28 089 Gezondheid en milieu

Nr. 67 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 maart 2018

In eerder met uw Kamer gevoerde debatten over blootstelling aan chemische stoffen en in aan uw Kamer verzonden brieven hebben de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik diverse toezeggingen gedaan die ik via deze brief, mede namens de Minister, graag wil nakomen. Daarnaast geef ik u een update van het onderzoek dat ingesteld is naar aanleiding van het aantreffen van concentraties GenX-stoffen (verder: GenX) in Noord-Brabant, en informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot de moties Arissen c.s.1 en Kröger2.

De in het vervolg van deze brief vermelde stand van zaken heeft betrekking op een aantal actuele ontwikkelingen ter beheersing van bestaande risico’s voor mens en milieu in het «hier en nu». Deze actuele ontwikkelingen laten ook zien dat we veelal achteraf constateren dat we het vooraf nog beter hadden kunnen doen. Ik hecht eraan op te merken dat het, of het nu over (industriële) processen, emissies of producten gaat, belangrijk is om meer «aan de voorkant» te zorgen dat veiligheid en gezondheid worden meegenomen in de ontwikkeling van die processen en producten om op die manier oude en nieuwe risico’s te voorkomen. Veilige producten en processen zijn ook een voorwaarde voor het kunnen realiseren van een circulaire economie. Het begrip «safe by design» lijkt hiervoor een aansprekend concept. Dit wordt momenteel verder verkend samen met andere overheden, wetenschap en bedrijfsleven. Ook in internationaal verband zijn er op dit vlak meerdere initiatieven. Nog voor de komende zomer zal ik u nader informeren over de beleidsaanpak die ik voor ogen heb bij de gewenste transitie van saneren en beheersen naar voorkomen van risico’s en gevaren.

In deze brief zal ik ingaan op de mogelijkheid om via safe by design te komen tot betere producten tijdens de gebruiks- en recyclingfase. Hierin neem ik mee de beantwoording van de motie Van Brenk/Lacin3 die de regering verzoekt te streven naar een verbetering van de kennisdeling over gevaarlijke stoffen, en mijn toezegging tijdens het AO Milieuraad van 20 februari jl. om de systematiek met betrekking tot zeer zorgwekkende stoffen (zzs) uiteen te zetten.

Moestuinonderzoek

Naar aanleiding van een verkennend onderzoek dat door de Vrije Universiteit was uitgevoerd naar de aanwezigheid van GenX en perfluoroctaanzuur (verder: PFOA) in gras en bladeren in de omgeving van DuPont/Chemours ontstonden er vragen over de consumptie van zelf geteelde groenten in moestuinen in de omgeving van DuPont/Chemours. Hierover zijn in de zomer van 2017 vragen gesteld door diverse leden van uw Kamer. De gemeente Dordrecht heeft, in samenwerking met de gemeenten Papendrecht en Sliedrecht, de provincie Zuid-Holland en mijn ministerie aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van GenX en PFOA in moestuinen, en om antwoord te geven op de vraag of deze groenten veilig geconsumeerd kunnen worden.4

