28 122
Hervorming van het toezicht op de financiële marktsector

nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2010

Bij de beantwoording van Kamervragen over het toezicht op de financiële markten (Kamerstuk 28 122, nr. 29) is o.m. aangegeven dat naar aanleiding van uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven opnieuw gekeken wordt naar de bekostiging van dit toezicht. Met deze brief breng ik u, mede namens mijn collega van SZW, op de hoogte van mijn bevindingen tot nu toe. Hieronder treft u een beschrijving op hoofdlijnen aan terwijl een toelichting is opgenomen in de bijlage.1

Tijdens het onderzoek, waar zowel de toezichthouders als branche-organisaties bij betrokken zijn geweest, is vastgesteld dat sommige effecten van de in 2003 gepresenteerde uitgangspunten voor de bekostiging van het financieel toezicht niet waren voorzien. Zo plaatsen marktpartijen een vraagteken achter de berekeningswijze van de overheidsbijdrage en hebben zij (grote) moeite met de soms sterk fluctuerende heffingen. De toezichthouders ervaren het systeem van heffingen als bijzonder complex hetgeen mede te maken heeft met het grote aantal categorieën van onder toezicht staande ondernemingen. Het verfijnde stelsel van toezichtcategorieën werkt op haar beurt weer fluctuerende heffingen in de hand.

Vastgesteld moest worden dat een systeem waarin alle betrokkenen zich konden vinden, niet haalbaar was. Niet in de laatste plaats omdat de financiële belangen tegengesteld aan elkaar zijn. Niemand is evenwel gebaat bij een situatie waarin een van het toezicht afgeleid onderwerp als de bekostiging, de aandacht blijft vragen. Helemaal niet wanneer die aandacht leidt tot bovengemiddeld veel bezwaarschriften en gerechtelijke procedures. Er zullen dus keuzes moeten worden gemaakt.

Alles overziend ben ik tot de volgende opstelling gekomen:

1. Om terugkerende discussies over de verdeling van de toezichtkosten tussen marktpartijen en de overheid te voorkomen, heeft het sterk mijn voorkeur om de bekostiging van het toezicht op de financiële markten op een meer duidelijke wijze in de toezichtwetgeving vast te leggen. Op hoofdlijnen zou daarbij gedacht kunnen worden aan een systematiek waarbij de overheidsbijdrage per toezichtcategorie vooraf wordt vastgelegd, bijvoorbeeld als een percentage van de toezichtkosten. De randvoorwaarden waaronder een dergelijke systematiek toepasbaar is, dienen allereerst in kaart te worden gebracht.

2. Fluctuerende heffingen zijn niet te voorkomen maar de effecten zijn wel te temperen door exploitatiesaldi verspreid over meerdere jaren te verrekenen.

3. Mede omdat het toezicht op de ene categorie in de regel ook van belang is voor andere categorieën en toezichtactiviteiten steeds regelmatiger categorieoverstijgend plaatsvinden, zou ik de nadelige effecten van het verbod op kruissubsidiëring tussen categorieën van onder toezicht staande ondernemingen willen beperken door categorieën samen te voegen. Voor DNB zou gedacht kunnen worden aan een indeling analoog aan het karakter van het uit te oefenen toezicht terwijl voor de AFM een indeling naar toezichtwet een optie is (met vermoedelijk een verdere verbijzondering binnen de Wft). Hier zal in goed overleg met beide toezichthouders naar worden gekeken.

4. Vanwege de dynamische omgeving waarbinnen de toezichthouders op de financiële markten opereren, lijkt een periodieke evaluatie van het bekostigingssysteem om de 5 à 7 jaar gepast.

Binnenkort wordt begonnen met een meer gedetailleerde uitwerking van de in het bekostigingssysteem aan te brengen veranderingen. Aansluitend daarop zal een wijziging van de toezichtwetgeving worden voorbereid. Uitgangspunt daarbij is om de wijzigingen in de verschillende toezichtwetten zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Inhoudelijke verschillen kunnen echter mogelijkerwijs leiden tot een situatie waarin voor afzonderlijke toezichtwetten, zoals de Pensioenwet, andere keuzes moeten worden gemaakt.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven