28 089 Gezondheid en milieu

26 991 Voedselveiligheid

Nr. 198 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 september 2021

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 4 juni 2021 over de vermindering blootstelling aan PFAS na de EFSA-opinie (Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 190).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 juni 2021 aan de Staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 7 september 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van bewindspersonen

Uw Kamer is 4 juni jl. geïnformeerd over de vermindering van de blootstelling aan PFAS na de EFSA-opinie (Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 190). Dit is aanleiding geweest voor de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat om op 30 juni jl. via een schriftelijk overleg diverse vragen aan het kabinet over te brengen. Hierbij bieden wij de antwoorden aan, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Vraag 1.

De leden van de D66-fractie lezen dat in andere landen in Europa, zoals Duitsland, onderzoeken lopen naar de verontreiniging van water en bodem door PFAS en dat België werkt aan een PFAS-actieplan. Op welke manier worden de resultaten en aanbevelingen uit deze onderzoeken en actieplannen meegenomen in aanbevelingen en beleid welke in Nederland worden toegepast, zodat een zo goed mogelijk beeld ontstaat van de invloed van PFAS op ons milieu?

Antwoord 1.

De afstemming met andere landen betreft zowel uitwisseling van wetenschappelijke informatie als beleidsafstemming. Zo is eind 2020 (tijdens het Duits voorzitterschap van de Europese Unie) een internationale online conferentie georganiseerd: «PFAS – Dealing with contaminants of emerging concern».

Verder werkt Nederland samen met andere landen aan de Europese PFAS-restrictie, waarbij ook informatie wordt uitgewisseld. Zie ook het antwoord op vraag 38.

Tot slot werkt Nederland samen met buurlanden in Internationale Riviercommissies. Hierbij wordt de bronnen en de handelingsopties in kaart gebracht. Zoals eerder gemeld heeft de internationale samenwerking in de Internationale Rijncommissie, geleid tot de afspraak zich in te zetten om de hoeveelheid van alle microverontreinigingen in 2040 met 30% te reduceren ten opzichte van 2016–2018 (Kamerstuk 27 625, nr. 493).

De kennis uit onderzoeken in andere Europese landen wordt meegenomen in het actieprogramma PFAS. Hierin werken we samen met kennisinstellingen en het bedrijfsleven aan maatwerkoplossingen om PFAS-verontreiniging te verminderen, zoals bij brandblusschuim en de papierindustrie.

Vraag 2.

Hoe kan het dat gegevens omtrent PFAS-gehalten in voedsel zeer gedateerd zijn en berekeningen uit 2009 stammen? Wat is de reden dat pas in 2020 nieuw onderzoek is gestart?

Antwoord 2.

Sinds 2009 zijn er weinig studies uitgevoerd naar PFAS-gehalten in voedselproducten op de Nederlandse markt. De reden hiervoor is dat er geen aanleiding was om dit te doen op basis van de toen geldende gezondheidskundige grenswaarde voor PFAS. In 2020 heeft EFSA een nieuwe gezondheidskundige grenswaarde berekend op basis van nieuwe wetenschappelijke kennis over mogelijke effecten van PFAS op mensen. Deze grenswaarde ligt lager dan de gezondheidskundige grenswaarde die eerder werd gehanteerd door het RIVM. Door deze verlaging schat het RIVM in dat blootstelling van mensen in Nederland via voedsel en drinkwater samen de nieuwe gezondheidskundige grenswaarde overschrijdt. Dit vormt nu de aanleiding om nieuw onderzoek te doen naar de huidige gehaltes van PFAS in voedsel.

Vraag 3.

Op welke manier meten Nederlandse instituten zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Wageningen Food Safety Research (WFSR) de chemische verontreiniging van in Nederland verkocht voedsel? En hoe worden PFAS hierin meegenomen?

Antwoord 3.

WFSR onderzoekt chemische contaminanten, waaronder PFAS, in een aantal onderzoeksprojecten. In deze projecten worden analysemethodes ontwikkeld om contaminanten te meten. Deze worden vervolgens gevalideerd en daarna ingezet om contaminanten in voeding te monitoren.

WFSR analyseert voor de NVWA, voor het Ministerie van LNV en incidenteel voor RIVM. PFAS worden sinds enkele jaren meegenomen in een project waarin sinds 2002 monsters van dierlijke producten uit het Nationaal Plan Residuen worden geanalyseerd op dioxines, PCB’s en gebromeerde vlamvertragers. Daarnaast worden op dit moment voorbereidingen getroffen voor een uitgebreide monitoring van voedingsmiddelen. De focus van deze projecten ligt op in Nederland geproduceerde producten of uit Nederlandse wateren geviste producten. Deze projecten omvatten dus niet alle producten die in de winkel verkocht worden. Sommige producten, zoals bewerkte producten en geïmporteerde producten, ontbreken. Alleen de door WFSR onderzochte kweekvissen zijn in beperkte mate afkomstig uit import.

Specifiek voor de PFAS analyseert WFSR de vier PFAS-stoffen die EFSA in haar risicobeoordeling heeft opgenomen. Daarnaast analyseert WFSR verschillende andere PFAS-stoffen, waaronder GenX.

Vraag 4.

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat in 2016 het Europese wetenschapsministerie drie miljoen euro heeft toegekend aan het RIKILT Wageningen Universiteit & Research (inmiddels opgegaan in het WFSR) om, samen met vijf andere landen, onderzoek te doen naar een kentering in de manier waarop voedsel wordt gecontroleerd.1 Met het project werd onderzocht hoe de voedselkwaliteit efficiënter gemonitord kan worden door professionals, waarbij het goed voorstelbaar is dat op termijn ook consumenten zelf die metingen gaan doen met hun smartphone. Hoe staat het hiermee en worden PFAS hierin meegenomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4.

Dit betreft een project waarbij onderzocht werd of voedselcontaminanten op termijn laagdrempelig met een smartphone gemeten kunnen worden. Hierin kwamen verschillende relevante contaminanten en residuen aan bod, maar PFAS waren in dit project niet meegenomen. Op het moment dat dit project gedefinieerd werd, was de EFSA-opinie over PFAS nog niet gepubliceerd en stond PFAS nog niet zo hoog op de agenda als nu. Daarnaast zijn de PFAS-gehalten in voeding erg laag (op nanogram/kg tot microgram/kg niveau). Dat is op dit moment te laag om met een sterk vereenvoudigde en laagdrempelige meetmethode (zoals met de smartphone) te bepalen.

Vraag 5.

De leden van de D66-fractie lezen dat Denemarken een verbod op bepaalde PFAS-middelen heeft ingesteld. Zijn er verschillen te vinden in de Deense wetgeving rondom PFAS en het wetsvoorstel waar de Staatssecretaris aan werkt waarmee vier soorten PFAS verboden worden? Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten?

Antwoord 5.

In Denemarken mag PFAS wel aanwezig zijn in verpakkingen van papier of karton, maar moet in dat geval een afsluitende coating over de verpakking zijn aangebracht. Deze afsluitende coating maakt het opzettelijk gebruik van PFAS zinloos; achter de coating kan PFAS immers geen vet- en vochtwerende functie meer hebben. Daarom is het coatinggebod in praktijk alleen van belang als PFAS in gebruikt oud papier aanwezig was als verontreiniging. Net als in Nederland zal het niet meer gebruiken van PFAS in Denemarken bijdragen aan de vermindering van de blootstelling aan PFAS via het voedsel. Het effect van de Deense verplichting om bij kringlooppapier met PFAS-resten een coating te gebruiken is onduidelijk. Wel is duidelijk dat verplichte coating van verpakkingen de recyclebaarheid ervan bemoeilijkt. Nederland heeft daarom niet gekozen voor een dergelijke aanpak, maar voor het verbieden van het gebruik van PFAS in verpakkingen. Door de algemene uitfasering van PFAS zullen de gehalten in oud papier vanzelf dalen.

Wij spreken in de communicatie over het verbod kortheidshalve van een «wijziging van de Warenwet» en dan zou er inderdaad een wetsvoorstel nodig zijn. Het schrappen van de toelating van PFAS voor gebruik in voedselverpakkingen is in praktijk echter een ministeriële regeling die de Warenwetregeling verpakkingen en gebruiksartikelen wijzigt. Bij een ministeriële regeling vindt geen voorhang plaats. Wel is er een publieke consultatie, die loopt tot 1 oktober 2021, waarna de regeling voor de verplichte EU-consultatie aan de Europese Commissie wordt gestuurd. Om een zorgvuldige procedure te waarborgen, is iets meer tijd nodig dan eerder gedacht. De publicatie van de regeling is nu voorzien voor begin 2022.

Vraag 6.

Wat is de reden dat door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gevraagd is om de geplande onderzoeken rondom PFAS te laten intensiveren door de NVWA? Is hier een speciale aanleiding voor en zo ja, welke?

Antwoord 6.

Zie het antwoord op vraag 2.

Vraag 7.

Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat het zorgelijk is dat het nog enige jaren kan duren voordat Europese limieten worden vastgesteld over de contaminanten gehalten in voedingsmiddelen? Zo ja, op welke manier kan dit traject versneld worden, waarbij zorgvuldigheid uiteraard niet ter discussie mag komen te staan.

Antwoord 7.

Het vaststellen van Europese maximale limieten is iets wat niet van de één op de andere dag gebeurt. Bij het vaststellen van limieten spelen veel factoren een rol en deze moeten goed tegen elkaar worden afgewogen. Als een limiet eenmaal is vastgesteld kan dat grote impact hebben. Momenteel zijn discussies gaande over het vaststellen van de maximale limieten voor wat betreft PFAS in voedingsmiddelen. Dit onderwerp staat hoog op de Europese agenda en Nederland dringt er samen met andere lidstaten op aan dat de Europese limieten spoedig worden vastgesteld. Nederland zet zich daarbij in voor gedegen onderzoek en data als basis voor de maximale limieten.

Vraag 8.

Is het mogelijk dat het ALARA-principe («as low as reasonably achievable» oftewel «zo laag als redelijkerwijs mogelijk») conflicteert met gezondheidsrisico’s die stoffen met zich meenemen? Of zorgt het ALARA-principe ervoor dat de hoogte van de contaminatie altijd strikt onder de gehalten zit waardoor gezondheidsschade kan optreden?

Antwoord 8.

Omdat de aanwezigheid van contaminanten vaak niet zomaar voorkomen kan worden, worden maximale limieten op basis van haalbaarheid vastgesteld en geldt hierbij het principe van ALARA. Dit principe zorgt er dan voor dat gehalten van stoffen in voedsel en drinkwater zo laag mogelijk zijn, rekening houden met de gezondheid risico’s en zonder dat daardoor de voedselvoorziening in gevaar wordt gebracht. Daarmee worden in de gereguleerde voedselcategorieën de producten met de allerhoogste gehalten van de markt geweerd. De beheersmaatregelen die hiervoor genomen worden – bijvoorbeeld de aanpassing van productieprocessen of de selectie van grondstoffen – zullen vaak ook helpen om in alle voedselproducten de contaminatie te verminderen. Dit alles zorgt uiteraard dat de blootstelling aan contaminanten door voedingsmiddelen wordt verlaagd, zodat het potentieel optreden van effecten op de gezondheid wordt verminderd.

Vraag 9.

Op welke manier wordt accumulatie van stoffen meegenomen in het vaststellen van de Maximale Limieten voor deze contaminanten in voedingsmiddelen?

Antwoord 9.

Accumulatie betekent dat een stof ophoopt in het lichaam door langdurige blootstelling daaraan. Na verloop van tijd kan de hoeveelheid stof in het lichaam dusdanig zijn dat gezondheidsproblemen niet langer uit te sluiten zijn. Accumulatie wordt meegenomen bij het vaststellen van de gezondheidskundige grenswaarde van PFAS. Deze grenswaarde geeft aan hoeveel PFAS iemand langdurig per dag binnen mag krijgen zonder dat de cumulatie leidt tot schadelijke effecten op de gezondheid. Als blijkt dat de blootstelling in praktijk boven de grenswaarde uitkomt, zoals nu met PFAS, worden maximale limieten aan voedingsmiddelen gesteld om de blootstelling te verlagen. Daarbij wordt vooral gekeken naar producten die veel bijdragen aan de blootstelling.

Vraag 10.

De leden van de D66-fractie vragen hoe het kan dat in de praktijk vis fors meer PFAS blijkt te bevatten dan de door het RIVM voorgestelde biotanorm? Waarom is de overschrijding in zoetwatervis hoger dan zeevis uit de Noordzee?

Antwoord 10.

De hoeveelheid PFAS in oppervlaktewater kan worden beoordeeld met een norm voor de concentratie in water of met een norm in biota. Voor PFAS heeft RIVM een biotanorm voorgesteld. In de praktijk bevat vis fors meer PFAS dan de door het RIVM voorgestelde biotanorm, omdat er door punt- en diffuse lozingen in binnen- en buitenland meer PFAS in het water zijn gekomen dan de voorgestelde biotanorm.

De biotanorm voor de stof PFOS uit de Kaderrichtlijn Water wordt in 75% van de beoordeelde zoete oppervlaktewateren overschreden2.

Het gegeven dat de PFAS-gehalten in zoetwatervis hoger is dan zeevis uit de Noordzee is een indicatie dat de concentraties in het zoete oppervlaktewater hoger zijn dan in het water van de Noordzee. Dat is ook te verwachten, omdat de PFAS-lozingen uit puntbronnen in het zoete watersysteem liggen.

Vraag 11.

Lopen inwoners van Nederland risico op en gevaar door het eten van te veel PFAS wanneer vis wordt gegeten die zij zelf vangen?

Antwoord 11.

Bij het beoordelen van de hoeveelheid PFAS die mensen binnen krijgen, heeft het RIVM gekeken naar de stapeling van PFAS die iemand binnenkrijgt met verschillende voedselproducten. Dat bepaalt of iemand meer PFAS binnenkrijgt dan gezond wordt geacht.

Voor het eten van zelfgevangen vis geldt al langer het advies van het Voedingscentrum om dat niet regelmatig te doen. Vooral zoetwatervissen die veel vet bevatten, zoals paling/aal en forel, kunnen verontreinigd zijn met stoffen als zware metalen, PCB’s, dioxines en PFAS. Een enkele keer van deze vis eten kan geen kwaad. Overigens is ter bescherming van de aalstand bepaald dat het niet is toegestaan om zelfgevangen paling/aal te behouden.

Vraag 12.

Deze leden lezen dat de waterkwaliteit onvoldoende is als de biotanorm wordt overschreden in vis. Aan welke wetgeving wordt hier niet voldaan?

Antwoord 12.

De Kaderrichtlijn Water bevat een biotanorm voor PFOS, evenals milieukwaliteitseisen voor PFOS in water, uitgedrukt als jaargemiddelde en als maximaal aanvaardbare concentratie. De waarde is in Nederlandse wetgeving opgenomen in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water.3 Aan deze wetgeving wordt niet voldaan indien de biotanorm wordt overschreden in vis en dat betekent dat maatregelen moeten worden genomen.

Deze stof is niet bij de start van de Kaderrichtlijn Water (2000) opgenomen, maar later toegevoegd. Daarom dient dit doel in 2027 gehaald te worden, maar is er ruimte om doelbereik met 2 termijnen van 6 jaar uitstellen als dat eerder niet «haalbaar en betaalbaar» wordt geacht. Verder is PFOS in de Europese regelgeving aangewezen als ubiquitaire stof, waarmee erkend wordt dat de stof wijdverspreid is en dat het geruime tijd duurt voordat deze uit het milieu is verdwenen.

Vraag 13.

Wordt nieuw onderzoek gestart naar de consequenties voor de volksgezondheid in het algemeen door deze geconstateerde overschrijding van de biotanorm?

Antwoord 13.

De biotanorm is een maat van het gehalte van een bepaalde stof in gehele vis om de kwaliteit van het oppervlaktewater te beoordelen. Voor het bepalen van consequenties voor de volksgezondheid is de biotanorm niet geschikt. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van andere instrumenten, zoals metingen van de gehalten in het eetbare gedeelte van verschillende vissoorten, rekening houdend met consumptiehoeveelheden. Bovendien wordt daarbij rekening gehouden met de gehalten in andere voedingsmiddelen en met de positieve gezondheidseffecten van visconsumptie.

In het antwoord op vraag 2 is al aangegeven dat er nieuw onderzoek wordt gedaan naar de gehaltes van PFAS in voedsel.

Vraag 14.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Scheldecommissie PFAS-lozingen in beeld heeft gebracht in de Westerschelde en dat samen wordt gekeken hoe de relatief hoge concentraties verminderd kunnen worden. Is in deze regio sprake van illegale lozingen van PFAS?

Antwoord 14.

De Vlaamse Milieumaatschappij heeft een inventarisatie gemaakt van alle vergunde PFAS-emissies. Daarin is geconcludeerd dat er gedurende een langere periode FBSA, een PFAS stof, is geloosd door het bedrijf 3M te Zundert zonder dat daar een vergunning voor is afgegeven. Op basis van deze constatering is het Vlaamse Milieumaatschappij een onderzoek gestart. Wij begrijpen de zorgen die er in de regio leven en volgen dit op de voet. Nederland staat via de Scheldecommissie in nauw contact met de Vlaamse overheid over deze zaak.

Vraag 15.

Deze leden hebben begrepen dat de blootstelling van mensen aan PFAS in Nederland hoger ingeschat wordt dan de door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) opgestelde gezondheidskundige grenswaarden. Maar dat er geen sprake is van een acuut gezondheidsrisico, omdat de grenswaarden van EFSA gebaseerd zijn op levenslange blootstelling. Hoe wordt de accumulatieve ophoping van blootstelling aan PFAS meegenomen in deze conclusie? Deze leden maken zich zorgen over het overschrijden van de blootstelling aan PFAS-stoffen in Nederland; zijn deze zorgen terecht?

Antwoord 15.

In de door EFSA afgeleide gezondheidskundige grenswaarde is de accumulatie van PFAS in het lichaam meegenomen. Deze waarde geeft aan hoeveel van deze PFAS iemand langdurig binnen mag krijgen zonder dat effecten op de gezondheid verwacht worden. Het feit dat de blootstelling aan PFAS hoger wordt ingeschat dan de gezondheidskundige grenswaarde betekent dat deze effecten op de gezondheid mogelijk kunnen optreden. Dat is onwenselijk en reden om de blootstelling aan PFAS te verlagen. Zie ook het antwoord op vraag 9.

Vraag 16.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de NVWA in 2021 en 2022 intensiever onderzoek gaat doen om PFAS-gehalten in voedsel te berekenen. Deze leden vragen de Staatssecretaris van IenW en de Ministers voor Medische Zorg en van IenW, de Kamer actief te informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken.

Antwoord 16.

Het Ministerie van VWS zal de Kamer volgend jaar informeren over uitkomsten van het onderzoek dat momenteel wordt opgezet om PFAS-gehalten in voedsel in Nederland te bepalen.

Vraag 17.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat het al dan niet overschrijden van de biotanorm een indicatie kan zijn voor het beoordelen van de waterkwaliteit. Deze leden begrijpen echter ook dat het nog niet duidelijk is of een geconstateerde overschrijding van de biotanorm consequenties heeft voor de volksgezondheid in het algemeen. De Minister schrijft dat hier meer onderzoek voor nodig is. Deze leden constateren echter ook dat dit aanvullende onderzoek niet wordt aangekondigd. Daarom vragen deze leden of de Minister voornemens is dit aanvullende onderzoek te laten doen en, indien dit het geval is, of de zij ook voornemens is de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen?

Antwoord 17.

In de antwoorden op de vragen 10 – 13 is ingegaan op de biotanorm en de relatie met de volksgezondheid. De uitkomsten van het vervolgonderzoek zullen met uw Kamer gedeeld worden.

Vraag 18.

De leden van de CDA-fractie zijn opgelucht te lezen dat de concentratie PFAS in drinkwater gemaakt van oppervlaktewater onder de Europese norm ligt en dat het RIVM geen reden ziet om het gebruik ervan af te raden. Deze leden vragen te verduidelijken wanneer er wél sprake zou zijn van schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid in algemene zin door de concentratie PFAS in drinkwater? Hoe ver zijn wij van die grens verwijderd?

Antwoord 18.

De vraag of er sprake kan zijn van schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid door PFAS, kan niet alleen voor de concentratie in drinkwater worden beantwoord. Mensen in Nederland krijgen in totaal gemiddeld te veel PFAS binnen via voedsel, drinkwater en mogelijke andere bronnen als wordt uitgegaan van de gezondheidskundige grenswaarde, die EFSA heeft gesteld op 4,4 ng/kg lichaamsgewicht per week. Nergens wordt deze gezondheidskundige grenswaarde overschreden door de inname van drinkwater alleen.

In de Europese Drinkwaterrichtlijn is december 2020 een norm opgenomen van 100 ng/l voor een som van 20 PFAS-stoffen. De concentratie PFAS in drinkwater ligt overal in Nederland onder de Europese norm. Deze waarde van de Drinkwaterrichtlijn houdt geen rekening met de recente EFSA-opinie, die in september 2020 is verschenen, en dus niet met de nieuwe inzichten met betrekking tot mogelijke schadelijke gevolgen voor de gezondheid. Het RIVM heeft op basis van die EFSA-opinie een drinkwaterrichtwaarde van 4,4 ng/l voor vier PFAS-stoffen geadviseerd. Drinkwater gemaakt van grondwater voldoet ook aan deze waarde. Drinkwater gemaakt van oppervlaktewater ligt in een deel van het leveringsgebied boven de nieuwe drinkwaterrichtwaarde die het RIVM voorstelt.

De verwachte blootstelling aan PFAS vanuit kraanwater is voor het RIVM geen reden om het gebruik ervan af te raden. Wel adviseert het RIVM om waar mogelijk de aanwezigheid van PFAS in drinkwater te verlagen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is, in het licht van de totale belasting aan PFAS, in gesprek met de drinkwatersector over de vervolgaanpak. Onderdeel van de vervolgaanpak is dat de drinkwatersector met aanvullende metingen de regionale spreiding van PFAS-concentraties in het drinkwater in kaart brengt.

Vraag 19.

De leden van de CDA-fractie constateren dat uit recent Amerikaans onderzoek blijkt dat veel waterbestendige mascara, foundation en vloeibare lippenstift PFAS-verbindingen bevatten. Deze staan blijkbaar niet op de ingrediëntenlijst. Deze leden vragen zich af of de NVWA hier onderzoek naar doet. Zo nee, waarom niet? Is de samenstelling van cosmetica gereguleerd? Kan de Minister aangeven wanneer er een verbod op PFAS in cosmetica komt?

Antwoord 19.

Wanneer PFAS als ingrediënt toegevoegd worden aan cosmetica moeten zij op de lijst met ingrediënten weergegeven worden. Uit het genoemde onderzoek is echter niet duidelijk of er sprake is van bewust toegevoegde ingrediënten of van andere ingrediënten die vervuild zijn met PFAS. Vervuilingen hoeven niet vermeld te worden in de lijst met ingrediënten. Wel moet de fabrikant/importeur een risicobeoordeling maken van alle stoffen in het product, dus ook van de eventuele vervuilingen.

De NVWA houdt toezicht op cosmetica, met name op het uitvoeren van deze risicoschatting en op de volledigheid van de lijst met ingrediënten op het etiket, maar doet vooralsnog geen onderzoek specifiek naar PFAS in deze producten.

PFAS in cosmetica kunnen via twee routes verboden worden. Bij risico’s voor de volksgezondheid kunnen de stoffen verboden worden via de Europese Cosmeticaverordening. Overigens is het dan nog steeds mogelijk dat ingrediënten vervuild kunnen zijn met PFAS, maar moet de risicobeoordeling uitwijzen dat er geen gezondheidsrisico ontstaat voor de consument bij gebruik van het product. Het aantonen van de schadelijkheid voor de volksgezondheid via blootstelling aan individuele PFAS door cosmetica is zeer complex, waardoor een verbod via deze route niet op korte termijn te verwachten is. Voor milieurisico’s kan een verbod ingesteld worden via de REACH-verordening. Het restrictievoorstel dat nu wordt voorbereid omvat vooralsnog alle toepassingen met PFAS, dus ook cosmetica.

Vraag 20.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de gesprekken met Duitsland en België verlopen over PFAS in oppervlaktewater dat Nederland weer in stroomt.

Antwoord 20.

Die gesprekken verlopen constructief. Alle buurlanden zijn gehouden aan de Europese verplichtingen, zoals het voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water en de Drinkwaterrichtlijn, en we zoeken samen hoe we daaraan tegemoet kunnen komen. Bovendien is er een gezamenlijk belang, want ook in Duitsland en België wordt drinkwater gemaakt van water uit de Rijn en de Maas. Zie ook het antwoord op vraag 1.

Vraag 21.

De leden van de CDA-fractie begrijpen het om de aanbeveling van het RIVM, om de kennis van blootstelling aan PFAS via voedsel, drinkwater en andere bronnen te actualiseren, op te volgen. In de brief wordt het deze leden echter niet geheel duidelijk hoe deze aanbeveling wordt opgevolgd. Wie zal deze kennis precies gaan actualiseren, hoe wordt dat geborgd? Hoe wordt langjarige monitoring om het effect van de maatregelen te meten, precies vormgegeven?

Antwoord 21.

De aanbeveling van het RIVM om meer kennis en data te vergaren om zo een meer actueel beeld te kunnen schetsen over de PFAS-blootstelling van burgers in Nederland wordt inderdaad opgevolgd. Momenteel worden de onderzoeken die hiervoor nodig zijn opgesteld met alle partijen die hiervoor nodig zijn.

Het is nu nog te vroeg om precies aan te kunnen geven hoe deze kennis en maatregelen zullen worden vormgegeven. We hopen dit jaar te kunnen starten met de eerste onderzoeken. Zodra er over deze onderzoeken een eerste rapport uitkomt, zullen we de Kamer hierover inlichten.

Vraag 22.

De leden van de SP-fractie constateren dat PFAS overal is. Nederlanders krijgen meer PFAS binnen dan de geadviseerde grenswaarde, dat is zeer zorgelijk, zo vinden deze leden. Daar zou snel verandering in moeten komen. De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat in Duitsland een onderzoek naar PFAS-verontreiniging in water en bodem loopt en dat er gekeken wordt naar mogelijke maatregelen. In Vlaanderen wordt gewerkt aan een PFAS-actieplan. Wat gebeurt er momenteel concreet in Nederland om PFAS te verminderen? Wat wordt er bijvoorbeeld al gedaan tegen lozingen op oppervlaktewater die als drinkwaterbron dienen? Heeft de Minister daar een plan voor? Zo ja, kan dat met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, wanneer is dat plan er wel?

Antwoord 22.

Nederland werkt er al geruime tijd concreet aan om blootstelling aan en lozingen van PFAS te verminderen. Dit is beschreven in de brief die uw Kamer op 4 juni jl. heeft ontvangen (Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 190). Enerzijds zet Nederland zich op Europees niveau in voor een verbod op PFAS en om snel maximale limieten te krijgen voor PFAS in ons voedsel. Deze maatregelen kunnen alleen op Europees niveau effectief genomen worden. De resultaten hiervan zullen over enige jaren goed zichtbaar worden.

Daarnaast komt er nationaal een verbod op PFAS in voedselcontactmaterialen en zoeken we met kennisinstellingen en het bedrijfsleven naar maatwerkoplossingen om verontreinigingen met PFAS te verminderen.

Ook werken we met alle betrokken partijen aan de toezegging in genoemde brief om de kennis van de blootstelling aan PFAS via voedsel, drinkwater en andere bronnen te actualiseren en om (kosten)effectieve handelingsperspectieven te identificeren om de blootstelling aan PFAS verder te verminderen. Eerder bent u geïnformeerd over de stappen die zijn gezet voor het verstevigen van de vergunningverlening voor lozingen naar oppervlaktewater (Kamerstuk 27 625, nr. 532). Hierbij is specifiek aandacht voor Zeer Zorgwekkende Stoffen en opkomende stoffen, waaronder ook diverse PFAS. Bij vergunningverlening gelden specifieke eisen ter bescherming van de drinkwaterbronnen.

Daarnaast is er een handelingskader voor de omgang van PFAS in grond en baggerspecie, waarbij ook aandacht is voor de bescherming van grond- en oppervlaktewater.

Vraag 23.

De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is om vooruitlopend op de Europese regelgeving in Nederland eisen te stellen aan voedsel en voedselverpakkingen, om zo de industrie te verplichten schoner te produceren?

Antwoord 23.

De aanwezigheid van PFAS als verontreiniging in voedsel is een probleem, dat niet kan worden opgelost door nationale maatregelen. Eisen aan voedselveiligheid worden op Europees niveau gesteld. Het gebruik van PFAS in voedselverpakkingen zal worden aangepakt en een regeling daarvoor is in de maak. Zie daarvoor de brief van 4 juni jl. (Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 190) en het antwoord op vraag 5.

Vraag 24.

En kan de Staatssecretaris een verbod op PFAS regelen dat niet in conflict is met de Europese verordening inzake Registratie, Evaluatie, Autorisatie en beperkingen van Chemische Stoffen (REACH)? Kan dat antwoord toegelicht worden?

Antwoord 24.

Een nationaal verbod op PFAS is volgens de Europese Verordening REACH mogelijk indien «onmiddellijk optreden absoluut noodzakelijk is» ter bescherming van gezondheid of milieu. Zoals in de brief van 4 juni jl. aangegeven wordt de blootstelling aan PFAS hoger ingeschat dan de EFSA-grenswaarde, maar is er geen acuut risico (Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 190).

Daarbij zou ook de tijdwinst minimaal zijn. Ook een nationaal verbod dat heel veel verschillende producten treft moet goed worden onderbouwd en in wetgeving worden vastgelegd. Juist omdat we nu internationaal samenwerken met vier andere lidstaten en het Europese chemicaliënagentschap kunnen we snel informatie vergaren en beoordelen. Tot slot zou de uitvoerbaarheid van zo’n nationaal verbod grote logistieke en handhaving technische uitdagingen geven, omdat het om vele duizenden producten gaat die elders in Europa nog wel legaal zouden zijn.

Vraag 25.

De leden van de SP-fractie vragen zich ten slotte af hoe het staat met het bevoegd gezag. Hebben omgevingsdiensten voldoende kennis en capaciteit? Kan er voldoende toezicht worden gehouden? En gehandhaafd? Zo nee, wanneer is dit geregeld?

Antwoord 25.

Er wordt op verschillende manieren gewerkt aan de kennisopbouw bij bevoegd gezag, zie ook het antwoord op vraag 22.

In het jaarplan 2021 van de NVWA (Kamerstuk 33 835, nr. 177) zijn al controles op PFAS in levensmiddelen opgenomen. De uitbreiding van dat aantal vergt een herprioritering van de bestaande jaarplanning. Daar wordt momenteel aan gewerkt. Uitgangspunt daarbij is het streven om aanvullende metingen op PFAS nog dit jaar te kunnen realiseren. In geval er PFAS-stoffen worden aangetroffen zullen die worden getoetst aan de meest recente EFSA-opinie. Als de uitkomst daarvan leidt tot het nemen van maatregelen kunnen die door de NVWA worden genomen op basis van artikel 14 van de Algemene Levensmiddelen verordening (EG 178/2002).

In algemene zin is de capaciteit voor toezicht en handhaving aan bod gekomen in de evaluatie van het VTH-stelsel door de commissie-Van Aartsen.

Zoals in het Commissiedebat van 1 juli jl. (Kamerstuk 22 343, nr. 298) is besproken, is het aan het nieuwe kabinet om te besluiten over het opvolgen van de aanbevelingen van die commissie.

Vraag 26.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het zeer zorgelijk dat de gezondheidskundige grenswaarden van de EFSA op meerdere terreinen worden overschreden. Het bevestigt tevens de oproep van deze leden om de toepassing van PFAS zo ver als mogelijk terug te dringen. In de brief lezen deze leden dat mensen via voedsel, drinkwater en door gebruik van consumentenproducten op disproportionele wijze worden blootgesteld aan PFAS. Deze leden vinden het belangrijk om daarbij te vermelden dat niet eens alle terreinen zijn onderzocht en dat er in de brief van het kabinet nog niet eens rekening wordt gehouden met zeer waarschijnlijke gecombineerde blootstellingen. Dat betekent dat mensen naar alle waarschijnlijkheid nog veel meer worden blootgesteld aan deze gevaarlijke stoffen dan momenteel wordt vermeld in de brief. Kan de Staatssecretaris toelichten wat zij weet over de gecombineerde blootstelling en wat dat betekent voor de volksgezondheid? Het feit dat het kabinet op basis van deze resultaten geen aanvullende stappen neemt, vinden deze leden onbegrijpelijk.

Antwoord 26.

Blootstelling kan via verschillende wegen plaatsvinden, echter voedingsmiddelen (inclusief drinkwater) worden gezien als de belangrijkste bron. Daarbij is het specifieke effect op het immuunsysteem, waar EFSA de aangescherpte gezondheidskundige grenswaarde op heeft gebaseerd, waargenomen bij de vier stoffen uit de PFAS-groep. PFAS is een grote groep uiteenlopende stoffen met verschillende effecten; dit specifieke effect is bij andere stoffen uit deze groep niet vastgesteld.

We onderschrijven het belang om rekening te houden met gecombineerde blootstelling. Op initiatief van Zweden en Nederland is in de Europese chemicaliënstrategie (CSS, chemicals strategy for sustainability) opgenomen dat een methodiek wordt ontwikkeld om bij normstelling rekening te houden met gecombineerde blootstelling.

In de brief van 4 juni jl. (Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 190) en in diverse andere brieven is uitgelegd welke aanvullende stappen het kabinet en bevoegde autoriteiten hebben gezet of gaan zetten om emissies te verlagen, de traceerbaarheid te vergroten en om te komen tot een zo breed mogelijk Europees verbod op PFAS.

Vraag 27.

De leden van de GroenLinks-fractie vernemen dat de berekende blootstelling via voedsel gebaseerd is op zeer gedateerde data uit 2009. Daarom is het onbekend of de huidige gehalten aan PFAS in voedsel hoger of lager uitvallen. Wordt er op dit moment door het RIVM actuele data verzameld? Zo nee, waarom niet? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de meest actuele berekening van blootstelling via voedsel?

Antwoord 27.

Het EFSA-rapport was de aanleiding om nieuw onderzoek te doen naar de huidige gehaltes van PFAS in voedsel. Deze onderzoeken worden momenteel opgestart. Zie ook de antwoorden op vraag 2 en 16. Zodra de resultaten van deze onderzoeken binnen zijn en het rapport met actuele berekening van blootstelling via voedsel gereed is, zal dit worden gedeeld met de Kamer.

Vraag 28.

Deze leden lezen tevens dat er kan worden gekozen voor een verkoopverbod voor bepaalde producten, als daartoe aanleiding bestaat. Momenteel is onvoldoende kennis beschikbaar over de gehalten in voedingsmiddelen om tot dergelijke maatregelen over te gaan. Er wordt daarom ingezet op onderzoek hiernaar. In de brief lezen deze leden dat in het recente onderzoek naar PFAS in voedingsmiddelen in 2020 alleen is gekeken naar PFOS en PFOA, terwijl deze stoffen vanwege restricties juist minder worden gebruikt. Wordt in toekomstig onderzoek ook gekeken naar «nieuwere» PFAS? Wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek en de daarbij passende maatregelen verwachten?

Antwoord 28.

Voor het onderzoek dat momenteel wordt opgestart analyseert WFSR de vier PFAS-stoffen die door EFSA in hun risicobeoordeling zijn opgenomen. Daaronder vallen ook PFOS en PFOA; deze stoffen worden vanwege de restricties minder gebruikt, maar ontstaan nog wel na afbraak van andere PFAS-stoffen. Daarnaast analyseert WFSR verschillende andere PFAS-stoffen, inclusief GenX. Zodra de resultaten van deze onderzoeken binnen zijn en het rapport hierover gereed is, zal dit worden gedeeld met de Kamer; zie ook de antwoorden op vraag 16 en 27.

Het Europese PFAS-verbod beoogt bovendien onder meer om het onmogelijk te maken de ene PFAS door de andere te vervangen.

Vraag 29.

Kan de Staatssecretaris toelichten waarom het zo lang duurt voordat er voor voedsel normen kunnen worden afgesproken en er besluitvorming is? Het is toch de belangrijkste innameroute?

Antwoord 29.

Het traject waar Europa momenteel in zit voor wat betreft het stellen van maximale limieten is een standaard traject. In dit traject worden discussies gevoerd om tot een weloverwogen en zorgvuldige beslissing te komen bij het stellen van limieten voor bepaalde voedingsmiddelen. Het klopt dat voeding en drinkwater een rol spelen in de blootstelling van PFAS. PFAS is echter in veel meer producten in ons milieu te vinden en alleen het aanpakken van PFAS-gehaltes in voeding is niet voldoende. Daarom zet Nederland zich in om, naast maximale limieten voor PFAS-gehaltes in voeding op Europees niveau, te voorkomen dat PFAS het milieu bereiken.

Vraag 30.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het zeer zorgwekkend dat het RIVM adviseert om niet meer te eten uit moestuinen in een straal van één kilometer rond de fabriek Dupont/Chemours en het volkstuinencomplex Sluisdijk. Op welke manier worden mensen hierover geïnformeerd? Waar kunnen bezorgde burgers terecht met vragen en zorgen? Zal het complex worden gesaneerd? Worden de volkstuinders gecompenseerd? De meeste vervuiling dateert van jaren geleden. Eten deze mensen dus al vele jaren vervuilde groenten en fruit? Wordt hun gezondheid voor de langere termijn gemonitord?

Antwoord 30.

De gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Helmond informeren hun inwoners en besluiten over maatregelen als saneren. Zij hebben ook opdracht gegeven voor de onderzoeken van het RIVM. De gemeenten beantwoorden vragen van de inwoners in samenwerking met hun regionale GGD. De gemeenten hebben ook overleg met vertegenwoordigers van de moestuinen over de consequenties van de rapporten.

De rapporten van het RIVM laten zien dat PFAS helaas wijdverspreid zijn in het milieu en dat alle mensen in Nederland daardoor worden blootgesteld aan PFAS, niet alleen de mensen die groenten en fruit eten uit hun moestuin. Of er inderdaad gevolgen voor de gezondheid optreden, hangt echter af van veel verschillende factoren. Het heeft helaas geen meerwaarde om de gezondheid van deze specifieke groep mensen te monitoren. De blootstelling in het verleden is niet meer te achterhalen en het is niet mogelijk om te voorspellen welk gezondheidsrisico iemand loopt bij een bepaalde blootstelling. Monitoring draagt ook niet bij aan de eventuele behandeling van gezondheidsklachten die mensen hebben. Als mensen gezondheidsklachten krijgen, wordt hen geadviseerd naar de huisarts te gaan.

De huisarts kan zo nodig met de GGD overleggen of het aannemelijk is dat blootstelling aan PFAS heeft bijgedragen aan de gezondheidsklachten. Overigens moet opgemerkt worden dat blootstelling boven de gezondheidskundige grenswaarde niet direct betekent dat iemand daar daadwerkelijk ziek van zal worden.

Vraag 31.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben meerdere vragen over PFAS in voedselverpakkingen. Deze leden lazen in het rapport «Throwaway packaging, forever chemicals»4dat bijna een derde van de geselecteerde wegwerpverpakkingen van papier, karton en geperste plantaardige vezels opzettelijk behandeld waren met PFAS om ze vet- en waterafstotend te maken en dat in de overige verpakkingen ook sporen van PFAS werden aangetroffen. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren? Deelt de Staatssecretaris de verbazing van deze leden dat de onderzoekers de hoogste concentraties PFAS vonden in wegwerpservies en voedselverpakkingen van suikerriet, die bestempeld worden als biologisch afbreekbaar of composteerbaar? Deze leden vinden het onbegrijpelijk dat het mogelijk is dat verpakkingen als biologisch afbreekbaar of composteerbaar worden verkocht wanneer daar persistente stoffen in verwerkt zitten die niet of nauwelijks afbreekbaar zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij de mening van de onderzoekers deelt dat PFAS in voedselverpakkingen een enorme bedreiging zijn voor de circulaire economie, aangezien deze persistente stoffen voor eeuwig in de productketens blijven circuleren. Zo nee, waarom niet?

Antwoord 31.

Er wordt wetgeving voorbereid om het gebruik van PFAS te verbieden in voedselcontactmaterialen, waaronder zowel wegwerpservies als voedselverpakkingen vallen. Zie verder de antwoorden op vraag 5 en 33.

Verpakkingen horen niet in het gft, ook niet als deze bestempeld zijn als biologisch afbreekbaar of composteerbaar, laat staan wanneer deze zijn behandeld met PFAS. Het is misleidend deze verpakkingen te bestempelen als biologisch afbreekbaar of composteerbaar. Genoemde verpakkingen zijn tevens niet recyclebaar. Ze moeten worden afgedankt via het restafval, om daarna te worden verbrand. Dergelijke verpakkingen dragen daarmee dus ook niet bij aan een circulaire economie.

Om te verhelderen dat verpakkingen niet in het gft horen is de «wel/niet lijst gft» op de website van VANG Huishoudelijk Afval aangepast. Deze maakt expliciet dat verpakkingen bestempeld als biologisch afbreekbaar niet in het gft horen.5 Ook de Afvalwijzer van Milieu Centraal licht expliciet toe hoe om te gaan met bioafbreekbare verpakkingen.6 Zoals aangegeven in de brief van 10 juni jl. over het beleid voor biogebaseerde en bioafbreekbare kunststoffen (Kamerstukken 32 813 en 32 852, nr. 722), is het wenselijk om een verbod in te stellen op deze kunststoffen waar ze problemen bij recycling en composteren veroorzaken. Dat verbod wordt nu uitgewerkt. Als onderdeel daarvan zal worden bekeken of het gebruik van de termen «bioafbreekbaar» of «composteerbaar» nader gereguleerd dient te worden.

Vraag 32.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben onlangs vernomen dat de chemiebedrijven DuPont en Daikin de gevaren van de kortketenige PFAS onder de noemer 6:2 Fluorotelomer Alcohol (6:2 FTOH) hebben verzwegen, ondanks het feit dat onderzoek vanuit de industrie de stoffen linkt aan nierziekten, leverschade, kanker en neurologische schade.7 Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren? Is bekend in hoeverre deze stoffen ook gebruikt worden voor voedselcontactmaterialen op de Nederlandse markt? Zo nee, gaat de Staatssecretaris dit met spoed onderzoeken?

Antwoord 32.

FTOH wordt in Nederland niet toegepast in voedselcontactmaterialen. FTOH kan wel voorkomen als verontreiniging in één van de vier PFAS van de EFSA-opinie, die worden toegepast in voedselcontactmaterialen. Met de wetgeving die de Minister van Medische Zorg en Sport voorbereidt om die toegelaten stoffen te verbieden, zal FTOH dus ook niet meer mogen voorkomen in verpakkingen. Voor een verdere toelichting op het voornemen om PFAS-stoffen te weren uit voedselcontactmaterialen wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 5 en 33.

FTOH is onderdeel van de groep PFAS-stoffen waarvoor Nederland een restrictievoorstel aangemeld heeft. Voor een verdere toelichting op het Europees verbod op PFAS wordt verwezen naar het antwoord op vraag 38.

Onderzoek naar de aanwezigheid van PFAS in voedselcontactmaterialen behoort tot het reguliere toezicht werk van de NVWA.

Vraag 33.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat er naar aanleiding van de motie van het lid Kröger (Kamerstuk 32 793, nr. 441) eindelijk wetgeving komt om PFAS in voedselverpakkingen van papier en karton te beëindigen en dat de Staatssecretaris heeft toegezegd om dat uit te breiden naar alle natuurlijke voedselverpakkingen. Zal deze wetgeving gelden voor de volledige groep PFAS of alleen voor PFAS met een lange keten? Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat een verbod moet gelden voor alle PFAS, aangezien er het onderzoek «Throwaway Packaging Forever Chemicals» aantoont dat er met name kortketenige PFAS werden aangetroffen in voedselverpakkingen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen aanvullend om de toegezegde wetgeving uit te breiden naar álle voedselcontactmaterialen. Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat die uitbreiding noodzakelijk is, gezien de schadelijkheid van PFAS voor mens, milieu én de circulaire economie?

Antwoord 33.

Het Ministerie van VWS bereidt inderdaad wetgeving voor om het gebruik van PFAS in verpakkingen (in en op papier en karton en in coatings) te stoppen; zie ook het antwoord op vraag 5. Er is geen noodzaak dat dit verbod wordt uitgebreid naar alle natuurlijke voedselverpakkingen, want het komende verbod heeft daar al betrekking op.

Het verbod in voorbereiding gaat over alle PFAS die de door EFSA beoordeelde PFAS-stoffen als uitgangsproduct, vervuiling of reactieproduct hebben. In de wetgeving staan op dit moment vijf PFAS die in voedselcontactmaterialen (papier/karton en coatings) zijn toegestaan. Hiervan worden er vier verboden. Er blijft dan nog één PFAS over die is toegelaten voor het gebruik in papier en karton. De betreffende stof (difosforzuur, polymeren met geëthoxyleerde, gereduceerde methylesters van gereduceerd, gepolymeriseerd en geoxideerd tetrafluorethyleen, CAS: 200013-65-6) is overigens geen kortketenige PFAS, maar een gepolymeriseerde macromoleculaire stof.

De commissie die in Nederland de veiligheid van stoffen voor voedselverpakkingen beoordeelt en ook het Duitse Bundesinstitut für Risikobewertung hebben deze stof in 2005 nog als veilig voor de consument beoordeeld en er zijn sindsdien geen andere signalen over deze stof ontvangen. Voor deze stof bestaat dus geen voedselveiligheidsreden om in te grijpen. Het is niet mogelijk om uit milieuoverwegingen een regeling op basis van de Warenwet te treffen. Wel wordt de toepassing van deze stof meegenomen in het generieke Europese PFAS-verbod. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 38.

