27 925 Bestrijding internationaal terrorisme

Nr. 448 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 januari 2012

De vaste commissie voor Defensie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie en aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de brief van 28 september 2011 inzake de eindevaluatie van de Nederlandse bijdrage aan ISAF 2006–2010 (Kamerstuk 27 925, nr. 436).

De ministers en de staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 24 januari 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Beek

De griffier van de commissie, Roovers

1, 81 en 99

Unity of command en unity of effort zijn van cruciaal belang voor het succes van een missie. Wat zijn de belangrijkste lessen hieromtrent?

Gesteld wordt dat «activiteiten van partners niet hebben geleid tot wezenlijke conflicten met operaties en activiteiten van de TFU». Moet hieruit worden afgeleid dat er dus wel conflicten zijn geweest over activiteiten van partners van niet-wezenlijke aard? Hoe frequent kwamen deze voor?

Zijn er stappen gedaan om «unity of effort» met ISAF en OEF-partners te bereiken? Zo ja, welke?

In een internationale omgeving is samenwerking van groot belang, unity of command en unity of effort zijn dan ook twee leidende principes in de uitvoering van een militaire operatie.

In het geval van unity of effort werd dit gedaan door middel van samenwerking en coördinatie met ISAF partners waar geen bevelsrelatie mee bestond. Door deelname aan internationale overlegfora en uitzending van Nederlandse militairen naar de verschillende hoofdkwartieren, heeft Nederland getracht de unity of effort te versterken. Met eenheden van Operation Enduring Freedom werd indien nodig voorafgaand aan een operatie ge-deconflicteerd.

Binnen de Task Force Uruzgan (TFU) kreeg de unity of command uiteindelijk vorm door de gezamenlijke leiding van de TFU door een militaire commandant en een civiel vertegenwoordiger. Een belangrijke les was datdeze gezamenlijke leiding het geïntegreerd optreden sterk ten goede kwam.

Een belangrijke stap was de ontwikkeling van het Uruzgan Campaign Plan tijdens de missie. Hiermee werd gedurende de missie de integrale aansturing voor alle betrokkenen verder vereenvoudigd. De belangrijkste les is dan ook dat voorafgaand aan een missie een dergelijk plan moet worden opgesteld. Daarom is voor de geïntegreerde politietrainingsmissie het interdepartementale geïntegreerd missieontwerp opgesteld dat de integrale aansturing en monitoring van de missie verbeterd.

Nederland heeft gedurende de missie op goede wijze samengewerkt met partners. Deze goede samenwerking is van grote waarde geweest en heeft bijgedragen aan de behaalde resultaten. Het kwam maar weinig voor dat Nederland een andere zienswijze had dan partners. Gedurende de samenwerking hebben zich geen situaties voorgedaan waar visies van partners zo fundamenteel verschilden van de Nederlandse dat dit leidde tot wezenlijke conflicten.

2, 112, 113, 114 en 115

Hoe kan de communicatie en informatievoorziening vanuit de regering cq. het ministerie van Defensie met betrekking tot missies worden verbeterd?

Bent u van mening dat de communicatie over de missie door Defensie naar buiten, dus ten behoeve van de Nederlandse samenleving, kan worden verbeterd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Welke lessons learned zijn er ten aanzien van de externe communicatie – dus aan de Nederlandse samenleving – over de Nederlandse bijdrage aan ISAF?

Kunt u aangeven welk belang u hecht aan het geven van een realistisch beeld van de Nederlandse bijdrage aan de ISAF missie? Bent u van mening dat er een voldoende realistisch beeld van de Nederlandse bijdrage aan ISAF is ontstaan in de periode 2006–2010? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Bent u van mening dat de strategie van Defensie ten aanzien van embedded en niet-embedded journalisten dient te worden aangepast om een realistisch beeld van de Nederlandse bijdrage aan een missie te kunnen geven? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?

De Nederlandse regering hecht aan een realistisch beeld van de inzet van de Nederlandse militairen in internationale missies. Een realistisch beeld geeft de Nederlandse bevolking en de Kamer de mogelijkheid zich een weloverwogen oordeel te vormen over de Nederlandse inspanningen. Dit kan bovendien het begrip en het draagvlak voor de missies en de inzet van Nederlandse militairen en diplomaten vergroten.

Ons communicatiebeleid voor deze missies is er op gericht bij te dragen aan een evenwichtig en realistisch beeld. Uitgangspunt daarbij is dat er zo open en transparant mogelijk wordt gecommuniceerd over de voortgang van de Nederlandse inspanningen en over gebeurtenissen. Met de Kamer zijn afspraken gemaakt over de informatievoorziening waaronder de periodieke voortgangsrapportages.

Nederland draagt bij aan verschillende missies. Op basis van eerdere ervaringen opgedaan met de ISAF-missie in Afghanistan wordt voor elke missie een eigen communicatiestrategie opgesteld. Daarin zijn geleerde lessen zoals aard en doel van de missie, locatie, bereikbaarheid en (internationale) inbedding van invloed op de communicatiestrategie. Sinds de missie in Uruzgan is de samenwerking in de communicatie tussen de betrokken ministeries geïntensiveerd om ook andere meer civiele onderdelen van de missie evenwichtig in beeld te brengen. Zo wordt bijvoorbeeld het communicatieplan voor de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz continu bijgesteld op basis van de ontwikkelingen en communicatieonderzoek (media-analyses).

De Regering hecht sterk aan vrije nieuwsgaring omdat dit bijdraagt aan de transparantie en realistische beeldvorming van missies. Daarom biedt zij naast de verschillende communicatie-uitingen journalisten de mogelijkheid onder begeleiding en bescherming van Defensie «embedded» naar Afghanistan te reizen. Het is echter aan de journalistiek zelf om te besluiten of zij hier gebruik van wil maken en het staat hen vrij om op eigen gelegenheid en verantwoordelijkheid naar het operatiegebied te reizen.

3, 18, 21, 24 en 25

Deelt u de kritiek dat het Afghaanse perspectief onderbelicht is gebleven in de evaluatie?

Waarom is er ten behoeve van de evaluatie niet met (externe) experts gesproken? Bent u van mening dat dit de kwaliteit van de evaluatie ten goede zou zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?

Wat waren de Terms of Reference en kunt u die alsnog naar de Kamer sturen?

Kunt u het genoemde Plan van Aanpak sturen en laten weten wat wel is uitgevoerd en opgenomen in de evaluatie en wat niet?

Wat behelst het literatuuronderzoek? Kunt u de kamer een lijst toesturen van de onderzochte literatuur?

Bijgevoegd is het plan van aanpak Eindevaluatie ISAF 2006–20102. Het plan is door de commissie van onafhankelijke experts beoordeeld en goedgekeurd. In dit document wordt onder andere beschreven wat het literatuuronderzoek inhoudt.

Bij de uitvoering van de evaluatie is op enkele punten om praktische redenen afgeweken van dit plan van aanpak. Dit is in overleg met de commissie van onafhankelijke experts gebeurd. Zo werd er van uitgegaan dat de evaluatie zich zou baseren op archief- en literatuuronderzoek en data verkregen via interviews met sleutelfunctionarissen, zoals Afghaanse counterparts en onze meest betrokken ISAF partners in Uruzgan. Bij de uitvoering van de evaluatie is een verdere afweging gemaakt of een bezoek aan Uruzgan, Kabul en de hoofdsteden van onze ISAF partners veel nieuwe informatie zou opleveren. Veel informatie was al voorhanden in de vorm van politieke rapportages, interne documenten en bestaande documenten van Afghaanse organisaties zoals TLO. Vandaar dat uiteindelijk geconcludeerd is dat de baten van het verkrijgen van nieuwe informatie uiteindelijk door deze interviews niet opwoog tegen de (mede door de veiligheidssituatie in Uruzgan) hoge kosten hiervan.

In de bijlage van dit plan zijn de afspraken (terms of reference) met de commissie van onafhankelijke experts opgenomen.

4, 7, 32 en 80

Hoe beoordeelden de bondgenoten de Nederlandse bijdrage? Zijn er bondgenoten die (elementen van) de Nederlandse aanpak hebben overgenomen? Zo ja, welke elementen zijn overgenomen?

Was de Nederlandse aanpak (3D) meetbaar succesvoller dan die van de bondgenoten?

In hoeverre is de operatie in Uruzgan van belang geweest voor de internationale positie van Nederland, en de relaties van Nederland met landen die in meerdere of mindere mate tegen de operaties in Afghanistan waren?

Op welke wijze zal de samenwerking tussen Nederland en haar internationale partners in Afghanistan in de periode 2006–2010 worden geëvalueerd?

De Nederlandse 3D-benadering werd door bondgenoten en de Afghanen bijzonder gewaardeerd. Dat blijkt onder meer uit het feit dat Nederland meerdere malen gevraagd is ervaringen en lessen uit Uruzgan te delen. De zogenaamde comprehensive approach, waarbij de interventie in een land of gebied wordt vorm gegeven door een nauw op elkaar afgestemd geheel van militaire, diplomatieke en ontwikkelingsinspanningen, is inmiddels breed geaccepteerd als de meest effectieve aanpak voor ingewikkelde post-conflictsituaties. De Nederlandse ervaringen en de resultaten die met de 3D-benadering in Uruzgan zijn behaald, hebben hieraan mede bijgedragen. De wijze van opereren en de resultaten die zijn behaald worden nog steeds door de Afghanen en door internationale partners gewaardeerd. Alom wordt ook erkend dat Nederland als lead nation in Uruzgan een grote verantwoordelijkheid op zich had genomen en dat hiermee een substantiële bijdrage werd geleverd aan de internationale inspanningen gericht op stabilisatie en wederopbouw van Afghanistan. De samenwerking met internationale partners is meegenomen in de eindevaluatie, en waar van toepassing verwerkt in geleerde lessen. Bij de evaluatie van de Uruzgan missie is niet gekeken naar de effectiviteit van de inspanningen van partners. Er kan dus niet worden gezegd of de Nederlandse aanpak succesvoller was dan die van andere landen. Wel is gedurende de gehele missie nauw samengewerkt met bondgenoten en werden er voortdurend ervaringen en best practices gedeeld, om gezamenlijk zoveel mogelijk resultaat te boeken.

5 en 78

In hoeverre kon Nederland binnen het kader van de NAVO-strategie een eigen koers varen?

Kunt u aangeven in hoeverre er een strategie ten aanzien van de internationale inbedding is gevoerd? Op welke wijze en wanneer is deze strategie in de periode 2006–2010 herzien cq aangescherpt?

ISAF is een NAVO operatie. Specifiek voor de Nederlandse deelname aan de operaties in Zuid-Afghanistan werd nauw samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk en Canada. Dit resulteerde in een gezamenlijk hoofdkwartier – Regional Command South (RC(S)) – en voor elk van de landen een provincie waar een land de lead nation rol vervulde. Elk land voerde in zijn provincie de missie uit binnen de NAVO-strategie. Omdat de omstandigheden per provincie sterk kunnen verschillen hebben de landen de mogelijkheid te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de NAVO strategie. In Uruzgan legde Nederland bij de implementatie van deze strategie de nadruk op een geïntegreerde aanpak van Defence, Diplomacy en Development.

6

Waarom zijn de kosten van de redeployment van de missie in 2010 veel te hoog geraamd zoals is gebleken uit de HGIS-nota van 2012?

De initiële raming voor de redeployment was gebaseerd op een aantal uitgangspunten, waaronder een omvangrijke Redeployment Taskforce (RDTF) met eigen capaciteit voor force protection. Deze uitgangspunten zijn in de praktijk gewijzigd. Allereerst bleek de Redeployment Task Force in staat om met minder personeel en sneller dan voorzien zijn taak uit te voeren. Daarnaast bleken partnerlanden bereid meer force protection te leveren dan aanvankelijk voorzien. Vervolgens is er aanzienlijk minder materieel getransporteerd naar Nederland als gevolg van schenkingen en afstoting in het missiegebied en als gevolg van inzet van materieel voor de geïntegreerde politietrainingsmissie en hiermee de verplaatsing binnen Afghanistan. Ten slotte is door de bezuinigingsmaatregelen bij Defensie voor een deel van het teruggekeerde materieel geen herstel meer nodig. Bovenstaande factoren hebben geleid tot significant minder uitgaven voor zowel personeel, transport als herstel van materieel ten opzichte van de initiële uitgangspunten.

8

Volgens de evaluatie kwam de opbouw van het bestuur door Nederland niet geheel tot zijn recht door het ontbreken van politieke wil op het hoogste Afghaanse niveau. Welke lessen zijn hieruit getrokken en welke rol speelt het verbeteren van bestuur bij de uitkomsten van de Bonn-conferentie?

Politieke wil en sturing op het hoogste niveau zijn nodig om resultaten op lokaal niveau op het gebied van goed bestuur te kunnen bereiken. Om die reden heeft Nederland, op de Bonn conferentie van 5 december jl., aan de Afghaanse autoriteiten onderstreept dat politieke en financiële lange termijn internationale steun wenselijk, maar niet vanzelfsprekend is en dat deze in sterkte mate zal afhangen van de bereidheid van de Afghaanse regering om bestuurshervormingen door te voeren en corruptie aan te pakken, zowel centraal als in de provincies en districten.

9

De evaluatie concludeert dat er op voorhand onvoldoende rekening was gehouden met de slijtage van het materieel. Hoe is dit mogelijk? De krijgsmacht heeft eerder ervaring opgedaan in vergelijkbare omstandigheden in Afghanistan en Irak; waarom is de krijgsmacht dan niet voorbereid op slijtage en hoge kosten?

De ervaringen eerder opgedaan in Irak en Afghanistan zijn meegenomen bij de initiële ramingen van de uitgaven. Echter de terreingesteldheid en de klimatologische omstandigheden van Irak en Afghanistan zijn niet volledig vergelijkbaar. Dit, in combinatie met een sterk afwijkend operationeel concept en verlies van materieel door gevechtshandelingen, heeft geleid tot meer uitgaven.

10

Wat heeft het vertrek van Nederland uit Uruzgan voor een gevolgen gehad voor de samenwerking van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) met buitenlandse inlichtingendiensten, bijvoorbeeld de Britse en Amerikaanse?

Het beëindigen van de Nederlandse missie in Uruzgan heeft voor de bilaterale contacten tussen de MIVD en partnerdiensten geen significante gevolgen gehad.

11 en 12

Is er overwogen een hoofdstuk toe te voegen over de manier waarop de missie moest worden beëindigd en over de gevolgen die dit voor Nederland had?

Had het beëindigen van de missie (negatieve) gevolgen voor Nederlandse positie in de internationale betrekkingen?

De evaluatie had betrekking op de Nederlandse deelname aan ISAF in de periode van 2006–2010 en is onder meer uitgevoerd om van de opgedane ervaringen te leren voor toekomstige missies in het buitenland. De wijze waarop de missie is beëindigd valt hier buiten.

Het beëindigen van de missie in Uruzgan was conform eerdere afspraken met partners als de NAVO en de Verenigde Staten. Nederland heeft steeds duidelijk gemaakt dat beëindiging van de missie geenszins de beëindiging van de Nederlandse betrokkenheid bij Afghanistan inhield. Met de geïntegreerde politietrainingsmissie die afgelopen zomer van start is gegaan, levert Nederland wederom een substantiële bijdrage aan de opbouw van een stabiel, veilig en zelfstandig Afghanistan.

13, 35 en 47

Gesteld wordt dat niet zozeer het bevechten van de opstandelingen als wel het ontzeggen van de steun van de bevolking aan de opstandelingen en het winnen van steun onder de bevolking voor de Afghaanse overheid de kritische succesfactor waren. Hoe verhoudt zich dat tot hetgeen daarna gesteld wordt, dat «de activiteiten van de Amerikaanse, Australische en Nederlandse speciale eenheden buiten de inktvlek essentieel waren om de druk op de inktvlek te verminderen»? Met andere woorden, is het succes van onze 3D-aanpak niet mede te danken aan de Amerikanen en de Australiërs, die offensiever en robuuster te werk gingen en meer gericht waren op het uitschakelen van de Taliban?

Kunt u uiteenzetten waarom voor de counter-insurgency doctrine is gekozen en waarom dit recht deed aan de situatie in Uruzgan?

Hoe waren de verhoudingen tussen de drie delen van het 3D-concept (Defense, Diplomacy, Development) en op welke manier zijn deze verhoudingen gedurende de missie veranderd?

De geïntegreerde aanpak van Nederland had in praktijk veel overeenkomsten met de counter insurgency doctrine. Bij counter insurgency operaties zijn met name drie elementen leidend: het beschermen van de bevolking en stimuleren van sociaal economische ontwikkeling, het afsnijden van de externe steun voor de insurgents en indien nodig het fysiek bestrijden van de insurgents. Deze drie elementen waren aanwezig in de geïntegreerde benadering waren die Nederland in Uruzgan toepaste. Nederland heeft gedurende de missie en binnen de geïntegreerde benadering eigen accenten gelegd.

Juist de gezamenlijke inzet van de verschillende instrumenten van Defence (waaronder speciale eenheden), Diplomacy en Development is van belang binnen een geïntegreerde benadering. Of de nadruk lag op het bevorderen van veiligheid of stimuleren van ontwikkeling kon verschillen per gebied en per periode. De verhouding tussen de drie verschillende D’s was dan ook aan verandering onderhevig. Wel kan worden vastgesteld dat de nadruk op sociaal economische ontwikkeling toenam toen na verloop van tijd de veiligheidssituatie binnen de inktvlek verbeterde.

De militaire aanwezigheid van de bondgenoten buiten de inktvlek is van essentieel belang geweest. Hiermee is een een belangrijke bijdrage geleverd aan de Nederlandse missie en de 3D-aanpak in Uruzgan.

14

Op welke wijze worden de lessen en ervaringen van vier jaar Uruzgan geïncorporeerd in de defensieorganisatie?