Het rapport van het RIVM is op 7 maart jl. gepubliceerd5. Uit het onderzoek blijkt dat in zestig procent van de onderzochte gewassen geen GenX of PFOA wordt gedetecteerd. Waar deze stoffen wel werden aangetroffen, was dit veelal in niet kwantificeerbare hoeveelheden. Op één van de tien onderzochte locaties, dichtbij de fabriek, zijn hogere concentraties GenX en PFOA aangetroffen in een aantal groentes. Het RIVM heeft de hoogste concentratie per groentesoort gebruikt om te berekenen of het veilig is om deze groenten te eten. Hierbij is aangenomen dat mensen hun leven lang dagelijks uitsluitend groenten uit eigen tuin eten. De uitkomsten zijn daardoor volgens het RIVM waarschijnlijk hoger dan de werkelijke blootstelling aan GenX en PFOA door het eten van groenten uit moestuinen rond de fabriek. In deze worst case benadering lag de blootstelling van beide stoffen via voedsel niet boven de grenswaarden die als veilig worden beschouwd. Als ook de blootstelling aan GenX en PFOA via lucht en water meegenomen wordt, kan in het meest extreme geval, waarbij iemand zijn leven lang alleen groente eet uit de moestuin waar de hoogste concentraties PFOA en GenX zijn aangetroffen, de totale dagelijkse inname wel hoger liggen dan deze grenswaarden (8 tot 24% boven de toelaatbare dagelijkse inname). Daarom adviseert het RIVM om moestuingewassen die binnen een straal van een kilometer van het bedrijf zijn geteeld met mate te consumeren (niet te vaak of te veel). Buiten dit gebied zijn de concentraties dermate laag dat de gewassen veilig kunnen worden gegeten, ook in combinatie met andere blootstellingsbronnen.

Op basis van deze gegevens zetten de gemeenten een aantal stappen. Allereerst zullen de eigenaren van de onderzochte moestuinen geïnformeerd worden over de uitkomsten. Ook wordt een informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Onbekend is nog hoe de in de groentes gemeten gehaltes PFOA en GenX samenhangen met de concentraties die in de bodem zijn aangetroffen. De gemeenten hebben in een eerder stadium al opdracht gegeven tot het doen van bodemonderzoek in het gebied rond Chemours. De resultaten hiervan worden in mei dit jaar verwacht.

Ik ben me ervan bewust dat deze boodschap bij veel omwonenden hun zorgen over de uitstoot van de fabriek zal bevestigen. Het is nu aan het bevoegd gezag, de provincie Zuid-Holland, om deze nieuwe informatie te beoordelen en zich de vraag te stellen hoe dit zich verhoudt tot de vergunde uitstoot van GenX. In 2018 zal de provincie de vergunning, die in 2017 nog aangescherpt is, opnieuw beoordelen.

Update brononderzoek Noord-Brabant

Uw Kamer is op 16 januari 2018 schriftelijk geïnformeerd over het aantreffen van GenX bij drie rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) in Aarle-Rixtel, Eindhoven en Bath6.

Aarle-Rixtel

Brononderzoek bij de RWZI Aarle-Rixtel leidde naar het bedrijf Custom Powders in Helmond, dat in opdracht van Chemours werkzaamheden verrichtte. Hierbij kon GenX vrijkomen naar lucht en water. Op 23 januari heeft het bevoegd gezag, burgemeester en Wethouders (B&W) van de gemeente Helmond, een maatwerkvoorschrift voor het bedrijf vastgesteld, met een verplichting om binnen twee maanden onderzoek te doen naar hoe de stof vrij kon komen en welke maatregelen effectief zijn om deze emissie tegen te gaan. De onderzoeksresultaten kunnen door B&W gebruikt worden om een nieuw maatwerkvoorschrift vast te stellen waarin emissiebeperkende maatregelen worden opgelegd.

Eindhoven

Zoals gemeld in de hierboven aangehaalde brief kon de in de RWZI Eindhoven aangetroffen verontreiniging herleid worden tot een lozing door het bedrijf Suez in Son. Dit bedrijf verwerkt afvalwaterstromen van derden, en verleent alle medewerking aan het onderzoek door het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant. Dit onderzoek loopt nog. De stand van zaken hier is dat van een derde ontvangen afvalwater de oorzaak is van het aangetroffen GenX. Bij deze derde partij loopt nu onderzoek naar hoe de stof in hun afvalstroom terecht kon komen.

Bath

Bij de derde RWZI, in Bath, leidde het brononderzoek naar ATM in Moerdijk. ATM verwerkte diverse afvalwaterstromen van Chemours en heeft vooruitlopend op de resultaten van het brononderzoek besloten nu geen afvalwater van Chemours meer te accepteren.

