoek kan Onze Minister een termijn bepalen waarbinnen aan zijn verzoek wordt voldaan.
4. Het bestuursorgaan zendt aan Onze Minister een exemplaar van de in het derde lid bedoelde beschikking.
Na artikel 60 wordt een nieuw artikel 60a ingevoegd, luidende:
Besluiten, die zijn genomen op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet voor plannen, projecten of andere handelingen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, gelden terzake van een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, als besluiten die zijn genomen op grond van de artikel 19d.
In artikel 61 wordt de zinsnede «op grond van artikel 27» vervangen door: op grond van artikel 10a.
In artikel 1a, onder 2, van de Wet op de economische delicten wordt in de opsomming na de Natuurbeschermingswet 1998 ingevoegd: artikel19c, eerste lid, artikel 19d, eerste lid, 19l, eerste lid en 20, derde lid.
De Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 19 wordt een derde lid toegevoegd luidende:
3. Een plaats als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden aangewezen als beschermde leefomgeving voor een beschermde inheemse plantensoort of een beschermde inheemse diersoort, indien die gelegen is in een krachtens artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen gebied of in een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 en de instandhoudingsdoelstelling van dit gebied betrekking of mede betrekking heeft op de leefomgeving van die beschermde inheemse planten- of diersoort.
Artikel 46 van de Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a wordt vervangen door:
a. gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 zijn aangewezen als beschermd natuurmonument dan wel gebieden waarvan de aanwijzing als beschermd natuurmonument in overweging is genomen;
2. Onderdeel c wordt vervangen door:
c. gebieden die ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (pbEG L 103) zijn aangewezen;
3. Na onderdeel c wordt een nieuw onderdeel d toegevoegd, luidende:
d. natuurmonumenten als bedoeld in artikel 1 van de Natuurbeschermingswet 1998, behorende tot een op grond van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen gebied ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 92/43 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (pbEG L 206) en waarvoor ingevolge artikel 15a, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 het besluit houdende de aanwijzing van dat natuurmonument als beschermd natuurmonument is vervallen.
Artikel 75 van de Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid wordt vervangen door:
4. Vrijstellingen en ontheffingen worden tenzij uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties noodzaakt tot het verlenen van vrijstelling of ontheffing om andere redenen, slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
2. Onder het vernummeren van het vijfde lid tot het zesde lid wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:
5. Onverminderd het vierde lid, worden voor soorten genoemd in bijlage IV van de richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206), voor soorten vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beschermde inheemse dier- of plantensoorten vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat:
a. ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie, alsmede voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;
b. teneinde het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal van bij die maatregel aan te wijzen soorten te vangen, te plukken of in bezit te hebben of,
c. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
Na artikel 75 van de Flora- en faunawet wordt een nieuw artikel 75a ingevoegd, luidende:
1. Indien daartoe door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is verzocht, geschiedt de behandeling van de aanvraag om de in artikel 75, derde lid, bedoelde ontheffing, tezamen met de voorbereiding en vaststelling van het tracébesluit, bedoeld in artikel 15 van de Tracéwet.
2. In de in het eerste lid bedoelde gevallen is op de behandeling van de aanvraag om de in artikel 75, derde lid, bedoelde ontheffing de in paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
3. Ten aanzien van het beroep tegen een met toepassing van het eerste lid verleende ontheffing zijn de artikelen 25a en 25b van de Tracéwet van toepassing.
1. De besluiten van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij houdende de aanwijzing van gebieden ter uitvoering van ingevolge richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (pbEG L 103) gelden als besluiten als bedoeld in artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998.
2. In gevallen waarin een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10 van de Natuurbeschermingswet 1998 geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt van een gebied als bedoeld in het eerste lid, vervalt in afwijking van artikel 15a, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 een besluit houdende de aanwijzing van dat beschermde natuurmonument met ingang van het in artikel V bedoelde tijdstip. Artikel 15a, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 is van overeenkomstige toepassing.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28171-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.