Naar aanleiding van de operaties in Uruzgan zijn zeer veel observaties gedaan waar gevalideerde lessen uit zijn geleerd. Deze hebben bijvoorbeeld betrekking op doctrine, opleidingen, personeel en materieel en worden via de reguliere bedrijfsvoeringprocessen van Defensie geïmplementeerd bij alle relevante defensieonderdelen.

15 en 34

Is de periode van overdracht van de taken van de Task Force Uruzgan (TFU) aan de Amerikanen voldoende geweest, of was het achteraf gezien beter geweest om daar meer tijd voor uit te trekken, om zo te voorkomen dat het wiel opnieuw moet worden uitgevonden door de nieuwe lead nation?

Is er na het vertrek van de Nederlanders een verandering in de 3D-aanpak van de provincie Uruzgan gekomen door de opvolgers? Zo ja, wat is deze aanpak en wat heeft dit voor een gevolgen gehad?

De overdracht van taken en verantwoordelijkheden in Uruzgan is in nauwe samenwerking met de betrokken partners en Regional Command South gepland en daardoor gecontroleerd en gecoördineerd uitgevoerd. Aangezien ook de opvolgers gebruik maken van een 3D benadering – weliswaar met eigen accenten – is de aanpak voor de provincie Uruzgan niet wezenlijk veranderd.

16

Deelt u de bevinding van Instituut Clingendael in het rapport «3D The Next Generation», blz. 76 dat het moeilijk is om fondsen te vinden voor middelgrote projecten, omdat ze te groot zijn voor CIMIC (Civil Military Cooperation) en niet relevant of structureel genoeg voor de ambassade? Hoe beoordeelt u het voorstel om de Civil Representative te voorzien van de noodzakelijke middelen om zulke middelgrote projecten te kunnen laten uitvoeren?

Neen, ook voor middelgrote projecten waren fondsen beschikbaar vanuit de ambassade. Het beleidsmatige en financiële beheer van OS-projecten kan vanwege zowel het beslag dat deze leggen op de capaciteit van de medewerkers en financiële systemen als het belang van continuïteit het beste vanuit de ambassade geschieden. De Civiel Vertegenwoordiger en zijn team spelen een belangrijke rol bij het signaleren, identificeren en monitoren van projecten in het veld.

17 en 27

Kunt u de evaluatie alsnog voorzien van bronvermeldingen, en indien deze terugslaan op interne documenten, aangeven of de referentie naar het document kan worden gegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zal de Kamer deze aangepaste evaluatie ontvangen?

Kunt u een lijst geven van alle documenten die de commissie definieert als niet-openbare bronnen waarvan gebruik is gemaakt door de commissie?

De evaluatie is een eindevaluatie zoals bedoeld in het Toetsingskader 2009 en daarom een weergave van het standpunt van de regering en heeft daarmee een ander karakter dan een wetenschappelijk onderzoek. Bij het opstellen van de evaluatie is vooral gebruik gemaakt van interne, gerubriceerde, rapportages uit het missiegebied. Hieruit zijn werkdossiers ontstaan waarvan de inhoud vanwege de rubricering niet openbaar is. Vanuit die optiek verwijst de evaluatie niet naar de onderliggende werkdossiers.

19 en 20

Is het waar dat binnen de Nederlandse Defensie Academie (NLDA) een onderzoeker aan een promotie werkt over de operaties in Uruzgan? Is deze persoon geraadpleegd ten behoeve van de evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan ISAF in 2006–2010?

Is het waar dat de NLDA binnenkort een boek met studies over Uruzgan uitgeeft? Zo ja, bent u bereid deze onderzoekers aanvullingen op de evaluatie te laten schrijven en hun commentaar op de studie mee te nemen?

De Faculteit Militaire Wetenschappen van de Nederlandse Defensie Academie voert permanent wetenschappelijk onderzoek uit dat tot publicaties leidt. In veel van die onderzoeken, waaronder ook promotieonderzoek, komen elementen van de situatie in Afghanistan aan de orde. Bij het opstellen van de evaluatie is van dergelijke publicaties van de NLDA, alsook van andere instellingen, kennisgenomen. Een evaluatie zoals bedoeld in het Toetsingskader 2009 behelst het afleggen van verantwoording en verstrekken van informatie van de regering aan het parlement en heeft derhalve een ander karakter dan wetenschappelijk onderzoek. Verschillende wetenschappers van de NLDA werken mee aan een boek met studies over Uruzgan. Dit boek zal in het voorjaar door de Amsterdam University Press worden uitgegeven. Verder verschijnt op 24 maart ter gelegenheid van het 70-jarig bestaan van het Korps Commando Troepen (KCT) een boek van het Nederlands Instituut voor Militair Historie over de geschiedenis van het KCT sinds de jaren 90 van de vorige eeuw, vanuit het perspectief van de commandotroepen zelf. Ook het optreden in Afghanistan komt hierin aan de orde.

22 en 26

Welke resultaatindicatoren zijn geformuleerd en op welke wijze is de monitoring van deze indicatoren georganiseerd?

Is er een studie verricht waaruit geconcludeerd kan worden dat het niet goed mogelijk is om meetnormen te stellen voor het effect en het functioneren van TFU? Zo ja, kunt u aangeven welke bronnen er zijn gebruikt? Zo nee, waarom is hier geen studie naar verricht en op basis van welke feiten wordt dan geconcludeerd dat het niet goed mogelijk is om meetnormen te stellen?

Een van de belangrijkste lessen die uit deze evaluatie wordt getrokken is het belang van de formulering van specifieke resultaatindicatoren. Het feit dat er geen overkoepelende resultaatindicatoren zijn opgesteld aan het begin van de missie bemoeilijkte de consequente monitoring tijdens de missie en de uitvoering van de eindevaluatie na afloop van de missie. Vandaar dat voorafgaand aan de geïntegreerde politietrainingsmissie de betrokken ministeries veel tijd en energie hebben geïnvesteerd in het opstellen van een geïntegreerd missieontwerp en daarbij behorende resultaatindicatoren. Een dergelijke investering voorafgaand aan de missie is benodigd voor een integrale aansturing, de monitoring en de evaluatie van de resultaten. Gezien de complexe omgeving waarin internationale missies plaatsvinden, zal het ook in de toekomst een uitdaging blijven om behaalde resultaten uitsluitend toe te kennen aan Nederlandse inspanningen; veelal zal het zo zijn dat gezamenlijke inspanningen hebben bijgedragen aan de behaalde resultaten.

23

Bent u bereid om na zes en na twaalf maanden aan de Kamer te rapporteren over de uitwerking en implementatie van de lessons learned welke zijn opgenomen in het evaluatierapport?

Sommige lessen die in deze evaluatie worden getrokken zijn reeds bestendigd in nieuwe missies; andere hebben betrekking op de specifieke context van de Nederlandse deelneming aan ISAF in die periode. De lessen van algemene aard worden, daar waar relevant, meegenomen in de beleidspraktijk ten aanzien van de start en uitvoering van missies. Hiermee is de implementatie van de lessons learned voldoende geborgd.

28, 64, 65, 66, 67 en 68

Kunt u aan de evaluatie kaarten toevoegen waarop de afstanden in Afghanistan en Uruzgan op schaal kunnen worden afgelezen? Zo nee, waarom niet?

Kunt u de Kamer gedetailleerde kaarten toesturen waarop te zien is hoe het netwerk van Nederlandse, en geallieerde Afghan National Army (ANA) en Afghaanse Nationale Politie (ANP), bases en posten zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld in Uruzgan?

Kunt u kaarten toevoegen aan de evaluatie betreffende de «inktvlek» in Uruzgan en deze indelen volgens de driedeling: veilig, half-veilig en niet-veilig?

Kunt u de Kamer kaarten toesturen waarop per jaar, en waar mogelijk per half jaar, aangegeven wordt hoe de inktvlek zich ontwikkelde en daarbij aangeven welke operaties en inspanningen in diezelfde periode zijn?

Kunt u de Kamer kaarten toesturen waarop belangrijke, omstreden gebieden in de provincie, zoals de Baluchi-vallei, worden aangegeven?

Hoe breed zijn de valleien op de kaarten van de inktvlek (de Tangji en rivier ten westen van Deh Rawood)? Is bij de markering van de inktvlek het gebied onderin de vallei of de hele vallei (tot aan de bergtop) aangegeven?

Bijgevoegde kaarten (zie bijlage)2 zijn een verfijning van de kaarten op bladzijde 39 en 40 uit het evaluatierapport. Ten aanzien van de grafische weergave van de inktvlek dient opgemerkt te worden dat «de inktvlek» niet een geografisch afgebakend en fysiek meetbaar gebied is, maar een perceptie en indicatie is van een gebied waar afhankelijk van tijd en plaats een bepaalde mate van veiligheid heerste. Daarom is het niet mogelijk om het onderscheid tussen «veilig», «half-veilig» en «niet- veilig» aan te geven of specifieke afstanden van en binnen de inktvlek aan te geven.

29 en 30

Waarom is er in de evaluatie niet een hoofdvraag geformuleerd waaruit vervolgens subvragen zijn afgeleid?

Kunt u per hoofd- en deelvraag de relevantie voor het onderzoek aangeven?

De eindevaluatie behandelt twee hoofdonderzoeksvragen en drie deelonderzoeksvragen.

De hoofdonderzoeksvraag van de eindevaluatie luidt:

In hoeverre zijn de doelstellingen van de Nederlandse bijdrage aan ISAF, gegeven de uitgangspunten en aannames, in de periode 2006–2010 gerealiseerd?

Welke lering kan worden getrokken uit de Nederlandse deelname aan ISAF?

De sub-onderzoeksvragen zijn:

  • 1. Welk beleid lag ten grondslag aan de Nederlandse deelname aan ISAF op het gebied van veiligheid, goed bestuur en sociaaleconomische ontwikkeling?

  • 2. Op welke wijze is uitvoering is gegeven aan het beleid op het gebied van veiligheid, goed bestuur en sociaaleconomische ontwikkeling?

  • 3. Wat is bereikt in termen van de realisatie van doelstellingen op het gebied van veiligheid, goed bestuur en sociaaleconomische ontwikkeling?

Alle hoofd- en sub onderzoeksvragen zijn relevant en sluiten logisch op elkaar aan.

Het Nederlandse optreden tijdens de ISAF-missie werd gekenmerkt door de inzet van zowel militaire, diplomatieke en ontwikkelingsmiddelen. Het doel hiervan was om samenhang te creëren tussen de resultaatgebieden veiligheid, goed bestuur en sociaaleconomische ontwikkeling. Daarom is gekozen om voor de drie resultaatgebieden na te gaan welk beleid eraan ten grondslag lag, hoe hieraan uitvoering is gegeven en welke resultaten zijn bereikt. De samenhang tussen de drie resultaatgebieden is in de beoordeling van de afzonderlijke resultaten benadrukt. Dit heeft geleid tot het beantwoorden van de vraag of de doelstellingen van de Nederlandse bijdrage aan ISAF zijn gerealiseerd en welke lessen kunnen worden getrokken. De evaluatie concludeert dat de 3 D benadering in deze context bij heeft gedragen aan het behalen van de doelstellingen.

31, 152, 153, 154, 155, 156 en 157

Bent u voornemens te evalueren in hoeverre de bijdrage van Nederland aan ISAF in de periode 2006–2010 blijvend resultaat heeft gehad en welke initiatieven en maatregelen zijn beklijfd, bijvoorbeeld door de evaluatie tweejaarlijks tot 2020 te herhalen? Zo nee, waarom niet?

Vindt u het, gezien het aantal gevallen doden, gewonden en de kosten van de Nederlandse bijdrage aan ISAF, acceptabel dat er een evaluatie is gedaan die door externe onafhankelijke deskundigen slechts als «redelijk» wordt beoordeeld? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u veranderen?

Bent u bereid het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) of een andere onafhankelijke wetenschappelijke instelling, opdracht te geven voor een uitgebreidere en betere evaluatie omdat op basis van deze studie geen antwoord gegeven kan worden op de gestelde hoofdvraag?

Deelt u de mening dat een evaluatie van een missie van een dermate grote omvang als de inzet in Uruzgan standaard begeleid dient te worden door een onafhankelijke commissie van experts? Zo nee, waarom niet?

Op welke wijze is het doel van de eindevaluatie, namelijk om de mate waarin de doelstellingen van de Nederlandse deelname aan ISAF zijn gerealiseerd te bepalen, getoetst? Op basis van welk Toetsingskader is dit gedaan en waarom?

Welke «aandachtspunten» van het Toetsingskader 2009 worden behandeld bij het toetsen van de mate waarin de doelstellingen van de Nederlandse deelname aan ISAF zijn gerealiseerd?

Op welke wijze zijn de «aandachtspunten» van het Toetsingskader 2009 in de eindevaluatie behandeld en getoetst? Wat waren hier de resultaten en conclusies van?

De regering betreurt de gesneuvelden en gewonden die zijn gevallen. Zij heeft daarom des te meer grote waardering voor de inspanningen die onder soms zeer moeilijke omstandigheden door militairen, diplomaten en ontwikkelingsmedewerkers tijdens de missie zijn geleverd.

Na het beëindigen van een missie verplicht het Toetsingskader de regering een eindevaluatie naar de Kamer te sturen. Het doel van deze eindevaluatie is om de doelstellingen, uitgangspunten en verwachtingen voor de deelname aan de missie zoals verwoord in de betreffende artikel 100-brief, de toezeggingen van de regering en overige regeringsbrieven aan het parlement te toetsen, teneinde de bewindslieden daarover politieke verantwoording aan het parlement af te laten leggen. Aan deze evaluatie lag het herziene toetsingskader uit 2009 ten grondslag. De 3D-benadering als middel om de gestelde doelen in Uruzgan te bereiken maakte onderdeel uit van de eindevaluatie. Tevens is beoogd om lessen te trekken uit de Nederlandse inzet in Uruzgan.

Het Toetsingskader en de daaruit voortkomende evaluatie zijn daarmee instrumenten die een gedegen, adequate informatievoorziening richting het parlement voorstaan. Met de eindevaluatie van de Nederlandse bijdrage aan de ISAF-missie is hier invulling aangegeven. De regering ziet daarom geen aanleiding om een onafhankelijke wetenschappelijke instelling de evaluatie te laten herhalen.

Zoals vastgelegd in de Richtlijnen Periodiek Evalueren (RPE) wordt in het geval van een beleidsdoorlichting een externe commissie van onafhankelijke experts ingesteld die een beoordeling van de evaluatie naar de Kamer stuurt. Voor het ministerie van Defensie gold de eindevaluatie als beleidsdoorlichting. De regering is erkentelijk voor de bijdrage van de externe commissie van onafhankelijk experts voor deze eindevaluatie.

De evaluatie toont aan dat Nederland een waardevolle bijdrage heeft geleverd aan de ISAF-missie. Nederland is er in geslaagd om een omgeving te creëren waar veiligheid en ontwikkeling een kans hebben. De vooruitgang was niet onomkeerbaar en internationale betrokkenheid bij Afghanistan blijft van groot belang om de behaalde resultaten te bestendigen. De duurzaamheid van de door Nederland behaalde resultaten is afhankelijk van de wijze waarop de Afghaanse regering en onze internationale partners hierop voortbouwen.

33 en 36

Hoe definieert u de diplomatieke inspanningen, de «D» van de 3D’s)?

Waaruit bestaan precies de «politieke inspanningen»?

De diplomatieke of politieke inspanningen die deel uitmaken van de 3D-benadering, behelzen onder meer het leggen en onderhouden van contacten met alle relevante civiele actoren in Uruzgan en daarbuiten, het overbrengen en ontvangen van voor het Nederlandse beleid relevante boodschappen, het maken van politieke afspraken met relevante civiele partners, het coördineren van projecten die de Nederlandse missie ondersteunen en het verzamelen van informatie over de politieke situatie in Uruzgan/Afghanistan voor beleidsmakers en bewindspersonen in Den Haag.

De diplomatieke en politieke inspanningen waren met name gericht op de doelstellingen op het gebied van goed bestuur, maar werden ook ingezet op het gebied van veiligheid en sociaaleconomische ontwikkeling.

Ook de bredere Nederlandse diplomatieke inspanningen werden ingezet ten dienste van het Nederlandse Afghanistan beleid en de missie in Uruzgan. Op deze wijze werd invloed uitgeoefend op internationale beleids- en besluitvorming en werden ervaringen en lessen gedeeld met internationale partners. Zo vond geregeld overleg plaats in de hoofdsteden van onze belangrijkste partners op het Afghanistan dossier. Daarnaast nam Nederland actief deel aan discussies in internationale multilaterale fora, zoals de NAVO en EU in Brussel en de Verenigde Naties in New York. Deze internationale diplomatieke inspanningen resulteerden onder meer in een toename van het leger en politie in Uruzgan en de bereidheid van EUPOL en de VN om ook in die provincie te gaan werken.

37, 38 en 39

Wat waren de belangrijkste groepen opstandelingen in de provincie Uruzgan? Hoe werd hier door de Nederlanders verschillend mee omgegaan? Welke resultaten heeft dit gehad?

Wat is er veranderd aan de benadering van de diverse groepen opstandelingen in de provincie Uruzgan na het vertrek van de Nederlanders?

Hoe is tijdens de missie de perceptie van de Nederlandse troepen op de lokale veiligheidssituatie veranderd, in vergelijking tot de eerste verkenning, de veranderingen na het eerste halfjaar, en vervolgens de veranderingen per jaar?

De opstandelingen in Uruzgan kenden een grote diversiteit. De belangrijkste groep werd gevormd door de Taliban, maar ook etnische groeperingen en criminele netwerken verdedigden gewapenderhand hun belangen. Binnen de Taliban was sprake van verschillende groepen. De harde kern van de Talibanstrijders kwam vaak van buiten de provincie of verbleef regelmatig in Pakistan. Lokale handlangers en sympathisanten namen vaak tegen betaling of uit opportunisme de wapens op tegen de Afghaanse overheid en ISAF.

Het Nederlands beleid op veiligheidsgebied in Uruzgan was gericht op de inktvlekstrategie waarbij de 3D-aanpak leidend was. Hiervan was de versterking en training van het Afghan National Army, de Afghan National Police en de Counter-Narcotics Police een onderdeel. Binnen de inktvlek is de veiligheid in de periode dat Nederland in de provincie aanwezig was toegenomen. Er was vanaf eind 2007 een sterke afname van rechtstreekse confrontaties met de opstandelingen.

Gedurende de missie kwam uit dagelijkse en wekelijkse rapportages naar voren dat de perceptie van de Nederlandse troepen op de lokale veiligheidsituatie in de loop van de jaren is verschoven van «onveilig» naar een gemengd beeld dat verschilde per gebied, waarbij tijdelijk en plaatselijk de situatie plotseling kon omslaan. Deze verschuiving in perceptie gold voor zowel militairen alsook de lokale bevolking.

Na het vertrek van de Nederlandse troepen uit Uruzgan is de gebiedsverantwoordelijkheid overgenomen door het Combined Team Uruzgan (CTU) dat onderdeel uitmaakt van het Regional Command (South) en volgens dezelfde operatielijnen optreedt.

40

In antwoord op vragen over de artikel 100-brief schatte de regering de harde kern van de Taliban in 2006 in op 300 tot 350 strijders (27 925, nr. 201). Is de kracht en de omvang van de Taliban bij de aanvang van de missie onderschat?

Begin 2006 is een inschatting gemaakt van het aantal Taliban-strijders in Uruzgan. Destijds werd geschat dat er 300 tot 350 strijders actief zouden zijn, aangevuld met een potentieel van enkele duizenden minder goed uitgeruste, ondersteunende strijders, handlangers en sympathisanten. Ook op basis van gegevens die na 2006 bekend werden, kan niet worden gesteld dat de kracht en de omvang van de Taliban bij de aanvang van de missie is onderschat.

41

Welke respectievelijk positieve en negatieve veiligheidseffecten heeft de Nederlandse betrokkenheid bij het conflict in Afghanistan gehad op de Nederlandse samenleving, met in het bijzonder het risico van terreuraanslagen in Nederland en radicalisering danwel polarisatie?

In algemene termen kan worden gesteld dat (militaire) betrokkenheid bijdraagt aan een beperking van de beweging- en handelingsvrijheid van jihadistische netwerken. Onze betrokkenheid draagt wel bij aan een negatief profiel onder deze netwerken. In Nederland zijn gedurende de periode van de missie geen terroristische aanslagen vanuit Afghanistan uitgevoerd. Het dreigingsbeeld, periodiek aan de Kamer gemeld in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, is in de periode 2006 tot en met 2010 gedaald.

42 en 43

Wat zijn voorbeelden van de hearts-and-minds-projecten die werden uitgevoerd en wat waren hiervan de resultaten?

Zijn de projecten of dergelijke projecten als genoemd onder kopje 3.6.1 voortgezet na het vertrek van de Nederlanders? Zo ja, welke? Zo nee, welke niet?

De inzet van hearts-and-minds-projecten (HM) was gericht op het creëren van randvoorwaarden waardoor de implementatie van duurzame projecten op een meer succesvolle wijze kon plaatsvinden. Om te voorkomen dat de kleine HM projecten niet in lijn of zelfs contraproductief zouden kunnen zijn aan de duurzame projecten was er regelmatig afstemming met alle nationale en internationale betrokken actoren. Het schoonmaken en repareren van irrigatie kanalen, het aanleggen en repareren van waterputten, het plaatsen van pompen, het (opnieuw) aanleggen en/of repareren van bruggen en naaimachines voor weduwen, zodat zij thuis kunnen werken, zijn voorbeelden van deze HM projecten. Met een relatief kleine inspanning wordt de werk en leefomgeving verbeterd waardoor het draagvlak voor de missie toenam. De Nederlandse HM projecten zijn na vertrek van Nederland niet meer voortgezet. Deze projecten zijn door het laatste PRT afgewikkeld.

44

«Quick and Visible Projects» wordt apart genoemd naast CIMIC. Maken deze projecten echter niet onderdeel uit van CIMIC?

«Quick and Visible Projects» worden uitgevoerd door Afghaanse organisaties die toegang hebben tot bevolking in onveilige gebieden. De projecten beogen een impact op de korte termijn en kunnen in samenwerking met de ambassade snel worden geïmplementeerd. Vanuit deze invalshoek is er een gelijkenis met CIMIC. CIMIC, uitgevoerd door militaire eenheden te velde, richt zich op het winnen van de «hearts and minds» van de bevolking ter beveiliging en vergroting van het draagvlak voor de missie. CIMIC is daarmee onderdeel van een «counter insurgency» strategie.

45 en 49

Wat zijn de lessen die zijn getrokken uit de coördinatie tussen Buitenlandse Zaken en Defensie in de Stuurgroep Militaire Operaties (SMO) voor de huidige Nederlandse missies in het buitenland, met name de politietrainingsmissie in Kunduz?

Wat zijn de belangrijkste lessons learned ten aanzien van de SMO die op Haags niveau werd opgericht? Hoe wordt deze wijze van samenwerking op politiek, militair en tactisch niveau, in de toekomst op structurele wijze voortgezet?

De samenwerking tussen het ministerie van Defensie en het ministerie van Buitenlandse Zaken is tijdens de missie in Uruzgan goed verlopen, onder meer omdat er wekelijks op hoogambtelijk niveau werd overlegd binnen de Stuurgroep Militaire Operaties (SMO) tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Algemene Zaken. Dit overleg zorgde voor structurele informatie uitwisseling tussen de departementen opdat belangrijke besluiten aangaande alle militaire operaties tijdig en gezamenlijk werden voorbereid en genomen. Gezien de toegenomen betrokkenheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie is besloten om voor de huidige geïntegreerde politietrainingsmissie een vergelijkbare overlegstructuur op te zetten. Het Hoogambtelijk Overleg Afghanistan (HOA) komt wekelijks bijeen en bestaat uit vertegenwoordigers van Defensie, Veiligheid en Justitie, Buitenlandse Zaken en Algemene Zaken.

46, 161 en 165

Worden ontwikkelingsorganisaties na het vertrek van de Nederlanders meer of minder betrokken bij de activiteiten van ISAF?

Op welke wijze wordt met ontwikkelingssamenwerking bijgedragen aan het borgen van de behaalde resultaten op het gebied van wederopbouw?

Kunt u omschrijven hoe de samenwerking binnen het Dutch Consortium is verlopen en op welke wijze Defensie met het Dutch Consortium heeft samengewerkt? Wat waren de effecten van deze samenwerking?

Het Dutch Consortium for Uruzgan (DCU) is een gelegenheidscoalitie van vijf Nederlandse organisaties waarvan sommige al in Uruzgan actief waren. Door gebruik te maken van elkaars ervaring, een gezamenlijk veiligheidsbeleid, gedeelde transportfaciliteiten, en een gezamenlijk kantoor hebben de organisaties efficiënter kunnen werken. Het samenwerkingsverband geeft ook Nederland als donor een voordeel, doordat er minder contractpartners zijn en effectieve coördinatie gewaarborgd is. De samenwerking binnen DCU was uniek en alle partijen hebben er veel van geleerd. Samenwerking tussen DCU en Defensie beperkte zich in de praktijk vooral tot informatie uitwisseling op informele basis over de veiligheidssituatie en de NGO-activiteiten in het veld, dit met het oog op de-conflictie tijdens operaties. Hierdoor vermeden Defensie en DCU een militaire aanwezigheid en gepercipieerde betrokkenheid bij DCU activiteiten. Om de neutraliteit van de uitvoeringspartners te waarborgen verliep het inhoudelijke contact over de projecten merendeels via de ambassade. Na het vertrek van de TFU is het contact tussen NGO’s en de huidige multinational Task Force van ISAF, het Combined Team Uruzgan (CTU) minder geworden, hiertoe hebben de NGO’s zelf besloten.

Met het einde van de Nederlandse ISAF missie in Uruzgan is geen einde gekomen aan de Nederlandse OS-inspanningen in deze provincie. Door Nederland gefinancierde Afghaanse nationale programma’s en ontwikkelingsorganisaties blijven actief. Een aantal programma’s is op zorgvuldige wijze overgedragen. Nederland is in 2011 nog de grootste donor in Uruzgan met geraamde uitgaven van € 28 miljoen. Nederland zal tot en met 2013 in Uruzgan nog € 15 miljoen uitgeven aan programma’s. Hierbij wordt nauwgezet gecoördineerd en samengewerkt met de Afghaanse organisaties en met partners als AUSAID en USAID binnen het PRT van de huidige multinational Task Force van ISAF, het Combined Team Uruzgan (CTU). Hiermee worden de resultaten geborgd en voortgebouwd op de door Nederland gefinancierde projecten op het gebied van onder andere rurale ontwikkeling, onderwijs- en gezondheidszorg.

48 en 167

Kunt u de Kamer een appreciatie sturen van het rapport «3D «The Next Generation». Lessons learned from Uruzgan for future operations» (Instituut Clingendael en Cordaid, 21 november 2011)? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de lessons learned en aanbevelingen uit het rapport?

Hoe verhoudt uw conclusie dat de 3D-benadering effectief is geweest tot de kritiek in het rapport «3D, the Next Generation» rapport van Instituut Clingendael dat de 3D aanpak niet coherent genoeg was?

De regering beschouwt het rapport «3D «The Next Generation». Lessons learned from Uruzgan for future operations» als een nuttige aanvulling op de eigen evaluatie van de missie in Uruzgan. Het rapport bevat een heldere analyse van het concept van de 3D-benadering en gaat in op de voordelen en uitdagingen die deze benadering met zich meebrengt. Daarnaast gaat het rapport in op de 3D-benadering zoals door Nederland toegepast in Uruzgan, en formuleert het een aantal beleidsaanbevelingen. Het beeld van de 3D-aanpak in Uruzgan dat het rapport schetst, komt in grote lijnen overeen met het beeld dat de regering hiervan heeft: de geïntegreerde aanpak gedurende de missie in Uruzgan ontwikkelde en verbeterde zich en de samenwerking tussen Defensie en Buitenlandse Zaken, en tussen de overheid en NGO’s kreeg steeds beter vorm. De regering is van mening dat sprake was van een leerproces, waarbij steeds beter zicht werd verkregen op de noodzakelijke voorwaarden voor een succesvolle 3D-benadering. Daarom worden de aanbevelingen van het rapport onderschreven. In het bijzonder dat het nodig is om vanaf het begin van een missie gezamenlijk het doel van de missie te formuleren – met voldoende oog voor de lange termijn – en hiervoor een geïntegreerd en voldoende gedetailleerd plan van aanpak te maken. Hierbij zijn realisme en flexibiliteit belangrijk, zoals het rapport aangeeft. De regering verwelkomt verder de nadruk die het rapport legt op ownership, goed bestuur en complementariteit ten opzichte van de inspanningen van andere (internationale) partners.

50

Was er in de periode 2006–2010 in Uruzgan sprake van een schaduwbestuur van de Taliban? Zo ja, wat is de invloed hiervan geweest en hoe heeft deze invloed zich in de periode 2006–2010 ontwikkeld?

Evenals in vele andere Afghaanse provincies was er in Uruzgan sprake van een schaduwbestuur. Dit bestuur was echter intern zeer verdeeld. Eind 2007, toen de Taliban aan invloed inboette na de voor hen ongunstig verlopen acties bij Chora en vanaf voorjaar 2008 door de aanhoudende druk in Deh Rawud, nam de verdeeldheid toe en vermeed de Taliban in toenemende mate directe confrontaties. Terwijl de Taliban tot en met 2007 nog probeerde te bemiddelen in grond- en waterconflicten, vond dit door de afgenomen invloed na 2007 nog nauwelijks plaats.

De opeenvolgende schaduwbesturen konden niet rekenen op het vertrouwen en de steun van de verschillende Taliban-netwerken in de valleien. Als gevolg van aanhoudende druk van ISAF op de schaduwleiders, durfden zij zich daarnaast amper te vertonen in de provincie en weken zij uit naar het relatief veilige Pakistan. Schaduwgouverneurs waren bovendien niet afkomstig uit Uruzgan waardoor zij weinig steun genoten van de tribaal ingestelde Taliban-netwerken. Tevens kon het schaduwbestuur amper rekenen op het vertrouwen van de bevolking.

51, 101 en 102

Wat was de toegevoegde waarde van het faciliteren van shura's door het Provincial Reconstruction Team (PRT)? Wordt deze praktijk tegenwoordig voortgezet?

Zijn er rechters of ander justitieel personeel aangesteld in Tarin Kowt, Chora of elders? Zo nee, waarom niet?

Waarom heeft Nederland te weinig aandacht besteed aan de justitiesector, met als gevolg dat de provincie nu nog steeds kampt met grote capaciteitsproblemen? In hoeverre is het opleiden en trainen van politie, die door de bevolking als onbetrouwbaar en corrupt wordt gezien, dan effectief geweest?

Het lokale bestuur en de rule of law sector in Uruzgan waren grotendeels afwezig toen de missie van start ging. Gezien de complexe lokale verhoudingen en structuren en het gebrek aan betrouwbare informatie duurde het enige tijd om inzicht in de situatie te krijgen en de activiteiten hierop aan te passen. Daar komt bij dat Uruzgan op alle fronten met problemen kampte en dat de Nederlandse capaciteit onvoldoende was om aan alle problemen evenveel aandacht te besteden. De keuzes die zijn gemaakt, pasten in de prioriteiten die voor de Uruzgan missie zijn vastgesteld in de artikel 100 brieven.

Het faciliteren van shura’s paste in het beleid van het zoveel mogelijk aansluiten bij lokale gewoonten en structuren. Shura’s zijn een eeuwenoude vorm van publieke besluitvorming en conflictoplossing en genieten als zodanig legitimiteit onder de bevolking. Door shura’s te faciliteren werd het draagvlak onder de bevolking voor de lokale overheid vergroot. Het faciliteren van shura’s door Provincial Reconstrcution Teams in met name het zuidelijke gedeelte van Afghanistan is ook nu nog gebruikelijk.

Nederland heeft geïnvesteerd in de juridische infrastructuur in Uruzgan. Hierdoor is het aanzien van de juridische sector verbeterd en is het aantrekkelijker geworden voor justitieel personeel om zich tijdelijk in Uruzgan te vestigen. De evaluatie geeft aan dat er een bescheiden toename van aandacht en interesse is geconstateerd voor het vervullen van juridische banen in Uruzgan. Onder moeilijke omstandigheden heeft Nederland in samenwerking met de Afghanen en internationale partners een begin gemaakt met de versterking van de rechtsketen in Uruzgan en het opleiden van de politie. Toch kampt de provincie nog met grote capaciteitsproblemen. Mede op basis van onze ervaringen in Uruzgan is bij de geïntegreerde politietrainingsmissie uitdrukkelijk gekozen voor een ketenbenadering, zodat de training van de civiele politie onderdeel is van een bredere inspanning om de gehele juridische keten in Kunduz  te versterken.

52

Zijn de projecten van het PRT na vertrek van de Nederlanders voortgezet? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet en wat zijn de gevolgen hiervan?

Alle lopende ontwikkelingsprojecten zijn na vertrek van de TFU voortgezet. Ook alle eerder aangegane contractuele verplichtingen zijn en worden nageleefd. Het betreft o.a. door Nederland gefinancierde projecten van de Afghaanse overheid van het Gesellschaft fur Internationale Zusammenarbeit (GiZ), het Dutch Consortium for Uruzgan (DCU), Save the Children, Saba Media Organisation (SMO) en Blue Green World (BGW). Tot eind 2011 heeft de ambassade een vooruitgeschoven post in Uruzgan aangehouden in de vorm van een permanent aanwezige OS-adviseur. De projectenportefeuille wordt nu geleidelijk kleiner. Met ingang van 2012 verzorgt de ambassade de monitoring en de aansturing in het veld zelf door regelmatige bezoeken aan Uruzgan.

De continuïteit en gezamenlijke monitoring van de projecten wordt onder meer gewaarborgd door de samenwerking met AUSAID (zie beantwoording vraag 46).

53 en 56

Kunt u voorbeelden geven van keuzes die zijn gemaakt in de uitvoering van de missie die direct samenhangen met de beslissing niet over te gaan tot uitbreiding van de troepen in Uruzgan?

Kunt u uiteenzetten wanneer werd besloten om niet over te gaan tot uitbreiding van de troepen naar Uruzgan? Wat waren de overwegingen en argumenten voor deze beslissing?

Uitbreiding van de troepen in Uruzgan moest worden afgezet tegen het zoals in de artikel 100 vastgelegde personele plafond en de financiële randvoorwaarden. Met de groei van initieel 1 200 naar 2000 militairen en gelet op de kosten van de missie, kan worden gesteld dat door een land als Nederland een meer dan proportionele bijdrage is geleverd aan de ISAF missie. Een verdere uitbreiding van de missie is niet overwogen. De beschikbare Nederlandse troepen waren in staat hun kerntaken adequaat te blijven vervullen.

54

Kunt u nader ingaan op hetgeen bedoeld wordt met «de force protection-capaciteit bleek soms een beperkende factor voor de activiteiten van het PRT»? Moet hieruit geconcludeerd worden dat de force protection-capaciteit onvoldoende was? Zo ja, waarom?

Force protection werd geleverd door de Battle Group. Tijdens veiligheidsoperaties van de TFU was er daardoor verminderde capaciteit beschikbaar voor PRT-werkzaamheden. Dit werd soms als een knelpunt ervaren, onder meer bij projectmonitoring, aangezien de bewegingsvrijheid van onder meer civiele experts en diplomaten hierdoor werd beperkt. Zonder «force protection» mochten zij namelijk niet van het kamp af.