Afnemergegevens Chemours

Het brononderzoek naar aanleiding van het aantreffen van GenX heeft, zoals hierboven geschetst, resultaten opgeleverd, maar het is tegelijkertijd een niet efficiënt proces omdat het tijdrovend is en afhankelijk is van beschikbaarheid van monstername- en laboratoriumcapaciteit. Ik heb de Kamer daarom tijdens het AO Externe Veiligheid van 18 januari jl. toegezegd dat het ministerie de gegevens over afnemers van Chemours op zal vragen en indien nodig zal vorderen (Kamerstuk 28 089, nr. 66). Na een eerder verzoek om informatie heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) na het AO deze vraag ook schriftelijk bij het bedrijf neergelegd. Daar is door het bedrijf positief op gereageerd, zoals door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat al is gemeld tijdens het Dertigledendebat over drinkwater van 22 februari jl. Op 15 februari heeft de ILT een lijst ontvangen van de afnemers en de volumes van de aan deze afnemers geleverde hoeveelheden materiaal waarin mogelijk GenX aanwezig kan zijn. Op basis van deze informatie zal onderzocht worden of er bij deze bedrijven sprake kan zijn van emissie van GenX naar het milieu en, zo ja, of hier maatregelen tegen genomen moeten worden. Los van dit traject is door DCMR Milieudienst Rijnmond en de ILT ook een onderzoek gestart naar de afvalstromen die het bedrijf in Dordrecht verlaten, waar mogelijk GenX in aanwezig is. Dit is in lijn met de door mij overgenomen motie Kröger7.

Aanvullend blootstellingsonderzoek PFOA bij omwonenden Chemours

In 2016 en 2017 heeft het RIVM een verificatieonderzoek (steekproef) uitgevoerd onder omwonenden van de fabriek van Chemours in Dordrecht, waarbij onderzocht werd of de bloedwaarde van PFOA voor die mensen overeenstemde met de voor hen berekende concentratie. De Kamer heeft het onderzoeksrapport op 11 mei 2017 ontvangen8. Eén van de aanbevelingen was om te overwegen of aanvullend blootstellingsonderzoek onder de 18 deelnemers met hogere PFOA-bloedconcentraties kon worden uitgevoerd, om na te gaan of er specifieke bronnen zijn die deze hogere waarden konden verklaren.

Het RIVM heeft dit aanvullende onderzoek in opdracht van de provincie Zuid-Holland uitgevoerd. Het rapport is recent beschikbaar gekomen op de website van het RIVM9. De conclusie is dat de onderzochte mogelijke andere blootstellingsbronnen, anders dan blootstelling via de historische emissie naar de lucht van de fabriek, niet verklaren waarom de gevonden bloedwaarden bij deze deelnemers relatief hoog waren.

Gepubliceerde RIVM lijst potentiële zzs

De situatie rond GenX, waarbij een stof die mogelijk kwalificeert als zeer zorgwekkende stof in het milieu wordt gebracht, heeft in 2016 geleid tot een vraag van mijn ministerie aan het RIVM om een lijst samen te stellen van relevante stoffen die nog niet als zzs zijn aangemerkt, maar die mogelijk wel zeer zorgwekkend zijn. De Kamer is hierover in oktober 2016 geïnformeerd10. Het RIVM heeft op 2 februari jl. deze lijst gepubliceerd11. Het gaat hier per definitie om stoffen die formeel nog niet als zzs ingedeeld zijn, waardoor de bij zzs behorende verplichtingen ook nog niet van toepassing zijn. Het is geen juridisch bindende lijst maar een hulpmiddel voor bedrijven en bevoegde gezagen om bij het verlenen van vergunningen te bepalen of voor een stof nader onderzoek nodig is en of hierover in de vergunning een bepaling opgenomen kan worden. Deze lijst zal dynamisch zijn. Op de Infomil-website worden bedrijven en bevoegde gezagen binnenkort geïnformeerd over de mogelijkheden. Het bevoegd gezag kan bijvoorbeeld door middel van maatwerk voorschriften aan de vergunning verbinden, of een maatwerkvoorschrift opstellen bij bedrijven die onder algemene regels vallen, als invulling van de zorgplicht om emissies zoveel mogelijk te beperken. Voor de volledigheid merk ik op dat ook voor niet-zzs-stoffen op grond van het Activiteitenbesluit veelal emissiegrenswaarden gelden en de verplichting geldt om de zogeheten best beschikbare technieken (BBT) toe te passen. Daar kan met behulp van deze lijst bij die stoffen extra aandacht naar uitgaan.