Vraag 34.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn erg geschrokken van de grote hoeveelheden gif die zijn aangetroffen in vis. Tot ruim 700 keer hoger dan de in dit advies berekende milieukwaliteitsnormen-biota (MKN) voor zoetwatervissen en voor zeevis gemiddeld altijd nog 40 keer meer. De onderzoekers schrijven: «Feit is wel dat in veel monsters de PFOS-concentraties alleen al hoger zijn dan de nu geldende wettelijke biotanorm uit de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor PFOS. Het is logisch dat de lagere gezondheidskundige grenswaarde en het meenemen van andere PFAS dit beeld ongunstiger maken. Ondanks de onzekerheden, zijn de meetgegevens een indicatie dat de berekende MKN-biota wordt overschreden. Dit betekent dat de waterkwaliteit van land- en kustwateren niet voldoet aan de doelen van de KRW voor de bescherming van de mens.» Kan de Minister hierop reageren? De onderzoekers bevelen ook een actualisatie van de normen aan. Wanneer kunnen we die verwachten?

Antwoord 34.

In het antwoord op vraag 13 is ingegaan op de relatie tussen de biotanorm en volksgezondheid. De biotanorm is primair een maat om de kwaliteit van het oppervlaktewater te beoordelen. Die is op dit moment niet overal goed. Het streven is om aan alle doelen van de Kaderrichtlijn Water te voldoen. Daar zijn de maatregelen op gericht. Zoals in het antwoord op vraag 12 is toegelicht is er nog tijd voordat aan het KRW-doel voor PFOS voldaan dient te zijn. Het gebruik van PFOS is sinds 2008 verboden in een groot aantal toepassingen. In de ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen, waarnaar in het antwoord op vraag 10 is verwezen, is aangegeven dat er een dalende trend is van PFOS in het zwevend slib bij Lobith.

De door RIVM voorgestelde biotanorm geldt ook voor drie andere PFAS. Van die stoffen is het gebruik van PFOA sinds 2020 ook verboden voor veel toepassingen. Aan een Europees verbod op alle andere PFAS-stoffen wordt gewerkt, zie ook het antwoord op vraag 38. Daarnaast nemen we nationaal aanvullende maatregelen, zie het antwoord op de vragen 22 en 31.

RIVM zal eind 2021 met een voorstel komen voor waternormen, gebaseerd op de door hen voorgestelde biotanorm. De Europese Commissie kan bij de herziening van de lijst prioritaire stoffen van de Richtlijn Prioritaire Stoffen en de bijlage van de Grondwaterrichtlijn, beide dochterrichtlijnen van de Kaderrichtlijn Water, normen voor PFAS toevoegen of aanpassen. Hierbij gaat opname van PFAS als groepsparameter vermoedelijk worden voorgesteld. Een voorstel voor de herziene richtlijnen wordt in 2022 verwacht.

Vraag 35.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn geschrokken van de onderzoeksresultaten van Arcadis naar de aanwezigheid van PFAS in een aantal categorieën producten en afval. Hieruit blijkt dat PFAS in significante hoeveelheden voorkomen in gerecycled papier en water- en vuilafstotende middelen en de producten waarop dit wordt toegepast, zoals tapijt, textiel en leer. Tevens werd PFAS gevonden in onder andere schoonmaakmiddelen, cosmetica en bakmatten. Aangezien hierbij sprake is van humane blootstelling, begrijpen deze leden niet waarom dit geen aanleiding geeft voor aanvullende maatregelen. Deze leden lezen dat de uitkomsten van het onderzoek niet als representatief kunnen worden gezien, vanwege het aantal genomen monsters per product en vanwege het aantal producten dat is geselecteerd. Gaat de Staatssecretaris een onderzoek uitvoeren dat wel representatief genoeg is om aanvullende maatregelen voor deze productgroepen te nemen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 35.

De resultaten van het onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geven meer inzicht waar het gebruik en de productie van PFAS kan worden verminderd. Deze resultaten zijn een verdere ondersteuning om voluit in te zetten op het tot stand brengen van een zo breed mogelijke Europees verbod voor PFAS. Juist in het kader hiervan wordt informatie verzameld via onder meer openbare raadplegingen van zowel bedrijven die PFAS toepassen, als bedrijven die alternatieven op de markt zetten en andere belanghebbenden zoals ngo’s.

Verder zijn dit onderzoek en de mogelijke resultaten daarvan aanleiding geweest om het Actieprogramma PFAS te starten, zie ook het antwoord op vraag 1. In dit programma wordt op basis van dit onderzoek en andere producten- en bronnenonderzoeken gezocht naar handelingsperspectieven gericht op vermindering van de overdracht van PFAS naar het milieu en blootstelling van mensen, ook in de periode tot aan de inwerkingtreding van een verbod.

Vraag 36.

De leden van de GroenLinks-fractie vernemen ook dat PFAS nog steeds wordt toegepast in de kleding van defensie en hulpdiensten. Zo vernemen deze leden dat het Nederlandse leger toch weer laarzen heeft aangeschaft met ePTFE zonder andere bedrijven met alternatieve opties een kans te geven. Ondanks het feit dat deze aanbieders er wel degelijk zijn. Dat is naar oordeel van deze leden niet in lijn met de aangenomen motie van het lid Kröger die verzoekt om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de recyclebaarheid van kleding en schoenen in de aanbestedingsregels op te nemen (Kamerstuk 32 852, nr. 121). Waarom is deze motie niet uitgevoerd? Deelt de Staatssecretaris de mening van deze leden dat de regering een voorbeeldfunctie moet vervullen door alleen nog kleding en schoenen zónder PFAS aan te schaffen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 36.

Nederland werkt samen met een aantal andere landen aan een Europees verbod op het gebruik van PFAS in niet-essentiële toepassingen; zie ook het antwoord op vraag 38. Dit zal vermoedelijk in 2025 leiden tot de eerste verboden. Daarbij wordt ook gekeken of er geschikte alternatieven zijn voor deze stoffen in de kleding van bijvoorbeeld hulpdiensten (Kamerstuk 32 852, nrs. 116 en 156). Hiermee geeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat invulling aan de genoemde motie.

In de voortgangsrapportage van het beleidsprogramma circulair textiel 2020–20258 wordt, mede namens de Staatssecretaris van Defensie, ingegaan op het inkoopbeleid. Op individuele aanbestedingskeuzes van het Ministerie van Defensie kan hier niet worden ingegaan. Het is de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van iedere organisatie om zelf afwegingen te maken bij inkoop en om daarbij op een goede manier alle relevante aspecten mee te wegen, zoals duurzaamheid, kwaliteit, veiligheid, tijdigheid van levering, sociale aspecten en prijs.

Vraag 37.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het zonde dat er in deze brief geen aandacht is voor de emissie van PFAS naar de lucht. Op die manier is er onvoldoende rekening gehouden met gecombineerde blootstelling. Wanneer kan de Kamer een uitgebreid onderzoek naar de daadwerkelijke blootstelling aan PFAS verwachten, gebaseerd op actuele data? Deze leden willen er bovendien op wijzen dat er voor emissies naar de lucht sinds 2016 een verplichting voor bedrijven geldt om periodiek (vijfjaarlijks) te onderzoeken of verdere emissiereductie mogelijk is middels een «vermijdings- en reductieprogramma». Deze leden vernemen echter dat dit instrument in de praktijk nog weinig leeft, omdat er geen verplichting is om deze rapportages openbaar te maken. Zij vragen daarom of de Staatssecretaris wil nagaan in hoeverre dit instrument wordt nageleefd en wat de mogelijkheden zijn om rapportages openbaar te maken.

Antwoord 37.

In het antwoord op vraag 26 is ingegaan op de gecombineerde blootstelling en in het antwoord op onder meer vraag 2 op de actualisatie van data.

De resultaten van de rapportageplicht over emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen komen nu of zijn al bij de bevoegde autoriteiten beschikbaar. Het RIVM werkt aan het opzetten van een database en er is overleg met de bevoegde gezagen om de gegevens hierin beschikbaar te maken. Dit najaar zal de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer informeren over de gegevens die op dat moment beschikbaar zijn.

Vraag 38.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over de implementatie van de Europese Chemicaliënstrategie. Als de strategie op een ambitieuze wijze wordt geïmplementeerd, dan kunnen grote stappen worden gezet om persistente stoffen uit te faseren en de negatieve gezondheids- en milieueffecten van gevaarlijke stoffen tegen te gaan. In hoeverre kan de Kamer erop rekenen dat de bewindspersonen zich in zullen zetten voor een ambitieuze implementatie van de Chemicaliënstrategie? Deze leden vernemen dat het restrictievoorstel naar verwachting pas in 2025 geïmplementeerd zou kunnen worden. Wat gaat de Staatssecretaris eraan doen om dit proces te versnellen? En kan de Staatssecretaris garanderen dat bij de restrictie van PFAS en andere persistente stoffen de definitie van «essentieel gebruik» zo nauw mogelijk geformuleerd wordt?

Antwoord 38.

Al in aanloop naar de Chemicaliënstrategie heeft Nederland met enkele andere lidstaten diverse brieven gestuurd aan de Commissie om het uitbrengen van de strategie te bespoedigen en om hoge ambities te hebben. Dit heeft gelukkig goed zijn weerslag gekregen in de Europese Chemicaliënstrategie. De inzet van het kabinet is vermeld in het BNC-fiche dat uw Kamer op 20 november 2020 heeft ontvangen (Kamerstuk 22 112, nr. 2981).

Op 15 juli jl. is het restrictievoorstel aangemeld door Nederland, Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen in het zogenoemde «registry of intentions». Vanaf dat moment gelden wettelijke termijnen en inspraakprocedures. Over precies een jaar moet het restrictievoorstel worden ingediend bij het Europese Chemicaliënagentschap (ECHA). Medio 2023 moet het Europese Chemicaliënagentschap hier wetenschappelijke opinies over hebben vastgelegd. Daarna is het aan de Europese Commissie om een voorstel op te stellen ter besluitvorming. Omdat sectoren de tijd moeten hebben om zich voor te bereiden op het verbod, is het waarschijnlijk dat restricties vanaf 2025 van toepassing worden.

De intentie is om de restrictie zo breed mogelijk te houden, en uitzonderingen te beperken tot op dat moment echt maatschappelijk onmisbare toepassingen. Overigens kunnen voor deze toepassingen eisen worden opgelegd ter vergaande minimalisatie van emissies van PFAS naar mens en milieu. Ondertussen werkt de Europese Commissie aan een algemene definitie voor «essentieel gebruik». Deze gaat niet alleen gelden voor persistente stoffen maar voor alle Europese Zeer Zorgwekkende Stoffen.

Vraag 39.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden echter dat er voldoende aanleiding is om nu nationaal maatregelen te treffen om PFAS bij de bron aan te pakken. Deze leden zijn van mening dat uitfasering van PFAS al op korte termijn mogelijk is, aangezien er voor veel toepassingen van PFAS al alternatieven zijn. Deelt de Staatssecretaris de observatie dat veel bedrijven nu nog kiezen voor goedkopere opties met PFAS, omdat er simpelweg nog geen wettelijk verbod is?

Antwoord 39.

Vanuit de markt zijn er goede ontwikkelingen op het gebied van een omschakeling naar PFAS-vrije productie en -producten met labels als «PFAS-vrij». Dit is nog niet bij alle bedrijven het geval en zal ook afhangen of er alternatieven voor PFAS voorhanden zijn. Dat kan per branche verschillen. In het Actieprogramma PFAS, zie ook de beantwoording van vragen 1 en 35, is mijn inzet om samen met het Nederlandse bedrijfsleven te komen tot handelingsperspectieven om de bronnen van PFAS aan te pakken.

Te verwachten is dat het aanstaande Europese PFAS-verbod een impuls zal geven aan het zoeken naar, en toepassen van, alternatieven en daarmee de vermindering van het gebruik van PFAS.

Vraag 40.

Op welke manier denkt de Staatssecretaris de mogelijkheden te kunnen gebruiken binnen REACH om, vooruitlopend op een Europees verbod, alvast een nationaal verbod op gebruik van PFAS te realiseren? Deze leden zien dat de REACH-verordening met artikel 129 lidstaten de ruimte geeft om stoffen te verbieden als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat dat ter bescherming van de volksgezondheid of het milieu noodzakelijk is. Deze leden zijn van mening dat hier gegronde redenen voor zijn, nu blijkt dat de gezondheidskundige grenswaarden van de EFSA op allerlei terreinen worden overschreden. Gaat de Staatssecretaris zich inzetten op het verkennen van een nationaal verbod via een restrictievoorstel voor PFAS op basis van artikel 129 van de REACH-verordening? Kan zij uitgebreid toelichten waarom wel of niet?

Antwoord 40.

Zie het antwoord op vraag 24.

Vraag 41.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn tevreden met het feit dat er werk gemaakt gaat worden van de PFAS-problematiek. Maar deze leden zijn ook van mening dat wachten op het Europese traject te lang gaat duren, waardoor in de tussentijd te veel PFAS vrij kunnen komen. Daarom zouden deze leden graag zien dat er op nationaal niveau meer wordt gedaan in de strijd tegen PFAS en vervuiling door andere Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Deze leden hebben daarnaast nog enkele vragen over het huidige PFAS-beleid, en de appreciatie van de EFSA-opinie. Onder andere vragen deze leden hoe de Staatssecretaris het toegestane gebruik van PFAS-middelen in een circulaire economie kan duiden. Aangezien het gebruik van PFAS, een forever chemical, voor deze leden niet met een circulaire economie te rijmen valt.

Antwoord 41.

Voor Zeer Zorgwekkende Stoffen geldt al een minimalisatieplicht. Niet alle PFAS-stoffen zijn gekwalificeerd als Zeer Zorgwekkende Stof. Met het Actieprogramma PFAS wordt ingezet op het nu al waar mogelijk beperken van emissies en blootstelling. De eerder aan u gemelde bronnenonderzoeken helpen hierbij om te bepalen waar en hoe dat mogelijk is. Ook zijn bij een aantal primaire bronnen, zoals bij Chemours te Dordrecht, door inzet van het bevoegd gezag al aanzienlijke emissiereducties gerealiseerd.

Het beleidsdoel om de transitie te maken naar een circulaire economie is nadrukkelijk verbonden met het beleidsdoel om een niet-toxisch leefmilieu te realiseren. Waar mogelijk moet het gebruik van toxische stoffen worden vermeden; dit geldt in het bijzonder voor Zeer Zorgwekkende Stoffen. Waar een toxische stof nodig is voor de functionaliteit van een product (er is geen alternatief voor de stof), zou dit product zodanig moeten worden ontworpen en beheerd dat de toxische stof niet vrijkomt in het leefmilieu, gedurende de hele keten van productie, gebruik en recycling. De huidige productie en toepassing van PFAS voldoen daar veelal niet aan, gezien gemeten concentraties in het milieu en het menselijk lichaam.

Dit is een belangrijke motivatie voor de inzet op een Europees verbod op niet-essentieel gebruik van PFAS, onder REACH. Voor resterende, als noodzakelijk beoordeelde toepassingen zullen voldoende stringente maatregelen vereist moeten worden om het vrijkomen van PFAS in het leefmilieu waar mogelijk te voorkomen.

Vraag 42.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat er door het Ministerie van gewerkt wordt aan een wijziging op de Warenwet en een verbod op vier van de vijf toegestane PFAS in voedselcontactmaterialen, zoals pizzadozen, popcornzakken en bakpapier. Deze leden zijn blij met deze eerste stap, maar vragen wel waarom niet wordt gekozen voor een totaalverbod van PFAS in dit soort toepassingen, om vooraf het risico op onbekende schadelijke langetermijneffecten te voorkomen.

Antwoord 42.

Zie het antwoord op vraag 33.

Vraag 43.

Daarnaast vinden deze leden het essentieel dat de problemen rondom PFAS, en zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) in bredere zin, opgepakt worden met een integrale beleidsaanpak. Daarom willen deze leden weten hoe het Ministerie van IenW inhoudelijk betrokken is bij deze wijziging op de Warenwet. Als dit nog niet het geval is; delen de Staatssecretaris en Minister de analyse dat milieu- en gezondheidsproblematiek samen opgepakt moeten worden, en zijn zij bereid om bij VWS aan te dringen op een goede inhoudelijke samenwerking, waarbij de lead wel bij VWS ligt, maar kennis en kunde beter worden gedeeld? Graag een toelichting.

Antwoord 43.

Direct na het aannemen van de motie van het lid Kröger op 12 september 2019 heeft overleg plaatsgevonden tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stappen die genomen zouden kunnen worden om de motie uit te voeren. Alle relevante informatie werd gedeeld, waarbij met name naar voren kwam dat er op dat moment geen voedselveiligheidsredenen waren om PFAS in voedselverpakkingen te verbieden en dat de Warenwet daarvoor dus niet gebruikt kon worden. De Warenwet voorziet namelijk niet in de mogelijkheid om maatregelen te nemen op basis van milieuoverwegingen.

De situatie veranderde met de publicatie van de EFSA-opinie van september 2020. Het RIVM bevestigde de bevindingen van EFSA en daarmee ontstond wel een mogelijkheid en noodzaak om op basis van de Warenwet op te treden. Bij al deze werkzaamheden heeft steeds nauwe samenwerking tussen de departementen plaatsgevonden, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid en met zijn eigen wettelijke instrumentarium.

Vraag 44.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn verder zeer bezorgd over het feit dat het RIVM berekend heeft dat mensen via voedsel en drinkwater samen meer PFAS binnenkrijgen dan de geadviseerde grenswaarden. Deze leden zijn van mening dat er momenteel te weinig rekening wordt gehouden met de cumulatie van PFAS die mensen binnenkrijgen of die in het milieu terecht komen. Dit is een zorg die binnen het ZZS-dossier vaak voor komt, waarbij het lijkt alsof een minimalisatieplicht als het hoogst haalbare wordt gezien. Deze leden vinden dat het maximaal toelaatbare risiconiveau (MTR), dat gebonden is aan een uitstootlocatie, niet voldoende bescherming biedt aan gezondheid en milieu, omdat er slechts naar één bron wordt gekeken in plaats van naar alle uitstoot- en innamebronnen. Hierbij merken deze leden op tevreden te zijn over het feit dat EFSA de innamenorm voor de verschillende soorten PFAS optelt en een eerste verlaging van de toegestane inname vaststelt. Dit moet zich, zoals gesteld, nog wel naar goed bronbeleid vertalen, waarbij de inname van PFAS niet per bron, maar in zijn totaliteit bekeken wordt. Daarom vragen deze leden aan de Staatssecretaris of zij de analyse deelt dat er bij ZZS, en PFAS in het bijzonder, te weinig wordt gekeken naar bronbeleid. Zo ja, wat is de Staatssecretaris van plan om op nationaal niveau hier alvast aan te doen? En welke mogelijkheden zijn er om op nationaal niveau hier al stappen in te zetten? Indien de Staatssecretaris deze analyse niet deelt, waarom niet?