55, 59 en 62

Beschikte Nederland over voldoende «Special Forces» met de juiste competenties en middelen, in het licht ook van het feit dat Nederlandse speciale eenheden de afgelopen decennia nog nooit op zo'n grote schaal ingezet zijn?

Werden operaties van «Task Force 55» gecoördineerd met die van «Operation Enduring Freedom»? Via welk bevelsniveau werd dat gedaan?

Kunt u een uitgebreide beschrijving geven van het werk van de speciale eenheden, en hierbij ook ruim aandacht besteden aan het werk van de Viper-eenheden in 2006? Zo nee, waarom niet?

Nederlandse Special Forces hebben in een periode van 2006–2010 als onderdeel van de Deployment Task Force (DTF), later Task Force Uruzgan (TFU) en als onderdeel van de ISAF Special Operation Forces (ISAF SOF) operaties uitgevoerd. Hiermee is een belangrijke bijdrage geleverd aan de ISAF missie.

De operaties van TF 55 werden door het ISAF SOF Headquarters (HQ) gedeconflicteerd met operaties die onder Operation Enduring Freedom (OEF) plaatsvonden. Deze deconflictie vond plaats in het hoofdkwartier van ISAF met een Amerikaanse ondercommandant van Commandant ISAF, die naast zijn functie in ISAF de leiding had over de inzet van eenheden onder OEF.

In de periode 2006–2007 is de Task Force Viper (TF Viper) primair ingezet voor verkenningstaken. TF Viper heeft door het verzamelen van inlichtingen en het opbouwen en behouden van situational awareness (SA) de DTF en later TFU ondersteund. Hierbij heeft TF Viper zich geconcentreerd op de randen van het gebied van verantwoordelijkheid van de DTF en TFU. Naast deze taak heeft TF Viper de TFU tijdens operaties ondersteund als Quick Reaction Force (QRF) en door het uitvoeren van beveiliging tijdens konvooien.

In de periode 2009–2010 zijn Nederlandse Speciale eenheden ingezet als TF 55 onder ISAF SOF HQ. Naast het wederom uitvoeren van verkenningen en inwinnen van inlichtingen is TF 55 in deze periode meer gericht op het ontwrichten van netwerken van opstandelingen en is het opleiden, mentoren en trainen van Afghaanse veiligheidseenheden ondersteund.

57, 58, 89, 90, 91 en 93

Kunt u een overzicht geven van de (geschatte) aantallen tegenstanders die door Nederlandse eenheden zijn uitgeschakeld (gedood, verwond, gevangen genomen)? Zo nee, waarom niet?

Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de hoeveelheid en plaatsten waar de TFU gevechtscontact heeft gehad? Kunt u hierbij uiteenzetten hoe lang en hoe zwaar deze gevechtscontacten waren?

Kunt u de Kamer rapporteren over de procedures met betrekking tot 1) het monitoren, 2) registreren, 3) identificeren en 4) compenseren van burgerslachtoffers, zoals deze zijn uitgevoerd door TFU/Air Task Force /Special Forces (SF) in Afghanistan en door ISAF? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze rapportage verwachten? Zo nee, waarom niet?

Kunt u aanvullend onderzoek laten verrichten naar burgerslachtoffers, waarbij alle beschikbare (dag)rapportages onderzocht worden en per periode in kaart wordt gebracht waar met zekerheid en waar met een grote mate van waarschijnlijkheid burgerslachtoffers (en hoeveel) zijn gevallen als gevolg van de inzet van de TFU, de ATF en SF? Zo ja, wanneer kan de Kamer een rapport over dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?

Welke verplichtingen dient Nederland na te komen met betrekking tot het monitoren, registreren, identificeren en compenseren van burgerslachtoffers door Nederlands militair geweldgebruik?

Op basis van welke informatie kunt u vaststellen dat de TFU niet betrokken was bij 13 incidenten met 36 dodelijke burgerslachtoffers in de periode 2009–2010? Waren de ATF en SF bij deze incidenten betrokken? Zo ja, bij welke incidenten en hoeveel slachtoffers zijn hierbij gevallen?

Het voorkómen van burgerslachtoffers is voor Nederland van groot belang bij inzet van de krijgsmacht. De bescherming van de burgerbevolking en het voorkomen van burgerslachtoffers is bij elke wapeninzet een belangrijk aandachtspunt. Nederlandse militairen dienen altijd te handelen in overeenstemming met het internationaal recht, ook in Uruzgan. Tijdens de Nederlandse inzet in Uruzgan hebben meerdere commandanten van ISAF strengere richtlijnen gegeven voor bepaalde vormen van wapeninzet, met als doel het aantal burgerslachtoffers verder te beperken. Nederland heeft deze strengere richtlijnen ondersteund en uitgevoerd. Uit onderzoek van de Verenigde Naties is gebleken dat in heel Afghanistan het aantal burgerslachtoffers dat door toedoen van ISAF is gevallen, is gedaald.

De Nederlandse eenheden die deelnamen aan ISAF volgden de ISAF procedures voor het melden van incidenten in de NAVO bevelslijn. Hieronder viel ook het melden van burgerslachtoffers. Mede op basis van de informatie van deelnemende landen werden vermeende burgerslachtoffers centraal geregistreerd door de ISAF Civilian Casualties Tracking Cell, die in 2008 in het leven is geroepen.

Elke geweldsaanwending door de TFU en de ATF werd door middel van een After Action Review/Mission Report via de Koninklijke Marechaussee gerapporteerd aan het Openbaar Ministerie (OM) en door hen getoetst. In enkele gevallen heeft dit tot nader onderzoek door het OM geleid. In geen van deze gevallen is overgegaan tot vervolging. Het ministerie van Defensie heeft de diverse rapportages altijd zorgvuldig bezien op mogelijke burgerslachtoffers. Nederland hield geen administratie bij van vermoedelijk gedode tegenstanders. Een aanvullend onderzoek zou daarom geen meerwaarde hebben. De UNAMA gegevens zijn vergeleken met de rapportages uit de betreffende periode. Daaruit blijkt niet dat de TFU, Nederlandse speciale eenheden of de Air Task Force verantwoordelijk waren voor de te betreuren burgerslachtoffers bij de incidenten zoals vermeld in de UNAMA-overzichten.

Het was, zoals eerder met de Kamer gedeeld, niet mogelijk een volledig en betrouwbaar overzicht op te stellen van het aantal burgerslachtoffers dat in Uruzgan is gevallen door handelingen van de Taliban, Afghaanse veiligheidsorganisaties of de internationale troepenmacht. De VN en ISAF hadden vaak geen toegang tot de gebieden waar mogelijk burgerslachtoffers waren gevallen. Het was verder niet altijd duidelijk of de slachtoffers door het optreden van ISAF waren veroorzaakt of door andere oorzaken. Ook zijn de meldingen over burgerslachtoffers vanuit de bevolking vaak niet volledig en/of accuraat. In vrijwel alle gevallen was het moeilijk of zelfs onmogelijk om een battle damage assessment uit te voeren. De veiligheidssituatie liet dat niet altijd toe, de bevolkingsregistratie liet te wensen over en doden worden in de moslimgemeenschap binnen 24 uur begraven. Ook het aantal uitgeschakelde tegenstanders is door bovengenoemde redenen niet met zekerheid vast te stellen. Nederland heeft niet bijgehouden hoeveel tegenstanders zijn uitgeschakeld.

Uitgangspunt voor het compenseren van burgerslachtoffers waren de afspraken tussen Afghanistan en ISAF in het Military Technical Agreement, waarin de status van ISAF in Afghanistan is geregeld. Deze vormden de basis voor claims procedures van ISAF en van de TFU. Indien was komen vast te staan dat er slachtoffers onder de burgerbevolking waren gevallen als gevolg van ISAF operaties kon communicatie tussen ISAF en de nabestaanden plaatsvinden via vertegenwoordigers van de Afghaanse autoriteiten en/of stamoudsten. Het vergoeden van toegebrachte schade was een nationale aangelegenheid van het land wiens troepen de schade hadden veroorzaakt. Ook als er geen formele aansprakelijkheid is kan een zogeheten ex gratia betaling worden uitgekeerd. Een dergelijke betaling is een compensatie of tegemoetkoming zonder dat daartoe een juridische verplichting bestaat. Nederland heeft een aantal maal dergelijke betalingen verricht.

Een aanvullend onderzoek wordt niet nodig geacht.

60 en 61

Kunt u aangeven welke verschillende groepen buitenlandse strijders in Uruzgan aanwezig waren en respectievelijk hoeveel dit er waren, in welke gebieden zij actief waren en in welke periode?

Waarom is er geen informatie opgenomen in de evaluatie over de invloed van Al Qaeda in Uruzgan in de periode 2006–2010? Kunt u aangeven welke invloed Al Qaeda in verschillende perioden had op de uitvoering van het mandaat van de Nederlandse troepen?

Er is geen presentie van Al Qaeda vastgesteld in Uruzgan. De beweging had in de provincie Uruzgan dan ook geen directe invloed en speelde geen rol van betekenis.

63

Kunt u aangeven in welke van de vier operatiefases Uruzgan of delen van Uruzgan zich aan het begin van de Nederlandse missie bevonden en hoe zich dit in de loop der jaren ontwikkeld heeft? Hoe is het hier momenteel mee gesteld voor deze delen?

De vier operatiefasen Shape, Clear, Hold en Build zijn een conceptueel hulpmiddel voor het plannen van operaties en de inzet van militaire of civiele middelen. De verschillende operatiefasen volgen elkaar in principe op. Een accurate identificatie van de fase waarin een bepaalde regio zich bevond, zowel in tijd als geografisch, was in de praktijk niet mogelijk. Delen van Uruzgan bevonden zich op een bepaald moment in verschillende fasen. Gesteld kan worden dat door de toegenomen veiligheid in de inktvlek er meer mogelijkheden tot sociale ontwikkeling ontstonden en een groter gebied daarmee in de hold en build fase kwam, terwijl aan de randen van de inktvlek en daarbuiten de nadruk meer lag op het bestrijden van de opstandelingen; deze gebieden bevonden zich in de shape en clear fase.

69

Is er direct overleg geweest met het United Nations Department of Safety and Security (UNDSS), United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA), ISAF in Afghanistan en andere relevante organisaties teneinde aanvullende informatie te verkrijgen over de ontwikkeling van de veiligheidssituatie binnen respectievelijk Uruzgan en de inktvlek? Zo niet, kunt u het veiligheidsbeeld van deze instanties uit de periode 2006–2010 alsnog met de Kamer delen? Zo ja, kunt u aangeven welke verschillen er bestaan tussen de verschillende veiligheidsassessments en kunt u deze verschillen verklaren en analyseren?

Er is regelmatig overleg geweest tussen de TFU, ISAF-partners, Afghaanse veiligheidsdiensten en civiele organisaties in Uruzgan over de veiligheidssituatie. Behalve informatie verkregen door het inzetten van eigen personeel en middelen, heeft informatie afkomstig van bovengenoemde en andere organisaties ook bijgedragen aan een geïntegreerd veiligheidsbeeld voor de provincie Uruzgan. Verschillen in de veiligheidsassessments werden veroorzaakt door verschillen in doelstellingen, belangen en ingezette middelen van organisaties die leiden tot een verschillende weging en waardering van de veiligheidssituatie.

70

Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de hoeveelheid en de vindplaatsen van Improvised Explosive Devices (IED)?

IEDs worden door de tegenstander ingezet ter bescherming van bepaalde gebieden , om afbreuk te doen aan de bewegingsvrijheid van coalitietroepen of ANSF en het uitschakelen van specifieke doelen. In de praktijk betekende dit vaak dat de IED-dreiging mee «migreerde» met het inzetgebied en de verplaatsingen van de TFU. De tegenstander bleek hierin zeer adaptief; op moment dat de TFU bijvoorbeeld meer gingen optreden buiten de voertuigen, steeg het aantal (kleinere) IEDs in hoog tempo. IEDs werden vooral geplaatst op de tactisch belangrijke en/of kwetsbare punten.

Om de IED-dreiging te begrijpen en aanslagen te voorkomen is inzicht in het IED-optreden van de tegenstander noodzakelijk. Hiertoe werden door ISAF-eenheden alle IED-events geregistreerd in een multinationale database. Deze database omvat rapportages van verschillende bronnen en biedt informatie over datum, tijd, locatie, vondst of ontploffing, type IED en technische bijzonderheden. Deze informatie is gerubriceerd omdat het daarbij ook inzicht geeft in het optreden van eigen eenheden.

Inmiddels is vastgesteld dat de percentages in de Eindevaluatie over 2009 en 2010 cijfermatig niet correct waren. Dat is veroorzaakt doordat voor de jaren 2009 en 2010 de specifieke Nederlandse percentages waren opgenomen. Dit gebeurde omdat dat tekstdeel handelt over de effectiviteit van de Nederlandse C-IED maatregelen.

De volgende tabel vervangt de tabel in de evaluatie.

Tabel: aantal aangetroffen IED’s in Uruzgan

IED’s TFU

2007

2008

2009

2010 (tot 01-07-10)

Gevonden

101

162

336

286

Waarvan ontploft

45

60

134

101

Aandeel ontploft

45%

37%

40%

36%

Aandeel ontploft NL only

   

32%

22%

71 en 73

Is de inktvlekstrategie voortgezet na het vertrek van de Nederlanders? Zo nee, wat zijn hiervan de gevolgen?

Welk percentage van de bevolking woonde in het gebied gedekt door de inktvlekken? Hoe veranderde dat percentage?

De inktvlekstrategie is in overeenstemming met de officiële NAVO strategie met als doel om in Afghanistan stabiliteit te brengen en economische ontwikkeling in gang te zetten. Dit werd gedaan door de inspanningen te richten op de zogeheten Afghan Development Zones. In deze gebieden bevinden zich de grootste bevolkingscentra waardoor het grootste gedeelte van de bevolking bereikt kon worden. De Afghan Development Zones werden in de loop der tijd en wanneer de veiligheidsomstandigheden dit toelieten verder uitgebreid. Dit concept wordt in Afghanistan nog steeds gehanteerd.

In de periode dat Nederland actief was in Uruzgan bevond op den duur ongeveer 50 tot 60 procent van de bevolking zich binnen de inktvlek (bron: TLO). De veiligheid en mogelijkheden tot economische ontwikkeling zijn gedurende 2006–2010 binnen de inktvlek toegenomen. De inktvlek is tijdens de missie uitgebreid, het percentage van de bevolking dat zich binnen de inktvlek bevond is daarmee gedurende de periode 2006–2010 licht toegenomen.

72

Herkent u zich in de kritiek vanuit de Vereniging Infanterie Officieren dat men zich te kort gehouden voelde, dat men vaker had moeten «doorpakken» en Taliban moeten uitschakelen? Is het waar dat voor iedere afwijkende actie of operatie moest goedkeuring worden gevraagd, en dat vaak alleen defensief gereageerd werd op aanvallen van de Taliban, niet uit angst voor de Taliban, maar uit angst voor ophef en kritiek vanuit Den Haag (militair en politiek)?

In het antwoord op Kamervragen van augustus 2011 is gemeld dat de artikelen beschouwd worden als een onderdeel van een interne discussie die de Vereniging van Infanterie Officieren voert over ontwikkelingen in hun vakgebied. In de missie in Uruzgan was het uitschakelen van de Taliban geen doel op zich en dus niet de enige weg die bewandeld kan worden binnen de 3D benadering.

Niet iedere actie of operatie moest eerst worden goedgekeurd door het ministerie van Defensie in Den Haag. Wel moesten operaties van grotere omvang waarbij van tevoren werd ingeschat dat er waarschijnlijk langdurig en intensief gevechtscontact zou ontstaan vooraf worden voorgelegd aan de Commandant der Strijdkrachten.

74, 75, 77, 82 en 85

Kunt u een overzicht geven van zowel de kwalitatieve als kwantitatieve ontwikkeling van de ANP en de factoren die deze ontwikkeling positief dan wel negatief beïnvloedden beschrijven?

Wat was de rol van de TFU bij de ontwikkeling van de ANP?

Waarom bleef de capaciteit van het leger in vergelijking tot de capaciteit van de politie in Uruzgan zwak? Op welke informatie wordt de constatering in de evaluatie gebaseerd?

Is het desertieverloop bij de Afghaanse politie in Uruzgan bijgehouden? Zo ja, kan de regering een overzicht daarvan geven?

Hoe werd corruptie in de Afghaanse politie gemeten? Kunt u een overzicht van de omvang geven?

De capaciteit van de politie in Uruzgan is over algemeen zwak gebleven in vergelijking tot de capaciteit van het leger in Urugan. Dit is onder meer veroorzaakt door  het feit dat de meest effectieve internationale aandacht in de begin jaren uitging naar de opbouw van het Afghaanse leger. Nederland besteedde vanaf het begin wel aandacht aan de rol van de ANP maar de politie van Uruzgan kreeg in de begin jaren van de missie veel te weinig steun vanuit de centrale overheid. De bij de aanvang van de missie toegezegde versterking van de politie in Uruzgan heeft ondanks herhaalde Nederlandse druk lang op zich laten wachten.

Gedurende de tweede helft van de missie verliep de algemene opbouw van de politie een stuk beter. Zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin werd meer prioriteit gegeven aan de opbouw van ANP in geheel Afghanistan. Zo is de gehele politiemacht in Afghanistan gegroeid van 82 000 in november 2008 naar 120 000 in december 2010. Ook zijn er binnen de ANP grote vorderingen gemaakt op het gebied van opleidingsniveau (veel meer agenten hebben de basisopleiding en/of andere opleidingen doorlopen), toerusting (betere en veiligere infrastructuur, betere individuele uitrusting), doorstroom (minder agenten haken voortijdig af) en leiderschap (opleidingsniveau en kwaliteit van management binnen de politie is toegenomen).