Stand van zaken motie Kröger

Bij de begrotingsbehandeling van dit ministerie heeft uw Kamer de motie Kröger aangenomen, die de regering oproept om in het kader van de transitieagenda’s Circulaire Economie in het overleg met de industrie afspraken te maken over het uitfaseren van persistente stoffen. Op het moment waarop de vraag werd gesteld, waren de transitieagenda’s al in de afrondende fase, waardoor de motie in de agenda’s zelf niet meer kon worden meegenomen. De motie zal aandacht krijgen in de reactie van het kabinet op de transitieagenda’s, die naar ik verwacht medio 2018 aan uw Kamer wordt aangeboden. In de motie Kröger wordt gevraagd hoe om te gaan met afvalmateriaal dat persistente giftige stoffen bevat die ten tijde van de productie van het materiaal nog een gebruikelijke toevoeging waren, maar inmiddels als ongewenst zijn aangemerkt. Zulke materialen zijn in grote hoeveelheden in omloop, en grote afvalstromen zullen hier nog tientallen jaren mee te maken hebben. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van HBCDD, een broomhoudende verbinding die jarenlang als brandvertragende stof is toegevoegd aan polystyreen. Dit gebruik is inmiddels verboden, maar er zijn grote hoeveelheden polystyreen op de markt gebracht die deze stof bevatten. In zo’n geval is een afweging nodig in hoeverre zulk materiaal, inclusief de nu ongewenste stof die het bevat, door recycling mag terugkeren in nieuwe producten. Voorop staat de veiligheid voor mens en milieu. Die is te borgen door het gerecyclede materiaal bijvoorbeeld alleen toe te staan in specifiek benoemde producten die een verwaarloosbaar risico opleveren. Met een dergelijke regulering kan de milieuvoetafdruk van recyclen gunstiger zijn dan die van de alternatieve opties verbranden of storten. Er moet daarom een afwegingsmethodiek komen waarmee per geval de beste optie voor mens en milieu is te bepalen. Het is van belang om dergelijke voorbeelden als best practices te verzamelen en te promoten. Ook de Europese Commissie zit op dat spoor, blijkens haar op 16 januari jl. uitgebrachte mededeling (COM(2018) 32), waarover uw Kamer op 23 februari jl. de appreciatie van de Nederlandse regering heeft ontvangen12. De Europese Commissie heeft recentelijk aan het RIVM een opdracht gegund om dit afwegingskader te ontwikkelen, waarmee per geval de beste optie voor mens en milieu kan worden bepaald.

Onderzoek verlenging bewaartermijn

Tijdens het plenaire debat van 21 september 2017 over de situatie rond DuPont en Chemours is de motie Arissen c.s. ingediend die de regering verzoekt om chemische bedrijven te verplichten alle bedrijfsdocumenten met betrekking tot het gebruik van chemische stoffen en onderzoeken over de eventuele schadelijkheid van chemische stoffen voor de volksgezondheid en het milieu blijvend te bewaren (Handelingen II 2017/18, nr. 3, item 3). Deze motie is aangehouden na een toezegging van mijn ambtsvoorganger om op Europees niveau te verkennen welke ruimte er is om de nu bestaande bewaartermijn voor dit soort gegevens te verlengen. Deze termijn is nu, op grond van artikel 36 van de REACH-verordening, tien jaar nadat een stof of mengsel voor het laatst is vervaardigd, ingevoerd, geleverd of gebruikt.