Antwoord 44.

Het belang van rekening houden met gecombineerde blootstelling wordt onderschreven, zie ook antwoord op vraag 26.

Er lijkt een misverstand te bestaan over wat de minimalisatieplicht inhoudt. Dit houdt niet in dat het maximaal toelaatbare risiconiveau (MTR) voldoende is, maar dat emissie moet worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk moet worden geminimaliseerd. Daarmee bepaalt de regelgeving al dat het voor Zeer Zorgwekkende Stoffen onvoldoende is om te voldoen aan MTR.

Met het Actieprogramma PFAS wordt gekeken naar de aanpak van emissies van PFAS naar het milieu en met de Europese restrictie wordt een zo breed mogelijk verbod op PFAS in producten beoogd. Daarmee wordt de analyse dat bronbeleid te weinig aandacht heeft niet gedeeld.

Vraag 45.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat er gewerkt gaat worden met gerichte consumentenadviezen in navolging van de aanpak bij dioxine in vrije-uitloopeieren en dioxine in zoetwatervis. Deze leden vragen waarom er in eerste instantie met consumentenadviezen gewerkt gaat worden en pas wanneer er aanleiding is sprake gaat zijn van een verkoopverbod voor bepaalde producten of voor maatregelen om de verontreiniging van voedselgewassen of dieren met PFAS te voorkomen. Deze leden zijn van mening dat maatregelen dan te laat komen, omdat er dan al sprake is van gezondheids- of milieuschade. Dit zorgt op termijn alleen maar voor gezondheidsschade en veel leed dat voorkomen had kunnen worden. Waarom wordt hierbij niet het voorzorgsbeginsel gehanteerd, en gekozen voor een verbod, zodat deze problemen voorkomen kunnen worden?

Antwoord 45.

Op dit moment is er geen reden om een verkoopverbod voor bepaalde producten in te stellen. Het is nog onduidelijk in welke mate deze producten bijdragen aan de blootstelling van PFAS en wat een eventueel verbod hierop zal betekenen. PFAS zijn stoffen die zich in de loop der jaren ophopen in het menselijk lichaam. Het verbieden van bepaalde producten zal er helaas niet voor zorgen dat er geen PFAS meer in het lichaam komt. Dat is de reden dat we nu kijken naar maatregelen om PFAS te verminderen in een groot scala aan levensmiddelen. Daarnaast moeten de gezondheidsvoordelen van de producten niet worden vergeten, die soms zeker opwegen tegen de aanwezigheid van PFAS.

Vraag 46.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben ook over het handhaven van overschrijdingen van de EFSA-norm nog enkele vragen. Is de Staatssecretaris van mening dat de NVWA in haar huidige capaciteit in staat is om voldoende controles uit te voeren met betrekking tot PFAS? Zo nee, wat gaat zij hieraan doen? Daarnaast vragen deze leden ook welke rol hier voor de omgevingsdiensten ligt. En hoe de omgevingsdiensten, met het rapport Om de leefomgeving in gedachte, slagvaardiger gemaakt kunnen worden in de bestrijding en controleren van PFAS-vervuiling.

Antwoord 46.

Zie het antwoord op vraag 25.

Vraag 47.

Recent was in het nieuws dat in de regio Antwerpen sprake is van grootschalige PFOS- en PFAS-vervuiling door het bedrijf 3M, waarvoor zelfs een parlementaire onderzoekscommissie is ingesteld.9 Deze leden maken zich zorgen over deze grootschalige vervuiling. Is het bij de Staatssecretaris bekend wat de schaal van deze vervuiling is? Moeten bewoners in de grensgebieden zich zorgen maken over deze vervuiling? Gaat de Staatssecretaris samen met België onderzoeken wat de schaal van deze vervuiling is en wat de gevolgen voor Nederland zijn?

Antwoord 47.

Nederland heeft in de Internationale Scheldecommissie vragen gesteld over de inzet die de Vlaamse Milieumaatschappij pleegt om de emissies van PFAS te reduceren en kennis en expertise ter ondersteuning aangeboden. Net als op overige plaatsen met verhoogde PFAS-gehaltes dient de blootstellingssituatie nader onderzocht te worden. Als onderdeel hiervan bezien we met het RIVM of aanvullend onderzoek nodig is. Zie ook het antwoord op vraag 21.

We werken goed samen met de Belgische overheid om in kaart te brengen wat de huidige stand van zaken is en welke handelingsperspectieven er zijn om de aanwezigheid van PFAS in de Westerschelde terug te brengen.

Vraag 48.

Daarnaast vragen deze leden of in Nederland ook onderzoek wordt gedaan, bijvoorbeeld via Bodem+, naar vervuiling op deze schaal. Wordt hier ook actief naar gezocht met het oog op (historische) verontreiniging van de bodem door de huidige en voormalige industrie? Is de Staatssecretaris bereid om, in navolging van gemeente Helmond,10 eventuele schade of vervuiling te verhalen op de vervuiler?

Antwoord 48.

Er is en wordt in Nederland onderzoek gedaan naar aanwezigheid van PFAS in de bodem, bijvoorbeeld door de provincies en in het achtergrondwaardenonderzoek van het RIVM ten behoeve van het Tijdelijk Handelingskader PFAS. Daarnaast worden PFAS-verontreinigingen van de bodem door het Rijk samen met de decentrale bevoegde gezagen opgespoord. In het kader van de bodemafspraken gaan bovendien verschillende decentrale bevoegde gezagen in hun eigen beheersgebied nader onderzoek doen naar met PFAS-verontreinigde locaties.

Het uitgangspunt in het bodembeleid is dat de vervuiler betaalt. In de Wet bodembescherming is de aansprakelijkheid wettelijk geregeld. Waar dat nodig en mogelijk is zal de staat, of in een voorkomend geval de betreffende provincie of gemeente, daarvan gebruik maken.

Vraag 49.

Tot slot hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie nog enkele vragen en opmerkingen. Welke mogelijkheden zijn er om op korte termijn de niet-essentiële toepassingen van PFAS uit te faseren op nationaal niveau? Deze leden begrijpen namelijk dat veel op Europees niveau gebeurt, maar zijn dus vooral benieuwd welke stappen we in Nederland kunnen zetten. Is de Staatssecretaris ook bereid om hierin stappen te zetten en via de voorbeeldfunctie die de overheid heeft hier alvast vorm aan te geven? Dit kan door bijvoorbeeld geen met PFAS behandelde kleding meer in te kopen.

Antwoord 49.

In het antwoord op vraag 24 is ingegaan op een nationaal verbod en in het antwoord op vraag 36 op het inkoopbeleid van kleding door de rijksoverheid.

Vraag 50.

Verder begrijpen deze leden dat PFAS-stoffen veelal gebruikt worden bij de productie van goederen en daarom minder snel vrijkomt, maar deze leden vragen wat we kunnen doen aan PFAS die juist wel vrijkomt bij het gebruik van bijvoorbeeld impregneermiddelen en sprays. Dit zijn namelijk open bronnen die zo het milieu in gespoten kunnen worden. Is de Staatssecretaris bereid om de producten waarin PFAS zit in open bronnen (bijvoorbeeld sprays) op nationaal niveau te gaan verbieden en op Europees niveau aan te dringen op een snel verbod? Zo ja, hoe wil de Staatssecretaris dit gaan doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 50.

De overwegingen om geen nationaal verbod in te stellen zijn toegelicht in het antwoord op vraag 24. We onderzoeken wel of er met het bedrijfsleven vrijwillige afspraken gemaakt kunnen worden over beperking van deze specifieke groep stoffen.

In het Commissiedebat Externe Veiligheid van 1 juli jl. is gevraagd naar de specifieke risico’s van PFAS voor zwangere vrouwen. De Minister van Medische Zorg en Sport heeft de Gezondheidsraad gevraagd de bestaande voedingsaanbevelingen voor zwangere vrouwen te evalueren aan de hand van de stand van de wetenschap. De Gezondheidsraad heeft hiervoor de Commissie Voedingsaanbevelingen voor zwangere vrouwen ingesteld.

PFAS-stoffen zitten in diverse voedingsmiddelen, maar vooralsnog lijkt de grenswaarde alleen overschreden te worden bij consumptie van bepaalde vissoorten. Dat kan worden voorkomen door bepaalde vissoorten niet te eten. De blootstelling aan PFAS via de consumptie van vis is afhankelijk van de gehaltes in de specifieke vissoorten en de geconsumeerde hoeveelheden.

De Gezondheidsraad11 heeft verschillende vissoorten beoordeeld op basis van een of twee maaltijdporties, omdat die hoeveelheden aansluiten bij de aanbeveling van de Commissie Voedingsaanbevelingen. Een zwangere vrouw hoeft zich geen zorgen te maken als zij sporadisch een kleine hoeveelheid eet van vissoorten waarvan de consumptie wordt afgeraden.

Naar boven