De Nederlandse missie in Uruzgan heeft bijgedragen aan deze kwaliteitsslag. Vanuit het PRT werden vanaf 2009 Police Mentoring Teams ingezet om de ANP te mentoren. De TFU heeft de bouw van het Police Training Centre, Police Substations en Police Checkpoints gefaciliteerd. Ook werden het Provincial Operations Command Centre (OCC-P) en District OCC’s (OCC-D) door de TFU mede opgezet. Verder werd de basisuitrusting van de ANP mede via de TFU verstrekt. Daarnaast is op Nederlands initiatief samen met de provinciale gouverneur, de commandant van de Afghaanse Brigade(ANA), de commandant van de Afghaanse politie (ANP) en de commandant van de Afghaanse veiligheidsdienst (NDS) een Uruzgan Security Plan (USP) opgesteld. Dit USP voorzag in een duidelijke taakafbakening tussen de diensten en verantwoordelijkheden.

Er is door Defensie niet zelf onderzoek verricht naar het desertieverloop binnen de Afghaanse Politie in Uruzgan. Onder leiding van het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken is voor heel Afghanistan het desertieniveau wel bijgehouden, maar dit wordt pas recentelijk per provincie gedaan. Hierdoor is geen duidelijk beeld te geven van het desertieverloop in Uruzgan.

Internationale partners als UNDP/LOTFA en NTM-A hebben incidenteel en op kleinere schaal onderzoek gedaan naar corruptie binnen de Afghaanse politie, maar gegevens hierover zijn niet structureel bijgehouden. Sinds 2009 wordt er door UNDP jaarlijks een breed police performance survey uitgevoerd, waarbij onder meer gekeken wordt naar corruptie bij de politie. Uit het onderzoek van 2010 blijkt dat 60 procent van de bevolking de politie als corrupt beschouwt.

Voor alle actoren die zich bezighouden met capaciteitsopbouw van de Afgaanse politie is duidelijk dat het corruptieniveau onacceptabel hoog is en dat corruptiebestrijding een onmisbare factor is voor succesvolle transitie in 2014.

Corruptiebestrijding is een speerpunt van de Afghaanse overheid, die dit tijdens de Bonn conferentie op 5 december jl. nogmaals heeft bevestigd. De internationale gemeenschap en Nederland dringen er voortdurend op aan dat er concrete vorderingen moeten worden gemaakt en zullen hier de komende jaren nauwlettend op toezien.

76

Op welke wijze wordt gebruik gemaakt van de expertise met het trainen van politie in Uruzgan voor de missies in Kunduz en andere politietrainingsmissies, zoals de United Nations Mission in the Republic of South Sudan (UNMISS)

De geïntegreerde politietrainingsmissie bouwt deels voort op de in Uruzgan gehanteerde focus op het verbeteren van de kwaliteit van de Afghaanse politie en de modulaire trainingsbenadering. Die benadering behelst een basistraining die wordt gegeven aan rekruten, de Police Mentoring Teams die praktijkbegeleiding verzorgen en het trainen door EUPOL van het hoger en middenkader van de politie. In de geïntegreerde politietraining staat Nederland mede door de ervaringen in Uruzgan een ketenbenadering voor. Niet alleen de politie, maar de gehele rechtsketen wordt versterkt.

De Nederlandse bijdrage aan de United Nations Mission in the Republic of South Sudan (UNMISS) maakt integraal onderdeel uit van de VN-missie en richt zich voornamelijk op civiele capaciteitsopbouw. Het leeuwendeel van de bijdrage bestaat uit marechaussees en civiele politiefunctionarissen, die worden ingezet voor het adviseren, opleiden en begeleiden van de Zuid-Sudanese politie. Nederland heeft op dat terrein, onder andere door de Nederlandse inzet in Uruzgan, kennis en ervaring in huis en zal die ook inzetten voor UNMISS. Ook hier wordt het principe van de modulaire trainingsbenadering toegepast.

79

Zal de NAVO een evaluatie uitvoeren naar de gehele ISAF operatie? Zo nee, waarom niet en bent u dan van plan zich in te zetten voor de totstandkoming van een dergelijke NAVO evaluatie?

De NAVO kent zijn eigen lessons learned systematiek waarin permanent, uit alle lopende operaties, verbetermaatregelen worden geïdentificeerd en geïmplementeerd.

83, 84 en 146

In hoeverre heeft het verschil in uitzendtijd tussen de Nederlandse troepen (vier maanden) en haar internationale partners geleid tot problemen of uitdagingen bij de afstemming van werkzaamheden?

Wat zijn de lessons learned met betrekking tot de uitzendtermijn van vier maanden voor Nederlandse troepen? Welke positieve en welke negatieve aspecten hangen samen met het hanteren van een uitzendtermijn van vier maanden, bijvoorbeeld ten aanzien van samenwerking met internationale partners en (geestelijke) gezondheid van militairen?

Welke problemen leverde de uitzendduur van vier maanden op, zowel in het missiegebied als ten aanzien van het beslag op de defensieorganisatie? Waarom is, gezien deze problemen, niet overwogen om de uitzendtermijn voor personeel van de Battle Group en de Air Task Force te verhogen naar de gebruikelijke termijn van zes maanden?

De uitzendtermijn van de Staf TFU en het PRT was zes maanden waardoor deze staf in de pas liep met de belangrijkste partners en er overlap bestond met de TFU Battlegroup (BG) en Air Task Force (ATF) die voor vier maanden werd uitgezonden. De kortere uitzendtermijn van de BG en ATF had als voordeel dat er geen tussentijdse verlofperiodes nodig waren en zodoende een hoog operationeel tempo mogelijk bleef. Bovendien werd hiermee rekening gehouden met de zware fysieke en klimatologische omstandigheden waaronder door de BG en ATF gewerkt moest worden. Dit is gebaseerd op lessons learned van eerdere missies. Nadeel van de kortere uitzendtermijn is dat het een zwaarder beslag legde op schaarse specialistische capaciteit en bij de voorbereiding in Nederland op de brigadestaf en de ondergelegen bataljons. Verschil in uitzendritmes levert bovendien altijd extra coördinatiemomenten op. Door de overdrachtsperiodes goed in te richten, is het verlies van kennis en ervaring te beperken. Voor zover te achterhalen is, leverde dat op internationaal niveau geen frictie op. Het blijft echter een feit dat het opbouwen en onderhouden van relaties – mede met internationale partners – extra inspanning vraagt door de verschillen in uitzendtermijn of rotatieritme.

86 en 87

Waarom was de afstemming van TFU met de missies van speciale eenheden van andere landen «vrijblijvend.»

Wat is het verschil tussen counterterrorism operaties en de operaties uitgevoerd door de TFU?

De missies van speciale eenheden van de meeste landen stonden onder commando van ISAF en in enkele gevallen onder nationaal commando. Nederland heeft zich ingespannen voor goede coördinatie van de verschillende missies in het gebied van verantwoordelijkheid van de TFU en afstemming tussen de verschillende landen die daar actief waren. Er bestond echter geen bindende bevelsrelatie die deze afstemming kon afdwingen. Nederland voerde als lead nation dus niet het bevel over alle (speciale) eenheden die in de provincie Uruzgan actief waren. Counterterrorism operaties zijn gericht op het voorkomen van of reageren op terroristische dreigingen en/of daden. Dit gold niet voor de operaties van de TFU, die primair gericht waren op ontwikkelingsinspanningen van het PRT en ondersteuning van een Afghaanse overheidspresentie. De Battle Group die als gevechtseenheid deel uitmaakte van de TFU had als taak om de Afghaanse autoriteiten en het PRT te ondersteunen in de uitvoering van hun taken.

88

Welke richtlijnen waren van toepassing in Afghanistan ten aanzien van de verplichtingen die voortvloeien uit het internationaal humanitair recht (proportionaliteit, discriminatie, voorzorgsmaatregelen? Welke aanpassingen zijn hierin doorgevoerd in de periode 2006–2010 en waarom?

De verplichtingen uit het Humanitair Oorlogsrecht waren verwerkt in verschillende richtlijnen voor ISAF. Dit betrof de Rules of Engagement vastgesteld door de Noord Atlantische Raad en een aantal zogenoemde Standard Operating Procedures betreffende specifieke aspecten van het optreden van ISAF, zoals de doelselectie, vuursteun en detentie. Voor de Nederlandse vliegers golden ook aanvullende nationale richtlijnen ten aanzien van doelselectie, gebaseerd op het eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève. In december 2008 gaf de Commandant van ISAF daarnaast een zogenoemde Tactical Directive uit met nadere richtlijnen voor het gebruik van geweld. Deze richtlijnen beoogden het aantal burgerslachtoffers verder te beperken. Al deze documenten werden in de loop van de operatie meerdere malen aangepast als gevolg van geleerde lessen, de veranderende omstandigheden en het verloop van de ISAF-operatie. Vanwege de rubricering van deze documenten kan niet op specifieke wijzigingen worden ingegaan. In algemene zin geldt dat de eisen die werden gesteld aan het optreden van ISAF in veel gevallen strenger waren dan het Humanitair Oorlogsrecht zelf voorschrijft.

92

Zijn er door Nederland aan Afghaanse autoriteiten overgedragen gevangenen door de Afghaanse autoriteiten overgedragen aan derde landen? Zo ja, aan welke landen en door welke instantie, op grond van welke aanklacht?

Nederland volgde de internationale richtlijnen over de omgang met Afghaanse gedetineerden gedurende de missie. In 2005 zijn hierover afspraken gemaakt met de Afghaanse autoriteiten, met name over het Nederlandse monitoringsregime en de onbeperkte toegang tot de gedetineerden door Afghaanse NGO’s, internationale organisaties en de ambassade. Dit Memorandum of Understanding (MoU) heeft zijn waarde bewezen.

In één geval is op grond van het door Nederland gehanteerde tracking en tracing systeem van gevangenen gebleken dat een door Nederland aan de Afghaanse autoriteiten overgedragen gevangene zich niet meer uitsluitend onder Afghaans gezag bevond. Nederland heeft de Afghaanse autoriteiten gewezen op het bilaterale MoU inzake gevangenen en aangespoord in overeenstemming met dit MoU de gevangene wederom geheel onder Afghaans gezag te brengen. Deze boodschap is eveneens overgebracht aan de VS. De gevangene is vervolgens teruggeplaatst in de Afghaanse staatsgevangenis en bezocht door de ambassade. Vervolgens heeft de ambassade de betrokkene gedurende zijn detentie regelmatig bezocht op basis van bovengenoemde MoU.

94, 95, 97, 132 en 133

Gesteld wordt dat «er sprake was van toenemende corruptie vanwege de beschikbaarheid van grote sommen donorgeld». Welke consequenties heeft dit gehad voor de door Nederland gefinancierde ontwikkelingsprojecten? Is er sprake geweest van corruptie met Nederlands belastinggeld?

Waarom is er geen systeem opgezet voor de lokale verantwoording voor de besteding van Nederlandse fondsen via de Afghanistan Reconstruction Trustfund (ARTF)?

Is de omvang van de corruptie bij instanties die Nederlandse fondsen ontvingen bekend? Is er een poging gedaan om die te meten?

Hoeveel van de 140 miljoen euro aan het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF) is verloren gegaan aan corruptie?

Waarom is niet aan te geven hoeveel van de Nederlandse bijdragen aan ARTF en Law and Order Trust Fund Afghanistan (LOTFA) in Uruzgan besteed zijn? Komt dat door het ontbreken van effectieve controlemechanismes?

Het is niet mogelijk in conflictsituaties en een fragiele omgeving als Afghanistan oneigenlijk gebruik van fondsen volledig uit te sluiten, dus ook niet wat betreft de bijdrage aan het ARTF.

Bij alle Nederlandse ontwikkelingsprogramma’s en projecten is het uitgangspunt dat de beschikbare middelen efficiënt en effectief moeten worden aangewend en dat corruptierisico’s moeten worden vermeden door het nemen van de juiste (voorzorgs-)maatregelen op het gebied van controle en monitoring. Dit is vanzelfsprekend ook het geval bij de Nederlandse ontwikkelingsinspanningen in Afghanistan. Bij de directe of indirecte samenwerking met particuliere organisaties besteedt Nederland uitgebreid aandacht aan de betrouwbaarheid van deze partners. Tijdens de uitvoering door deze organisaties houdt de Nederlandse ambassade zorgvuldig toezicht op de rapportages en monitort de ambassade de resultaten. Met deze maatregelen wordt de kans op corruptie met Nederlandse hulpgelden zoveel mogelijk beperkt.

Corruptie binnen de Afghaanse overheid is een diepgeworteld probleem. Nederland dringt net als vele andere internationale partners al langere tijd aan op een stevig anti-corruptiebeleid. Tijdens de Kabulconferentie zijn stevige afspraken gemaakt over de bestrijding van corruptie en ook in Bonn stond het bestrijden van corruptie hoog op de agenda. De afgesproken maatregelen stemmen positief. Daarnaast zal ook de hervormingsagenda die is afgesproken als onderdeel van de nieuwe driejarige lening van het IMF een belangrijke bijdrage kunnen leveren met maatregelen die onder andere de herziening van de bankwetgeving, een sterker accent op handhaving en een anti-witwas raamwerk, alsook meer effectieve vervolging van betrokkenen bij economische delicten betreffen.

Het is daarbij van belang dat de Afghaanse overheid zelf verantwoordelijkheid draagt voor de ontwikkeling en uitvoering van de programma’s. Daarom heeft Nederland ervoor gekozen een groot deel van de bijdrage aan de wederopbouw via het Afghanistan Reconstruction Trust Fund  te kanaliseren. Hiermee wordt de Afghaanse overheid direct ondersteund bij de wederopbouw, terwijl er goed toezicht is op de besteding van de middelen door de Wereldbank. Nederland is continu in overleg met de Wereldbank, de Afghaanse overheid en andere donoren van het ARTF om de effectiviteit en de audits verder te verbeteren. Een onafhankelijk internationaal accountantsbureau controleert als monitoring agent de rechtmatigheid van de lopende uitgaven van het ARTF. Uitgaven en declaraties worden in eerste instantie gecontroleerd door de Afghaanse interne auditdienst, die getraind is door de internationale monitoring agent. Naast financiële monitoring vindt ook een uitgebreide inhoudelijke monitoring van uitgevoerde activiteiten op veldniveau in de provincies plaats. Tot slot worden wederopbouwprogramma’s van te voren uitvoerig doorgelicht, en zo nodig aangepast, voordat er fondsen worden overgemaakt. Bij twijfels over de bestedingen stopt de Wereldbank de financiering. Zo heeft de Wereldbank een bijdrage van 250 mln. USD aan het ministerie van rurale ontwikkeling in 2010 tijdelijk aangehouden.

De Nederlandse jaarlijkse bijdragen aan ARTF en Law and Order Trust Fund Afghanistan zijn ongeoormerkt. Dit sluit aan bij de flexibele werkwijze van de fondsen en de wens van Nederland om, via de Wereldbank, «on budget» te financieren. Daarom kan niet worden aangegeven hoeveel van deze bijdragen in Uruzgan besteed is. Wel heeft Nederland additioneel een geoormerkte bijdrage aan het ARTF-programma EQUIP gedaan om op deze wijze dit onderwijsprogramma eerder in Uruzgan te kunnen uitvoeren dan in de oorspronkelijke fasering was voorzien. De Nederlandse bijdrage aan het EQUIP programma bedroeg in totaal € 4 miljoen.

Daarnaast heeft Nederland ten behoeve van een snellere doorgeleiding van fondsen naar de provincies en betere controle op de middelen gepleit voor een strak controlemechanisme op lokaal niveau. Dit mechanisme wordt nu voorbereid.

Voor de bilaterale projecten geldt dat deze op outputniveau werden gemonitord waarbij naast de financiële en inhoudelijke verslagen ook de feedback van vertegenwoordigers van de lokale bevolking werd gehoord en beoordeeld. Daarnaast hebben de PRT-missieteams projecten bezocht en heeft externe monitoring door een derde organisatie plaatsgevonden.

96, 98, 100, 163

Deelt u de kritiek van diplomaat Emiel de Bont in diens boek «Onder Taliban en krijgsheren» dat Nederlandse diplomaten in Urzugan te weinig manoeuvreerruimte kregen van de politiek, bijvoorbeeld door niet te mogen praten met invloedrijke krijgsheren?

Hoe beoordeelt u de Nederlandse omgang met zogenaamde lokale en regionale powerbrokers? Wat zijn hiervan de belangrijkste lessen?

Waarom ontbrak in de Afghaanse nationale politiek de wil om een einde te maken aan de militie van powerbroker Matiullah Khan? Welke redenen gaf men hiervoor?

Kunt u nader ingaan op «het Nederlandse beleid om niet formeel samen te werken met informele machthebbers»? Was er wel sprake van informele samenwerking?

Het Nederlandse beleid was gericht op de versterking van de positie en de geloofwaardigheid van de legitieme Afghaanse (lokale) overheid, zodat de bevolking meer vertrouwen zou krijgen in haar eigen bestuurders. De Afghaanse centrale en provinciale overheid moet immers in dienst van de gehele bevolking opereren. Het doel was om het lokale bestuur zodanig te versterken dat de bevolking niet meer afhankelijk zou zijn van de willekeur van informele machthebbers of de Taliban. De invloed en agenda van informele machthebbers kwam vaak niet overeen met het beleid van de legitieme formele overheid. Veel powerbrokers in Uruzgan waren alleen bezig met hun eigen machtspositie en het voortrekken van bepaalde stammen. Zij werkten ook vaak niet mee aan het creëren van een tribale balans om alle bevolkingsgroepen gelijkwaardig te laten deelnemen aan de ontwikkeling van de provincie.