De diensten van de Europese Commissie hebben aangegeven op dit moment geen reden te zien om de vastgelegde termijn aan te passen. Ook van de andere EU-lidstaten is geen positieve reactie ontvangen. Eén lidstaat heeft aangegeven graag verder te spreken over dit onderwerp, maar met als doel om duidelijker te specificeren welke documenten bewaard zouden moeten worden. Op EU-niveau is er daarmee geen steun voor een verlenging van de bewaartermijn. In het debat dat met de Kamer gevoerd is op 21 september, is aangegeven dat een nationale maatregel op dit punt niet de voorkeur verdient. Bedrijven zijn verplicht een stof bij ECHA te registreren, en zijn daarna vrij om in de gehele EU hun stof op de markt te brengen. Een afwijkende, nationale bewaartermijn leidt tot extra administratieve lasten, zeker als deze termijn in de tijd niet begrensd is. Of hier baten tegenover staan is onzeker: de huidige bewaartermijn is in 2008 ingevoerd, bij de inwerkingtreding van de REACH-verordening. Een nationale verlenging van de bewaartermijn nu zal uiteraard geen extra gegevens opleveren voor de situatie vóór 2008.

Als laatste wil ik de Kamer nog wijzen op de toezegging die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gedaan om te verkennen of werkgevers de gegevens over blootstelling van werknemers aan (bepaalde categorieën van) gevaarlijke stoffen langer kunnen bewaren. Deze verplichting geldt nu alleen voor blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende en mutagene stoffen.13 Alles afwegende ontraad ik deze motie.

Beperking gehalte PAK’s in rubbergranulaat

Eind 2016 is er uitgebreid met de Kamer gesproken over de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) in rubbergranulaat dat gebruikt wordt als instrooimiddel in kunstgrasvelden. Het RIVM concludeerde dat het gezondheidsrisico van de huidige aangetroffen hoeveelheden PAK’s praktisch verwaarloosbaar is. Omdat de huidige norm voor PAK’s veel hoger is dan wat in praktijk werd aangetroffen, adviseerde het RIVM om het maximale toelaatbare gehalte te beperken, om zodoende te voorkomen dat in de toekomst het gehalte PAK’s onverhoopt toeneemt tot een niveau waarbij wel een onaanvaardbaar risico ontstaat.

Zoals de Kamer is gemeld, wordt nu door het RIVM, in samenwerking met ECHA, aan een voorstel gewerkt voor een wettelijke beperking op basis van de REACH-verordening. In het Dertigledendebat dat ik op 18 januari 2018 met uw Kamer voerde, heb ik aangegeven dat dit voorstel waarschijnlijk in april ingediend zal worden bij ECHA. Het RIVM heeft mij echter recent geïnformeerd dat indiening in april niet haalbaar is, omdat er in de openbare consultatie veel nieuwe informatie ontvangen is die beoordeeld moet worden. Daarom zal het voorstel nu in juli aan ECHA worden aangeboden. Dit is de eerstvolgende datum waarop het mogelijk is een dergelijk voorstel in te dienen.

Recente evaluatie REACH

Het beleid en de regelgeving rond chemische stoffen staan niet stil. Nationaal en Europees wordt er langs diverse sporen gewerkt aan het verder in kaart brengen van eigenschappen van mogelijk risicovolle stoffen, aan maatregelen om risico’s terug te dringen en waar mogelijk te voorkomen dat deze risico’s ontstaan. De REACH-verordening en de middelen die dit Europese instrument geeft, spelen hierin een belangrijke rol. De Europese Commissie heeft de afgelopen jaren de werking van deze verordening geëvalueerd. De conclusies van deze evaluatie zijn op 5 maart jl. door de Commissie openbaar gemaakt14. Ik zal u op korte termijn mijn appreciatie daarvan toesturen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Naar boven