Nederland werkte om deze redenen alleen samen met informele machthebbers als dit onder leiding van de lokale Afghaanse overheid was. Met powerbrokers die een slechte reputatie hadden en die niet in het algemeen belang van alle stammen in Uruzgan opereerde (zoals Matiullah Khan) werd niet actief samengewerkt. Contacten met deze informele machtshebbers vonden alleen in uitzonderlijk gevallen plaats. De effectiviteit van deze benadering werd voor een groot deel verminderd door een gebrek aan politieke wil bij de Afghaanse centrale overheid om de macht van de informele machthebbers in te perken ten faveure van de lokale formele overheid. De reden hiervoor moet worden gezocht in de complexe machtsstructuren in Afghanistan, waardoor hooggeplaatste politieke leiders sterk afhankelijk zijn van de steun van lokale informele machthebbers.

De regering is nog steeds van mening dat het van groot belang is de legitieme lokale Afghaanse overheden te steunen en als enige formele representant van de centrale Afghaanse overheid te erkennen en te benaderen. Dit neemt niet weg dat informele machthebbers veel invloed hebben en dat contacten met deze personen in bepaalde gevallen noodzakelijk kunnen zijn, mits zorgvuldig ingevuld. Het kan contraproductief zijn om bepaalde powerbrokers geheel uit te sluiten van dialoog. Daarbij dient wel te worden aangetekend dat de benadering ten aanzien van informele machthebbers pas echt effectief kan zijn als alle internationale partners dezelfde lijn volgen. Dat was niet altijd het geval.

103

Hoe wordt er voortgebouwd op de Nederlandse initiatieven ter verbetering van de mensenrechtensituatie na het vertrek van Nederland uit Uruzgan?

Nederland ondersteunt de Afghan Independent Human Rights Commission  die een vertegenwoordiging heeft in Uruzgan en de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten in de provincie volgt. Ook wordt de onafhankelijke Saba Media Organisation ondersteund in de productie en uitzending van radio- en televisieprogramma’s voor Uruzgan en aangrenzende provincies waarin o.a. mensenrechten en vrouwenrechten expliciet aandacht krijgen.

104 en 105

Zijn de succesvolle Nederlandse initiatieven ter vermindering van papaverteelt door andere landen overgenomen?

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de drugsindustrie in Uruzgan, de Nederlandse beleidskeuzes op dit terrein (zoals de beslissing om niet de Afghaanse Counter Drugs Politie te versterken) en de positieve en negatieve effecten daarvan?

Het verbeteren en uitbreiden van legale landbouwgewassen en -methoden, het stimuleren van economische groei en voedselzekerheid zijn essentieel voor het bestrijden van illegale papaverteelt. Nederland heeft zich daarom vooral gericht op de ontwikkeling van alternatieve inkomstenbronnen voor boeren, voorlichting, de behandeling van drugsverslaafden en op samenwerking binnen de NAVO voor het in kaart brengen van drugsverwerking en -handelsnetwerken. De Afghaanse overheid bleef zelf verantwoordelijk voor de drugsbestrijding inclusief de eradicatie.

Naast Nederland waren er ook andere internationale actoren actief in Uruzgan op het gebied van de drugsbestrijding. Het Amerikaanse USAID is in maart 2008 gestart met een «Alternative Livelihood» programma. Daarnaast heeft een gezamenlijk Afghaans-VS team in het kader van het «Poppy Elimination Programme» voorlichting verzorgd op scholen in de provincie Uruzgan. Mede dankzij de Nederlandse initiatieven richt de VS zich nu ook in de strijd tegen papaver sterk op rurale ontwikkeling («alternative livelihood»).Donoren hebben in andere provincies vergelijkbare initiatieven gericht op «alternative livelihoods» opgezet.

Nederland heeft activiteiten ondernomen om de Afghaanse «Counter-Narcotics Police» te versterken. Zo is de bouw van een kantoor voor de Afghaanse «Counter-Narcotics Police» gefinancierd en een succesvolle lobby voor de uitbreiding van de «Counter Narcotics Police» gevoerd.

Al hoewel er moeilijk een direct verband te leggen is tussen de Nederlandse activiteiten en de relatieve afname van de papaverteelt in de provincie Uruzgan in de periode 2006–2010, is de regering van mening dat de Nederlandse programma’s een substantiële bijdrage hebben geleverd aan zowel de afname van de papaverteelt (in 2006 werd er 9,703 ha papaver verbouwd en in 2010 7,337 ha, waarbij wel moet worden vermeld dat 2010 een slecht oogstjaar was voor papaver), als de verbetering van de voedselzekerheid en totstandkoming van gewasdiversificatie in de provincie.

Het is echter niet duidelijk of deze positieve trend doorzet. Volgens het meest recente UNODC rapport (oktober 2011) is enerzijds in geheel Afghanistan het aantal papavervrije provincies gedaald, van 20 in 2010 naar 17 in 2011, anderzijds is de productie van opium in 2011 flink gestegen. Deze is met 61% toegenomen vergeleken met 2010. De regering deelt de zorgen van UNODC hierover. Ook in Uruzgan steeg in 2011 de productie van papaver sterk ten opzichte van 2010. Uruzgan was en blijft voorlopig een van de traditionele opiumgebieden van Afghanistan en de opbrengst van de verkoop van drugs blijft een belangrijke bron van inkomsten voor boeren en opstandelingen.

106

Is er onderzoek gedaan naar de betrokkenheid van Afghaanse regeringsambtenaren (zoals politie- en douanepersoneel) en politici bij drugsproductie en -handel? Zo ja, wat is daarvan bekend? Zo nee, waarom niet?

Er is niet structureel actief onderzoek gedaan naar de betrokkenheid van Afghaanse overheidsfunctionarissen bij drugshandel en/of -teelt. Wel werd uit andere lopende onderzoeken bekend dat in Uruzgan waarschijnlijk diverse Afghaanse overheidsdienaren (in)direct betrokken waren bij drugshandel en/of -teelt.

107

Wordt bij het «ontbreken van een adequaat functionerend coördinatiepunt bij de overheid» de Nederlandse of de Afghaanse overheid bedoeld? Waarom ontbrak dit en welke maatregelen zijn genomen?

In de ISAF evaluatie werd gedoeld op het ontbreken van een Afghaans overheidsapparaat dat op provinciaal en lokaal (districts) niveau het vertrouwen van de bevolking had. Een groot capaciteitsprobleem bij de overheid had zich vertaald in een ongeschoold ambtenarenapparaat waarvan slechts een kwart van de formatie bezet was. Nederland heeft met behulp van de Duitse ontwikkelingsorganisatie GiZ, het Independent Directorate for Local Governance en de Civil Service Commission de capaciteit van de overheid verbeterd.

108 en 109

Hoe werden de toegenomen mogelijkheden tot scholing voor kinderen in Uruzgan ervaren door de plaatselijke bevolking?

Operationele scholen zijn in de periode 2006–2010 toegenomen van 34 tot 166. Zitten hier scholen tussen die afspraken maakten met de Taliban over de inhoud van het lespakket? Zo ja, hoeveel?

Zowel in TLO surveys als in contacten met de lokale bevolking is vastgesteld dat de toegenomen toegang tot scholing voor meisjes en jongens door grote delen van de bevolking als positief werd ervaren. Tijdens het bezoek van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken aan Uruzgan begin oktober 2011 benadrukte de provinciale gouverneur dit punt nogmaals tijdens een bijeenkomst met de stamhoofden van Chora. De scholen opereerden allen volgens de richtlijnen van het Afghaanse ministerie van onderwijs, zowel ten aanzien van de constructie van de gebouwen als het te onderwijzen curriculum. Van aanpassing van het curriculum is de regering niets bekend.

110 en 111

Is het succesvolle saffraanproject in andere provincies overgenomen?

Hoe werden pogingen tot diversificatie van gewassen ervaren door de landbouwers en de plaatselijke bevolking van Uruzgan?

Het ontwikkelen van een succesvolle saffraan productie is afhankelijk van veel factoren, zoals de veiligheid, een goede afzet markt en uiteraard een goede prijs voor saffraan. Het opzetten van een goed functionerende saffraanketen in een fragiele omgeving vereist ook veel inzet en geduld, vooral omdat resultaten pas na het eerste seizoen zichtbaar worden.

In 2007 is het Nederlandse tuinbouwbedrijf Growing Sales Exchange (GSE) begonnen met het opzetten van een saffraan keten in Uruzgan. Door de introductie van alternatieve gewassen is er een merkbare en hopelijk duurzame bijdrage geleverd aan de mogelijkheden voor lokale boeren om inkomen te genereren.

Volgens een evaluatie van TLO, gericht op het saffraanproject, beschouwen de boeren over het algemeen saffraan als een geschikt alternatief voor het verbouwen van papaver. Wel geven de boeren aan dat bepaalde aspecten verbeterd dienen te worden: de aanvoer en distributie van de bollen, training en kennisopbouw, en het financieringsschema. Aangezien de eerste oogst pas 14 maanden na het planten van de bollen aan de orde is, dient een boer voldoende financiële ruimte te hebben. Vooral kleine boeren hebben dit niet voldoende zelf kunnen inschatten.

TLO heeft ook een evaluatie uitgevoerd naar de andere livelihood projecten zoals de introductie van fruitbomen. Ook hier geven de begunstigden aan over het algemeen tevreden te zijn over het project, maar vooral meer en op regelmatige basis training en vervolgtraining op prijs te hebben gesteld.

Andere provincies hebben met donorfondsen vergelijkbare initiatieven gericht op «alternative livelihoods» opgezet.

116, 117, 118, 119, 120, 121 en 122

Was de conclusie van de delegatie die eind oktober 2007 Afghanistan en Kamp Holland bezocht, namelijk dat het «Nederlandse bedrijfsleven kon en wilde investeren in het land», onrealistisch? Op welke feiten en informatie werd deze conclusie gebaseerd?

Wat zijn volgens u de oorzaken voor het beperkte succes van het werk van de Werkgroep Economische Opbouw Afghanistan (WEWA), dat op initiatief van het bedrijfsleven werd opgericht?

Kunt u het rapport van de delegatie die eind oktober 2007 Afghanistan en Kamp Holland bezocht naar de Kamer sturen?

Op welke manier zal worden voortgebouwd op de projecten die wel vanuit WEWA zijn gestart?

Welke lessen worden op basis van de ervaringen in Uruzgan getrokken over de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het bredere fragiele statenbeleid?

Kunt u specifieker ingaan op de doelen die gesteld waren ten aanzien van de ontwikkelingsrelevantie van de initiatieven die door WEWA zijn gestart en waarom deze relevantie lager lag dan gehoopt?

Hoeveel Nederlandse en hoeveel Europese bedrijven hebben geld ontvangen uit het Fonds Economische Opbouw Uruzgan om samen met een Afghaanse partner activiteiten te ontplooien ter bevordering van de Afghaanse economische ontwikkeling?

VNO-NCW heeft in 2007 met een bedrijfsdelegatie een bezoek gebracht aan Uruzgan en Kaboel. Het doel was om te kijken welke bijdrage het Nederlandse bedrijfsleven zou kunnen leveren aan de wederopbouw van Afghanistan en om de belangrijke spelers in het bedrijfsleven persoonlijk inzicht te geven in de situatie in Afghanistan. Naar aanleiding van dit bezoek is de Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan (WEWA) opgericht. De WEWA beoogde mogelijkheden te onderzoeken voor steun van het Nederlandse bedrijfsleven aan de wederopbouw van Afghanistan, en specifiek Uruzgan.

De regering heeft het initiatief van VNO-NCW gewaardeerd. De doelstellingen die de WEWA heeft geformuleerd zijn echter te ambitieus gebleken. De lokale omstandigheden in Uruzgan hebben de belangstelling van bedrijven om investeringen te doen en projecten uit te voeren beperkt. Er was geen adequate overheidsstructuur, geen goed functionerende werkgeversorganisaties, noch kamers van koophandel, een kadaster of betrouwbare banken. Ook de WEWA initiatieven gingen uit van ontwikkelingsrelevantie. De WEWA projecten die zijn gefinancierd uit het Fonds Economische Opbouw Uruzgan (FEOU) betroffen voornamelijk haalbaarheidsstudies en de plaatsing van een tijdelijke uitzending van een lokale vertegenwoordiger voor het Nederlandse bedrijfsleven dat zaken wil doen in Afghanistan. In 2011 is deze vertegenwoordiger overgenomen door agentschap.nl in samenwerking met de NCH in de vorm van een Private Sector Development Office (PSDO). Waar mogelijk heeft de Nederlandse regering getracht de WEWA te ondersteunen bij haar activiteiten.

Dankzij de activiteiten van het PSDO, bestaande uit promotie, kennisuitwisseling en matchmaking is in 2011 een aantal projecten gestart van Afghaanse ondernemers met een Nederlandse of buitenlandse partner. Hierbij is ook gebruik gemaakt van het bestaande bedrijfsleven instrumentarium dat op Afghanistan openstaat zoals de Matchmaking Facility en het Private Sector Investeringsprogramma (PSI Plus).

Onder het FEOU zijn drie projecten goedgekeurd (de WEWA haalbaarheidsstudies/PSD office safraanproject en pilot naar de export van granaatappels) waarbij in totaal € 3,3 miljoen is gecommitteerd. Bij elk van de projecten was een Nederlandse onderneming betrokken.

Zoals eerder genoemd maakte de specifieke situatie van Uruzgan het lastig om een koppeling te maken tussen het lokale en het Nederlandse bedrijfsleven. Dat maakt het vervolgens moeilijk om in algemene zin uitspraken te doen over de lessen die geleerd zijn voor het fragiele statenbeleid in brede zin. Per situatie moet worden bekeken welke aanpak het meest wenselijk is. Maatwerk is dus wenselijk op basis van een realistisch ambitieniveau. Omdat buitenlandse bedrijven vaak niet bekend zijn met de lokale (on)mogelijkheden, is een instantie die kan helpen bij de identificatie van samenwerkingsmogelijkheden voor bedrijven en het opbouwen van een economisch netwerk van groot belang. Het PSDO heeft deze functie in Afghanistan. Daarnaast is het belangrijk gebleken om de lokale bevolking bij projecten te betrekken.

Van het eerder genoemde bezoek van de delegatie die eind oktober 2007 Afghanistan en Kamp Holland heeft bezocht is geen schriftelijk rapport opgesteld.

123

Welk bedrag is in de periode 2006–2010 uitgegeven aan nazorg? Wat zijn de verwachtingen voor de uitgaven aan nazorg ten behoeve van Nederlandse militairen die een bijdrage leverden aan de ISAF missie voor de komende vijf jaar?

In de financiële systemen worden de uitgaven van zorg en nazorg niet op dusdanige wijze geregistreerd waardoor deze in verband zijn te brengen met een specifieke uitzending. De gekozen wijze van registratie past bij het permanente karakter van de zorg die het ministerie van Defensie (oud) militairen biedt en het feit dat zorg een vast onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoering. Bij benadering kan worden aangegeven dat € 8,5 miljoen per jaar is uitgegeven aan (na)zorg in relatie tot de missie in Uruzgan in de jaren 2006–2010. Tevens zijn er vanuit de reguliere defensiebegroting budgetten te relateren aan (na)zorg die integraal onderdeel uit maken van de bedrijfsvoering en om deze reden niet aan een specifieke missie kunnen worden toegerekend. Hierbij gaat het onder andere om invaliditeits- en nabestaanden pensioenen en de uitgaven in het kader van de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast zijn de kosten van (na)zorg een onderdeel van de uitgaven voor de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Er is geen indicatie te geven van de verwachtte uitgaven voor de komende vijf jaar voor de uitgaven aan nazorg ten behoeve van Nederlandse militairen die een bijdrage leverden aan de ISAF missie.

124

Kunt u een nadere specificatie geven van de uitgaven van bijna € 2 miljard? Kunt u voorts deze specificatie van uitgaven koppelen aan concrete resultaten (dit geldt in het bijzonder voor de € 373 miljoen die Buitenlandse Zaken/OS heeft uitgegeven)?

De uitgaven voor de Nederlandse deelname aan ISAF in de periode 2006–2010 bedroegen bijna € 2 miljard. Hiervan zijn circa € 1,2 miljard HGIS uitgaven van Defensie en circa € 0,3 miljard HGIS-uitgaven van Buitenlandse Zaken. Daarnaast is ten behoeve van de missie circa € 0,4 miljard toegevoegd aan de reguliere defensiebegroting. In het evaluatierapport is een specificatie van deze uitgaven opgenomen.

De financiële administratie van het ministerie van Defensie is niet ingericht om de uitgaven voor missies toe te rekenen aan resultaatgebieden. Bij de financiële administratie van OS is dit wel het geval, althans op output niveau. Dit blijkt ook uit de evaluatie, zij het op hoofdlijnen. Geconcludeerd wordt dat de OS-investeringen hebben geleid tot een vergroting van de toegang tot en kwaliteit van onderwijs en gezondheidszorg, een stimulering van de economische bedrijvigheid, verbetering van de voedselzekerheid en toegankelijkheid van de provincie. In de evaluatie is op blz. 86 een overzicht van uitgaven/investeringen per sector opgenomen.

125, 126 en 127

De missie heeft bijna € 2 miljard (1 991 391 000) gekost. Hiervan is slechts € 373 miljoen (minder dan 20%!) toegeschreven aan Ontwikkelingssamenwerking (OS). Zijn, gezien de overhand aan niet-militaire doelen van de missie, de militaire uitgaven in verhouding tot de OS-uitgaven niet te hoog?

Hoe gaan andere landen binnen ISAF om met de financiering van hun bijdrage, is er bij andere landen sprake van financiering uit Official Development Assistance-middelen?

Zijn er gegevens bekend over de uitgaven van andere partnerlanden (bijv. per militair) voor de inzet binnen ISAF?

De uitgaven die toegeschreven worden aan ontwikkelingssamenwerking, moeten voldoen aan Official Development Aid (ODA) criteria die zijn overeengekomen in de Development Assistance Committee van de OESO. Ten aanzien van vredesmissies is overeengekomen dat bepaalde conflict- en vredesopbouw en veiligheidsuitgaven voldoen aan deze criteria. Het gaat dan onder andere om additionele uitgaven voor militair personeel ten behoeve van humanitaire hulp en uitgaven aan politietrainingen door civiele politiemensen of militairen. Nederland zoekt de grenzen op van wat er binnen de DAC regels vanuit ODA gefinancierd kan worden. Aan het eind van elk jaar wordt op basis van deze criteria bepaald welk deel van de gemaakte kosten van de missie als ODA kunnen worden aangemeld bij de OESO DAC. Nederland rapport hierover jaarlijks over in het HGIS jaarverslag.

Daarnaast pleit Nederland in Parijs bij de OESO naar een ruimere definitie van ODA, zodat een groter deel van de crisisbeheersingsoperaties onder ODA kan vallen. De DAC High Level Meeting in 2012 biedt weer een gelegenheid om de nieuwe invulling van het ODA concept aan de orde te stellen.

Ook andere landen die deelnamen aan ISAF financieren OS programma's in Afghanistan, doorgaans echter op een minder geïntegreerde wijze dan Nederland dit heeft gedaan. Andere landen maken deze koppeling niet of nauwelijks en werken met gescheiden budgetten. Er is daarom geen integraal overzicht van de uitgaven van ISAF partners voor de inzet binnen ISAF en het eventuele ODA-aandeel hierin. Op de website van NAVO4 zijn de verschillende bijdrages van de ISAF partners (troepen, aantal POMLTs, OMLTS, PRT, bijdrage ANA trustfund etc) opgenomen. Deze overzichten geven ook een goede indicatie van de burdensharing tussen ISAF partners tijdens de missieperiode.

De uitgaven die toegeschreven worden aan ontwikkelingssamenwerking, moeten

128 en 129

Kan de post «Toelagen en pensioenpremies» uit het Overzicht meerjarige uitgaven en ontvangsten HGIS Defensie 2006–2010, worden opgesplitst? Welk bedrag is uitgegeven aan toelagen en welk bedrag aan pensioenpremies?

Waarom is er voor gekozen om de toelagen en pensioenpremies in één post op te nemen?

In de financiële administratie wordt een indeling gehanteerd waarbij de uitzendgerelateerde salariscomponenten als een post worden geclusterd vanwege een koppeling met de salarisadministratie. De pensioenpremie betreft het deel aan pensioen wat berekend wordt over de uitzendperiode. Zodoende zijn deze posten gekoppeld. Een splitsing van deze posten is hierom niet wenselijk.

130, 134, 135 en 136

Kunt de Kamer een meer uitgewerkt overzicht van de meerjarige uitgaven en ontvangsten HGIS Defensie ISAF 2006–2010 toesturen, waarin in ieder geval de volgende posten zijn opgenomen: vergoedingen, toelagen, lokale inhuur personeel, inhuur van tolken, kleding, voeding, personeelszorg, personele voorbereidingsuitgaven, materiële voorbereidingsuitgaven, brandstof, transport, materieel, afrondingskosten bij terugkeer, huisvestingskosten, infrastructuur, telecommunicatie, overige uitgaven, munitie?

Kunt u een overzicht geven van wijze waarop de twee miljard euro aan extra kosten voor de operatie in Uruzgan is uitgegeven, gespecificeerd in de verschillende posten? Zo nee, waarom niet?

Kunt u een overzicht geven van de reguliere kosten van de Nederlandse bijdrage aan ISAF in de periode 2006–2010 per jaar en per post?

Kunt u de totale kosten voor redeployment inzichtelijk maken middels een overzicht van de verschillende posten?

Voor een overzicht van de posten toelagen, brandstof, transport, materieel, infrastructuur, telecommunicatie, overige uitgaven en munitie verwijst de regering de Kamer graag naar de tabel van de meerjarige additionele uitgaven en ontvangsten HGIS Defensie ISAF 2006–2010, zoals opgenomen in het rapport, bladzijde 82.

Voor de overige genoemde posten geldt dat deze niet op voorgestelde wijze kunnen worden verbijzonderd. Wel kan worden aangegeven onder welke verzamelpost de bijbehorende uitgaven worden geadministreerd. De posten vergoedingen, voeding, personeelszorg, lokale inhuur personeel (incl. tolken) en huisvestingskosten maken onderdeel uit van de post personele uitgaven. De post kleding maakt onderdeel uit van de post materiële uitgaven. Personele en materiële voorbereidingsuitgaven maken geen onderdeel uit van de additionele uitgaven ten laste van HGIS, maar worden uit de reguliere defensiebegroting gefinancierd (gereedstelling). Afrondingskosten bij terugkeer betreffen het herstel van materieel als onderdeel van de redeployment.

De vaste budgetten voor ISAF vanuit de defensiebegroting betreffen een indicatie die op een modelmatige manier is berekend. Hieruit volgt een inschatting van € 130 miljoen per jaar voor de looptijd van de missie. Deze budgetten maken deel uit van de apparaat- en programma-uitgaven van het ministerie van Defensie die worden ingezet voor de instandhouding en gereedstelling van de krijgsmacht bij de vredesbedrijfsvoering. De modelmatige aanpak maakt toerekening naar specifieke budgetposten niet mogelijk.

Aangezien de redeployment nog niet is afgerond kan hiervoor nog geen totaaloverzicht van de additionele uitgaven worden gegeven.

131

Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid munitie die door de verschillende Nederlandse land-, lucht- en speciale strijdkrachten is gebruikt in respectievelijk operaties en oefening en voorbereiding? Zo nee, waarom niet?

De Air Task Force heeft tijdens de ISAF-missie in de periode 2006–2010 met de F-16’s ca. 500 bommen geworpen en circa 50 000 stuks patronen met het boordwapen verschoten. De Apache’s hebben ca. 1 200 raketten afgevuurd en ca. 28 000 stuks patronen met het boordwapen verschoten.

De Task Force Uruzgan en de Special Forces hebben tijdens de ISAF-missie in de periode 2006–2010 bijna 150 verschillende soorten munitie gebruikt tijdens oefeningen, wapensysteemcontroles en daadwerkelijke inzet. Dit betreft ca. 8 500 000 stuks diverse soorten klein kaliber munitie tot 20 mm, circa 28 500 stuks diverse soorten granaten voor vuursteun (onder meer mortieren 81mm en pantserhouwitser) en circa 39 000 stuks diverse soorten rook- en handgranaten.

De gebruikte munitie van de eenheden in het voorbereidingstraject inclusief oefeningen is ten laste gebracht van de munitietoewijzing voor de integrale gereedstelling van de krijgsmacht en niet specifiek voor de voorbereiding op de ISAF-missie.

137

Wat waren de slijtagekosten van de verschillende materieelsystemen in 2006, 2007, 2008, 2009, 2010?

De herleidbaarheid van de specifieke oorzaak «slijtage» binnen de exploitatiekosten van materieelsystemen, is niet eenduidig vast te stellen. Daarom is slijtage als kostensoort niet vastgelegd in de defensiebedrijfsvoering en bijbehorende financiële systemen. In het kader van «de krijgsmacht op orde» wordt een verbetering van het inzicht in de defensiematerieelexploitatie meegenomen. Hierbij zal ook «slijtage» in beschouwing worden genomen.

138

Wat waren de totale geraamde kosten voor de Nederlandse bijdrage aan ISAF in de periode 2006–2010 en hoe hoog zijn deze kosten uiteindelijk uitgevallen? Welke posten zijn veel hoger/lager uitgevallen dan voorafgaande aan de missie was geraamd?

De initieel geraamde uitgaven voor de Nederlandse bijdrage aan ISAF in de periode van 2006 -2010 bedroegen € 860 miljoen. De uiteindelijk gerealiseerde uitgaven bedroegen € 1 160 miljoen. Het verschil van € 300 miljoen laat zich verklaren door het ontbreken van ervaringsgegevens, wijzigingen in de initiële uitgangspunten (bijvoorbeeld de verhoging van het aantal troepen) en operationele behoeftes (bijvoorbeeld de inhuur van onbemande vliegtuigen). De posten infrastructuur en transport zijn significant hoger uitgevallen dan voorafgaand aan de missie was geraamd. Deze posten stonden, op het moment van vaststelling van de raming in 2005, nog onder invloed van een aantal onzekerheden omdat de plannen hiervoor nog nader moesten worden uitgewerkt. Gedurende de looptijd van de ISAF missie bleek het, op basis van lessen ten aanzien van de initiële ramingen uit 2005, in toenemende mate mogelijk om de kosten nauwkeuriger te ramen. Deze wijzigingen, ingevoerd met de Art. 100 brief voor verlenging uit 2007 hielden onder meer een aanpassing van de ramingsystematiek in, het op frequenter basis volgen van de uitgaven voor de missie en het gebruik van ervaringsgegevens van de eerste jaren.

139

Welke verbeteringen gaan de ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken doorvoeren om de transparantie van kosten, de toerekening van kosten aan resultaatgebieden en de beheersbaarheid van kosten van soortgelijke missies te verbeteren.

Voor de deelname door het ministerie van Defensie aan crisisbeheersingsoperaties worden enkel de additionele uitgaven inzichtelijk gemaakt. Deze additionele uitgaven worden separaat verantwoord op het beleidsartikel 20 in de defensiebegroting en zijn herleidbaar naar begroting en jaarverslag. Met deze systematiek is transparantie over de additionele uitgaven gewaarborgd, de evaluatie bevat geen aanleiding voor aanpassingen hiervan.

De financiële administratie van het ministerie van Defensie is niet ingericht om de uitgaven voor missies toe te rekenen aan resultaatgebieden, aangezien deze niet aansluit bij de gehanteerde systematiek voor verantwoording. Het zou leiden tot complexe toerekeningvraagstukken en een toename van de administratieve lasten, hetgeen haaks staat op de in de beleidsbrief aangekondigde vereenvoudigingen in de bedrijfsvoering.

Met betrekking tot de beheersbaarheid van kosten verbonden aan missies zijn gedurende de looptijd van de ISAF missie al verbeteringen doorgevoerd op basis van lessen na de initiële ramingen van Defensie uit 2005. Deze wijzigingen, ingevoerd met de Art. 100 brief voor verlenging uit 2007,betroffen onder meer een aanpassing van de ramingsystematiek, het op frequenter basis volgen van de uitgaven voor de missie en het gebruik van ervaringsgegevens van eerdere jaren. Bij overige missies hebben sindsdien geen significante kostenoverschrijdingen plaatsgevonden, anders dan als gevolg van gewijzigde uitgangspunten zoals door verlenging van een missie.

Een nader onderzoek naar transparantie, toerekening en beheersbaarheid van kosten verbonden aan missies wordt hiermee niet nodig geacht.

Op basis van de ervaring met de Uruzgan missie heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken verbeteringen doorgevoerd in het beheer van de aan de geïntegreerde politietrainingsmissie verbonden kosten. Alle ODA uitgaven worden gefinancierd uit een separaat financieringsinstrument, het Geïntegreerd Politie Trainingsmissie Fonds. Op deze manier zijn de missie specifieke ODA kosten inzichtelijk en bestaat doorlopend een goed overzicht van de uitgaven. Dit vergemakkelijkt het relateren van missiekosten aan de doelstellingen en resultaten van de missie zoals neergelegd in het geïntegreerd missieontwerp. Tevens vormt dit een duidelijke en goede basis voor de compensatie van de ODA uitgaven. De uitgaven van het ministerie van Buitenlandse Zaken die niet direct gerelateerd zijn aan deze missie worden niet door dit financieringsinstrument gefinancierd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de jaarlijkse Nederlandse bijdrage aan Trust Funds t.b.v. de betaling van politiesalarissen en ondersteuning van het Afghaanse leger (non-Oda). Een dergelijke systematiek kan ook voor andere soortgelijke missies gehanteerd worden, maar dat is op dit moment niet aan de orde.

140, 141 en 144

Is het voorgekomen dat militairen werden uitgezonden zonder dat zij het volledige traject ter voorbereiding op de uitzending hadden doorlopen? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen en wat waren hier de gevolgen van voor de militair en zijn/haar eenheid tijdens de uitzending?

Waren er problemen met de opleiding van de militairen die werden uitgezonden? Klopt de bewering van de ACOM in het rondetafelgesprek van 12 december 2011 dat sommige uitgezonden militairen niet voldoende waren opgeleid en een gebrekkige schietopleiding hadden?

Voldoet het opwerktraject en de begeleiding van individueel uitgezonden militairen in alle gevallen? Zo nee, waarom niet en welke verbeteringen zullen hierin worden doorgevoerd?

Een militair is gereed voor inzet na het volgen van de vereiste opleidingen waaronder de Missie Gerichte Opleiding, de Militaire Basis Vaardigheden (MBV) beheerst, en als hij voldoet aan de gestelde fysieke en medische eisen. Militairen die in eenheidsverband worden uitgezonden doorlopen als eenheid de MGO. Dit is een onderdeel van het opwerkprogramma. Voor individueel uit te zenden militairen wordt deze opleiding verzorgd door de School Voor Vredesmissies (SVV).  Er is geen aanleiding om het opleidtraject en de begeleiding van individueel uit te zenden militairen te wijzigen.

In enkele gevallen wordt vrijstelling voor onderdelen van de MGO verleend.  Dit gebeurt alleen na een zorgvuldige afweging. Vrijstelling wordt uitsluitend verleend indien dit op geen enkele wijze veiligheidsrisico's voor de militair en zijn eenheid meebrengt. Het gaat elk jaar om een klein aantal uit te zenden militairen; tot nog toe heeft dit niet tot problemen geleid in het uitzendgebied.

Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de operationele commandant in het uitzendgebied besluiten de militair aanvullende bij- of herscholing te geven. De eenheid beschikt daarvoor over opgeleide instructeurs en specialisten die ter plekke de noodzakelijke instructie kunnen geven.

In het geval van tijdelijk aangestelde militairen, zoals uit te zenden tolken, wordt voor uitzending een veertiendaagse opleiding verzorgd. In de regel worden zij ongewapend uitgezonden en krijgen daarom geen schietopleiding. In sommige gevallen wordt besloten tijdelijk aangestelde militairen met een persoonlijk wapen uit te zenden. Zij krijgen dan vooraf een verplichte elementaire schietopleiding. Ook hier geldt dat de operationele commandant in het uitzendgebied kan besluiten hen aanvullende bij- of herscholing te laten volgen. In een zeer beperkt aantal individuele gevallen heeft in het uitzendgebied nog een aanvullende opleiding plaatsgevonden.

142

Deelt u de mening dat het Bureau Individuele Uitzending zich ook bezig moet houden met het incorporeren van de individueel uitgezonden militair in zijn/haar eenheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zal hier invulling aan worden gegeven?

De re-integratie van een uitgezonden militair in de eenheid na uitzending is de verantwoordelijkheid van de commandant; de praktijk wijst uit dat de betrokkenheid van de commandant bij de re-integratie een belangrijke meerwaarde heeft. Het Bureau Individuele Uitzending meldt wel de individueel uitgezonden militair aan voor de adaptatie- en terugkeergesprekken en regelt de administratieve procedure. Het BIU ontlast met deze werkzaamheden de commandant.

143

Bent u van mening dat er meer focus zou moeten zijn op de resocialisatie na uitzending van militairen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zal hier invulling aan worden gegeven?

Militairen nemen aan het eind van hun uitzending en daarna deel aan een adaptatie- en nazorgprogramma. Tijdens het adaptatieprogramma wordt voldoende aandacht besteed aan de overgang vanuit het inzetgebied naar Nederland. Tijdens het nazorgprogramma worden onder meer mogelijke (tijdelijke) aanpassingsproblemen opgespoord. Voor de verwerking hiervan wordt de militairen tijdens de adaptatie en in het nazorgprogramma handvatten en hulp aangeboden.

145

Acht u de aandacht die momenteel wordt gegeven aan de recuperatie van uitgezonden militairen voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze zal meer aandacht aan de recuperatie worden gegeven en welke maatregelen worden hiertoe genomen?

Iedere militair bouwt gedurende de missie recuperatieverlof op om de militair tijdens de uitzending een rustperiode te gunnen. Recuperatie wordt in beginsel genoten in of in de directe nabijheid van het uitzendgebied maar kan bij een uitzendduur van langer dan vier maanden, ook elders, bijvoorbeeld in Nederland, worden genoten. De militair wordt aansluitend op de definitieve terugkeer uit het operatiegebied gedurende een bepaalde periode vrijgesteld van zijn normale werkzaamheden en diensten.

147

Bent u bereid de NLDA onderzoek te laten verrichten naar criminaliteit binnen de groep veteranen die in Afghanistan hebben gediend? Zo nee, waarom niet?

In de Kamerbrief van 17 juni (Kamerstuk 32 500, nr. 105) is uiteengezet dat uit onderzoek is gebleken dat veteranen niet vaker maar juist minder vaak dan niet-veteranen zijn betrokken bij strafrechtelijke incidenten. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens van eind 2010 uit het Veteranen Registratie Systeem waardoor de veteranen die in Afghanistan hebben gediend ook bij dit onderzoek zijn betrokken. Bij de hulpverleningsinstanties zijn geen signalen bekend van afwijkend crimineel gedrag bij deze groep. Op dit moment bestaat geen aanleiding nader onderzoek uit te voeren.

148

Kunt u uiteenzetten waarom het zo lang duurt om tolken op te nemen onder artikel 11 van de AMAR zodat zij de reservistenstatus kunnen krijgen? Wanneer zal geregeld zijn dat tolken na uitzending automatisch de reservistenstatus krijgen?

Op basis van artikel 11 AMAR kunnen militairen tijdelijk worden aangesteld. Deze aanstellingsvorm is bedoeld om voor bepaalde tijd in specifieke kennis te voorzien waarbij kan worden afgeweken van de gangbare aanstellingsvereisten, zoals het bezit van de Nederlandse nationaliteit en de militaire basiseisen. Bij aanvang van de missies in Afghanistan is, net als bij de andere missies, gekozen om de tolken op deze grond aan te stellen.

Voor de aanstelling als reservist geldt dat degene die wordt aangesteld aan alle eisen moet voldoen die aan een militair gesteld worden. Er is dan ook geen sprake van een automatische overgang na een uitzending van de tijdelijke aanstelling naar de aanstelling bij het reservepersoneel. In april 2011 is besloten dat de tolken Afghaans als reservist aangesteld moeten worden. Naar aanleiding daarvan is het wervings- en selectieproces opgestart hetgeen er toe heeft geleid dat met ingang van 1 januari 2012 de tolken Afghaans voor de missie zijn aangesteld als reservist. Op dit moment zijn er vijf tolken als reservist aangesteld en verblijft er nog 1 tolk in het uitzendgebied op basis van een tijdelijke aanstelling. Ook voor deze persoon zal, afhankelijk van zijn wens en geschiktheid, bezien worden of hij kan worden aangesteld als reservist.

149

Kunt u bevestigen dat veteranen geen eigen bijdrage zullen hoeven betalen voor geestelijke gezondheidszorg indien zij deze nodig hebben, ondanks de bezuinigingen op deze zorg (Aanhangsel 3587, vergaderjaar 2010–2011)?

Op grond van de militaire pensioenvoorschriften is het mogelijk oorlogs- en dienstslachtoffers die als gevolg van de uitoefening van de militaire dienst psychische letsel hebben opgelopen, een tegemoetkoming te geven in de kosten die zijn gemaakt in verband met het letsel. Op grond hiervan wordt ook een vergoeding van de eigen bijdrage verstrekt.

150

Hoe is Defensie omgegaan met het pleidooi van het Veteraneninstituut om de uitgezonden militairen als onderdeel van het nazorgprogramma regelmatig, bijvoorbeeld jaarlijks gedurende vijf jaar, uit te nodigen voor een «terugkeerdag»?

De zorg voor personeel dat op uitzending is geweest, is een voortdurend proces dat doorgaat ook na dienstverlating. Defensieonderdelen organiseren reünies en ontmoetingsdagen indien daar behoefte aan is. Het Veteraneninstituut kan bij de organisatie van deze evenementen worden betrokken. Ook biedt de Stichting de Basis terugkeerprogramma’s aan waarvan defensieonderdelen gebruik kunnen maken.

151

Waarom bent u bij de evaluatie van de zorgkosten niet ingegaan op de motie Aasted-Madsen/Ten Broeke (30 139, nr. 69), over de financiering van de zorgkosten van uitgezonden defensiepersoneel?

De mogelijkheden tot verruiming van de HGIS afspraken over de financiering van de additionele uitgaven van crisisbeheersingsoperaties, zijn momenteel onderwerp van onderzoek naar aanleiding van de motie Knops/Ten Broeke (Kamerstuk 32 733, nr 12). Een mogelijke uitwerking van de motie Aasted Madsen/Ten Broeke maakt onderdeel uit van dit onderzoek. Over de uitkomsten hiervan zal u in het eerste kwartaal 2012 worden geïnformeerd.

158, 159 en 160

Op welke wijze zijn de conclusies van de tussentijdse evaluatie betrokken bij de eindevaluatie van de Nederlandse bijdrage aan ISAF 2006–2010?

Op welke wijze zijn de doelstellingen voor de Nederlandse bijdrage aan ISAF naar aanleiding van de conclusies van de tussentijdse evaluatie aangepast?

Deelt u de mening dat de tussentijdse evaluatie naar de Nederlandse bijdrage aan ISAF (11 september 2009) te laat gereed was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren hier de gevolgen van?

De doelstellingen van de missie zijn gedurende de vier jaar niet fundamenteel gewijzigd. De wijze waarop de doelstellingen moesten worden behaald wijzigde wel enigszins; in de tweede artikel-100 brief van 2007 is gemeld dat, na opgedane ervaring, meer de nadruk wordt gelegd op het belang van goed bestuur, op het opleiden van de Afghaanse veiligheidstroepen en werd het belang onderkend van het betrekken van de Afghaanse bevolking en de Afghaanse autoriteiten bij Nederlandse projecten en initiatieven. Zodoende konden resultaten beter worden bestendigd.

De Tweede Kamer werd periodiek geïnformeerd over de ontwikkelingen en de voortgang van de missie. Daarnaast is in de artikel 100-brief van 30 november 2007 een hoofdstuk opgenomen waarin een uitgebreide terugblik wordt gegeven op het verloop van de missie tot dat moment. De Tweede Kamer is om die reden in een eerder stadium geïnformeerd (27 925 nr 40 en nr 71) dat geen aanvullende tussentijdse evaluatie over het jaar 2007 en vervolgens 2008 zou worden aangeboden.

De tussentijdse evaluatie vormde samen met onder andere politieke rapportages, rapportages van de militaire commandanten en parlementaire stukken het bronmateriaal voor de eindevaluatie. Wat betreft de geleerde lessen en best practices uit de tussentijdse evaluatie blijkt dat veel daarvan reeds gedurende de missie zijn ingevoerd. Het tijdstip van het verzenden van de tussentijdse evaluatie naar de Kamer heeft dan ook geen invloed gehad op de implementatie van de geleerde lessen.

162 en 170

Hoe kan het dat er vooraf onvoldoende rekening was gehouden met de lokale omstandigheden en de grote complexiteit van de problemen in Uruzgan? Ontbreekt hiervoor de expertise?

Wat is volgens u de belangrijkste les van «Uruzgan» voor toekomstige missies in het algemeen en voor de politietrainingsmissie in Kunduz in het bijzonder?

Een van de belangrijkste lessen die de regering heeft getrokken uit de deelname aan ISAF is dat het belangrijk is realistische doelstellingen te formuleren die voldoende rekening houden met de lokale omstandigheden en grote complexiteit van fragiele staten. Kanttekening hierbij is dat het, zelfs met veelomvattende analyses, zeer lastig blijft de complexiteit van lokale omstandigheden en problemen in fragiele staten te doorzien. Het duurzaam verbeteren van de effectiviteit van bestuur is een proces van lange adem en vergt meer tijd dan de missieduur.

In algemene zin concludeert de regering dat, hoewel iedere missie een specifieke aanpak vraagt, bij de opzet en aanpak van toekomstige missies, daar waar mogelijk en wenselijk, zoveel mogelijk geïntegreerd gewerkt zal worden. Tevens zal op basis van ervaringen in Uruzgan meer aandacht worden besteed aan de formulering van specifieke resultaatindicatoren, monitoring en evaluatie van de resultaten van die missies. Deze lessen zijn al toegepast in de geïntegreerde politietrainingsmissie.

164

Deelt u de kritiek van sommige NGO's dat de aanvankelijk militaire focus in de 3D-benadering, door middel van quick & visible projects, de verantwoordelijkheid en het «ownership» bij de Afghanen wegnam?

Het Nederlandse beleid heeft zich op zowel op Quick and Visible Projects (QVPs) alsook op duurzame ontwikkeling en capaciteitsopbouw bij de nationale en lokale overheid gericht. QVPs dienen als een eerste aanzet voor duurzame ontwikkelingsactiviteiten. QVPs richten zich op een specifieke gemeenschap, met als doel het bevorderen van de lokale sociale cohesie en het identificeren van individuen die in een later stadium een rol kunnen spelen bij duurzame ontwikkelingsprojecten. In de beginfase van de missie zijn deze QVPs uitgevoerd en begeleid door Afghaanse NGOs. Deze bottom-up benadering is een noodzakelijke voorwaarde gebleken voor de identificatie en uitvoering van langere termijn ontwikkelingsprojecten en duurzame wederopbouw. Na de QVPs zijn er meer reguliere OS-projecten opgestart waardoor de plaatselijke overheid haar aanwezigheid en legitimiteit in de provincie heeft kunnen vergroten.

166 en 168

Waarom wordt bij de deelconclusie over de 3D-benadering alleen ingegaan op de interdepartementale samenwerking, en niet over de samenwerking met de NGO’s?

Is het waar dat Afghaanse NGO’s die in Uruzgan werkten met Nederlands belastinggeld niet ter plekke gecontroleerd werden door Nederlands personeel? En dat de controle door de Nederlandse ambassade in Kabul van de door deze organisaties aangeleverde documenten en fotomateriaal veel ruimte openliet voor fraude? Hoe beoordeelt u de controle op de besteding van de OS-gelden?

De 3D-benadering is een concept dat binnen Counter Insurgency (COIN) wordt gehanteerd. Interdepartementale samenwerking is daarbij van groot belang. NGO’s maken organisatorisch geen deel uit van COIN maar dragen daar indirect aan bij omdat sociaal-economische ontwikkeling bij met name gemarginaliseerde bevolkingsgroepen bijdraagt aan stabiliteit en de voedingsbodem wegneemt voor «insurgents».

De Afghaanse NGO’s werkten ook in gebieden die niet toegankelijk waren voor Nederlands personeel. Daarom werd een uitgebreid monitoringsysteem opgezet bestaande uit verschillende instrumenten zoals fotomateriaal inclusief luchtfoto’s, rapporten van onafhankelijke derden, informatie van stamleiders en bezoeken van de missieteams. De controle deed hierdoor niet onder voor de controle in andere OS-partnerlanden.

169

Als het «aantoonbaar doelmatig» was om de Logistic Support Unit te Eygelshoven open te houden voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan materieel dat terugkeerde uit Afghanistan, waarom houdt u dan vast aan uw besluit om Eygelshoven te sluiten?

Voor de schoonmaak en kleine herstelwerkzaamheden van materieel dat terugkeerde uit Afghanistan was behoefte aan een tijdelijke extra faciliteit. Hierin kon de Logistic Support Unit Eygelshoven voorzien. Na afronding van deze werkzaamheden kan het onderhoud aan defensie materieel dat niet voor uitbesteding in aanmerking komt door de reguliere onderhoudsbedrijven van de krijgsmacht worden uitgevoerd. Derhalve is het besluit genomen om Eygelshoven te sluiten.

171

Welke lessons learned van de Nederlandse bijdrage aan ISAF zijn gebruikt ten behoeve van de inzet in Libië? Kunt u hier concrete voorbeelden van geven?

De NAVO operatie Unified Protector (OUP) verschilt qua mandaat en activiteiten van de ISAF-missie. Operatie Unified Protector had een beperkt mandaat, namelijk de handhaving van zowel de No Fly Zone als het wapenembargo en de bescherming van de burgerbevolking. Hieronder waren geen troepen op de grond voorzien. Ook had de operatie geen rol in de wederopbouw van Libië. Dit neemt niet weg dat de regering de lessen van Uruzgan heeft meegenomen.

De Nederlandse politiek adviseur op het operationele hoofdkwartier van OUP heeft een belangrijke rol gespeeld. Naast de deelname aan de NAVO operatie heeft de regering het belang van duurzame stabiliteit en opbouw van de rechtstaat benadrukt. Gebaseerd op de Libische behoeftes en de coördinerende rol van de VN, heeft Nederland een financiële bijdrage geleverd aan de United Nations Support Mission in Libya (UNSMIL) en stelt naar verwachting vanaf begin 2012 een expert ter beschikking aan het assessment team van UNSMIL op het gebied van veiligheid en rechtsorde. Daarnaast levert Nederland drie deskundigen voor de needs assessment teams van de Europese Unie op het gebied van grensbeheer, maatschappelijk middenveld en gender. Ook heeft Nederland een financiële bijdrage geleverd ter verwijdering van MANPADS en bevordering van ontmijning.

172

Voldoet de eindevaluatie van de periode dat Nederland als lead nation binnen ISAF verantwoordelijk was voor de provincie Uruzgan, van 1 augustus 2006 tot 2 augustus 2010, de Deployment Task Force (DTF) in 2006 en de Redeployment Task Force (RDTF) als beleidsdoorlichting voor het ministerie van Defensie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

De uitvoering van de eindevaluatie ISAF is zoveel mogelijk uitgevoerd conform de eisen die gelden voor beleidsdoorlichtingen (Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE)), zoals opgenomen in Rijksbegrotingvoorschriften (RBV), en voldoet daarmee als beleidsdoorlichting. Tijdens het opstellen van de beleidsdoorlichting is het ministerie van Financiën betrokken geweest.

Vanwege de inrichting van de begroting is het voor het ministerie van Defensie niet mogelijk om de voorschriften voor een beleidsdoorlichting exact te volgen. Op verzoek van de Tweede Kamer is de defensiebegroting ingericht naar organisatieonderdelen en niet naar beleidsthema’s. Daarom vormen de begrotingsartikelen bij Defensie geen logisch aanknopingspunt voor de programmering van beleidsdoorlichtingen, die immers gericht zijn op het evalueren van de effecten van het gevoerde beleid en de daarvoor gebruikte financiële middelen. Daarom wordt door Defensie meer nadruk gelegd op de belangrijkste activiteiten van Defensie, zoals inzet. De eindevaluatie ISAF is hier een voorbeeld van.

Ondanks dat de defensiebegroting niet is ingericht om een directe relatie te leggen tussen beleidsthema’s, activiteiten en de kosten hiervan, is dit in de evaluatie wel zo veel mogelijk benaderd. Naast de additionele uitgaven vanuit de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), zijn hierom in de evaluatie tevens de budgettoevoegingen aan de reguliere defensiebegroting meegenomen alsmede een inschatting van vaste budgetten vanuit de defensiebegroting te relateren aan de deelname ISAF gedurende de periode van 2006–2010.

173

Ten aanzien van welke onderdelen dienen de gangbare (nationale en NAVO) doctrines op het gebied van COIN (counterinsurgency) te worden bijgesteld? Op welke wijze zal er vervolgens permanente aandacht aan de COIN-doctrines worden gegeven?

Binnen de NAVO is een doctrine voor counterinsurgency (COIN) geschreven. Na vaststelling van de NAVO COIN-doctrine is deze binnen de krijgsmacht bezien en is op basis van specifieke Nederlandse lessen uit recente operaties en evaluaties geconcludeerd dat deze geen aanvullingen behoeft. Deze NAVO doctrine is dan ook onverkort van toepassing voor Nederlandse eenheden en opgenomen in de Nederlandse doctrinestructuur. Op basis van de doctrine zijn implementatieplannen opgesteld teneinde deze op te nemen in het curriculum van diverse opleidingen. Periodieke revisie van doctrines is voorzien in de reguliere werkwijze binnen zowel de NAVO als de krijgsmacht. In de tweede helft van 2012 zal gestart worden met evalueren en daar waar nodig bijstellen van de doctrine op basis van ervaringen uit recente NAVO-operaties.

174

Onder welke voorwaarde bent u bereid in een later stadium aanvullend (veld)onderzoek te doen verrichten in Uruzgan zodat een beter beeld gegeven kan worden van de outcome, hetgeen een vereiste is bij beleidsdoorlichtingen zoals vastgelegd in de RPE?

De regering ziet geen meerwaarde om aanvullend veldonderzoek te verrichten.

De beleidsdoorlichting voldoet aan de RPE richtlijnen. De mogelijkheden om de outcome van de Nederlandse missie te meten blijven beperkt vanwege attributieproblemen. Het verkrijgen van waarschijnlijk beperkte nieuwe informatie door aanvullend veldonderzoek weegt niet op tegen de te verrichten inspanning en hoge kosten.

175

Beschikt de regering inmiddels over een pool van snel uitzendbare civiele experts?

De regering beschikt over een pool van snel uitzendbare civiele experts. Deze experts kunnen worden ingezet bij voor Nederland prioritaire missies wereldwijd. Mede met oog op de uitzendduur en de veiligheidsrisico’s blijft het overigens een uitdaging om civiele experts bereid te vinden uitgezonden te worden naar missies in fragiele staten zoals in Afghanistan.

176

Is de uitzendduur van twee maanden voor functionele specialisten, bijvoorbeeld op het gebied van «Rule of law», lang genoeg gebleken, of is een langere termijn nodig om resultaten te bereiken die kunnen beklijven?

Functioneel Specialisten zijn reserve officieren met een civiele baan. Voor functioneel specialisten (FS) geldt geen standaard uitzendduur. De duur van hun inzet is afhankelijk van de bijdrage dat de FS tijdens een missie levert en het soort project waarbij zijn of haar expertise benodigd is. Dit kan variëren van een korte adviesbijdrage van twee weken tot het vervullen van een vaste functie voor een reguliere uitzendduur van drie tot zes maanden. In algemene zin kan niet worden aangegeven of de duur van twee maanden lang genoeg is gebleken, dit zal per geval beoordeeld moeten worden.

177

In de bijlage van de evaluatie wordt een specificatie gegeven op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs. Deze gegevens zijn overgenomen van The Liaison Office. Hebben de ministeries zelf geen cijfers hierover?

The Liaison Office heeft voor het opstellen van hun rapporten gebruik gemaakt van alle beschikbare data over Uruzgan, inclusief de gegevens van ministeries.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Beek, W.I.I. van (VVD), Voorzitter, Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Miltenburg, A. van (VVD), Knops, R.W. (CDA), Jacobi, L. (PvdA), Brinkman, H. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Broeke, J.H. ten (VVD), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Ondervoorzitter, Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Bosman, A. (VVD), El Fassed, A. (GL), Hernandez, M.M. (PVV), Hachchi, W. (D66) en Holtackers, M.P.M. (CDA).

Plv. leden: Taverne, J. (VVD), Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Smeets, P.E. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Ferrier, K.G. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Helder, L.M.J.S. (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Caluwé, I.S.H. de (VVD), Irrgang, E. (SP), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Ormel, H.J. (CDA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Schouw, A.G. (D66), Bontes, L. (PVV), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Roon, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66) en Haverkamp, M.C. (CDA).

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven