27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 229 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 oktober 2016

Op 15 september 2016 heeft u mij verzocht te reageren op de brief van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) naar aanleiding van de berichtgeving over de Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) in het hoger onderwijs. In deze brief geeft het ISO aan dat er bij de universiteiten grote aantallen docenten zonder BKO onderwijs geven.

Uit een inventarisatie van het ISO blijkt dat ongeveer 30 procent van de universitaire docenten niet over een BKO beschikt. Het ISO stelt dat de BKO verplicht zou moeten zijn om in het hoger onderwijs te doceren, en dat het belangrijk is er voor te zorgen dat de inhoud van de BKO-trajecten overal van hoge kwaliteit is. Verder vraagt het ISO aandacht voor het feit dat er tussen instellingen grote verschillen bestaan met betrekking tot de inhoud van de BKO-programma’s en in hoeverre tijdelijke docenten en docenten met een kleine onderwijstaak geacht worden een BKO te halen.

De kwaliteit van het onderwijs is voor mij een topprioriteit. Docentkwaliteit is daar essentieel voor. Iedere student heeft dan ook recht op docenten die didactisch goed onderlegd zijn. Daarom ben ik het eens met het ISO dat docentprofessionalisering van cruciaal belang is. In de Strategische Agenda «De Waarde(n) van Weten» besteed ik veel aandacht aan dit thema, en ik verwacht dat de sector, na de grote inspanning die de afgelopen jaren al geleverd is, stevige vervolgstappen zal zetten. De BKO is daar een belangrijk onderdeel van.

De BKO, waar de brief aan refereert, is een initiatief van de universiteiten om docentprofessionalisering te stimuleren. Landelijk bestaat de BKO pas een kleine tien jaar.1 Het is geen wettelijk vereiste kwalificatie. Dat wil echter niet zeggen dat de BKO een vrijblijvend initiatief is. Het is nadrukkelijk bedoeld om een impuls aan docentprofessionalisering te geven, en dat is ook gebeurd. Universiteiten hebben al veel werk gemaakt van de BKO, onder andere als onderdeel van de prestatieafspraken. In 2011 had 16 procent van de docenten een BKO, op dit moment is dat 70 procent. Dat is een enorme toename in vijf jaar. Daarbij zijn veel docenten op dit moment bezig met het behalen van een BKO; het percentage docenten met een BKO zal in de komende periode verder stijgen. Hoewel een aantal universiteiten achterloopt, ga ik ervan uit dat ook daar het percentage snel zal stijgen. Zodoende zal het hebben van een BKO de norm worden.

Elke Nederlandse universiteit heeft een eigen profiel. Het is goed dat universiteiten eigen keuzes maken over hoe ze hun onderwijs inrichten, en daar een eigen onderwijsfilosofie bij ontwikkelen. Bij alle universiteiten zijn de BKO-competenties die in VSNU-verband zijn afgesproken opgenomen in hun BKO-programma’s. Daarmee is het basisniveau van de BKO geborgd. De invulling van die competenties kan per BKO-traject echter verschillen. Het BKO-traject van de Universiteit Maastricht, met probleemgestuurd onderwijs, heeft een andere invulling dan een grootstedelijke universiteit als de Universiteit van Amsterdam of de Vrije Universiteit, met relatief veel niet-westerse allochtone studenten.

Kortom, de universiteiten hebben duidelijk commitment aan dit programma getoond, en ik verwacht niet dat die in de toekomst zal verslappen. Dat zou voor mij overigens onacceptabel zijn. Het is wel nodig om op deze basis voort te bouwen. Extra aandacht is nodig voor:

  • docenten met een kleine onderwijsaanstelling;

  • permanente professionalisering, bijvoorbeeld gericht op docenten in regieposities, experts en onderwijskundig leiders;

  • een volgende stap in de BKO.

Docenten met een kleine onderwijsaanstelling

Ik ben het met het ISO eens dat ook docenten die een tijdelijk contract of een kleine onderwijsaanstelling hebben goed op hun onderwijstaak voorbereid moeten zijn. Dat kan door maatwerk te leveren, door middel van een verkort traject of specifieke trainingen. Binnenkort spreek ik met de universiteiten om er zorg voor te dragen dat er voor deze groep docenten een adequaat trainingsprogramma wordt aangeboden.

Permanente professionalisering

Verder bieden steeds meer universiteiten ook een Seniorkwalificatie Onderwijs (SKO) en leergangen onderwijskundig leiderschap aan, als vervolg op de BKO. Ook zijn er met betrekking tot open en online onderwijs en het delen van digitale leermaterialen nieuwe vaardigheden nodig. Het is belangrijk om ook op deze gebieden trainingen en cursussen aan te bieden. Daarmee gaat docentprofessionalisering verder dan de BKO alleen. De BKO is de basis, maar docenten moeten gedurende hun hele carrière blijven werken aan hun onderwijsvaardigheden. Daarvoor is permanente professionalisering essentieel, ook bijvoorbeeld door intervisie waarbij docenten van elkaar leren. Universiteiten hebben de taak dat te faciliteren. Ook in het onderwijs ben je een leven lang niet uitgeleerd.

Volgende stap in de BKO

Hoewel de BKO-competenties in de VSNU-overeenkomst van 2008 alle competenties dekken die nodig zijn voor universitair onderwijs en ruimte geven om per instelling accenten te leggen afgestemd op onderwijsvisie en onderwijsvorm, zou het goed zijn om na 10 jaar (voor 2018) de BKO én de geformuleerde competenties weer tegen het licht te houden met het oog op de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025 en de toekomst van het universitaire onderwijs2. Een werkgroep Universitaire Onderwijscentra heeft in een recent advies ook deze aanbeveling gedaan3. Ik zal de VSNU daarom vragen hier zorg voor te dragen, onder andere naar aanleiding van de opbrengsten van de interne peer review van de BKO-trajecten die gaande is, en hen vragen de studentenbonden hierbij te betrekken.

Onderwijs is een kerntaak van onze universiteiten. Ik zie het als een van mijn belangrijkste taken om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van dat onderwijs voortdurend wordt verbeterd. Daarom hecht ik, net als het ISO, zeer aan verbetering van de mogelijkheden voor docentprofessionalisering. En hoewel het rapport van het ISO en mijn reactie daarop gericht zijn op de universiteiten, ben ik van mening dat ook de hogescholen soortgelijke stappen zouden moeten zetten. Behalve met de VSNU zal ik daarom ook het gesprek aangaan met de Vereniging Hogescholen. Docentprofessionalisering moet een permanent proces zijn, waarvan docenten gedurende hun hele loopbaan gebruik maken. Daar zal ik als Minister aan blijven bijdragen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

De ondertekening van de wederzijdse erkenning Basiskwalificatie Onderwijs door de Rectores Magnifici van de universiteiten heeft plaatsgevonden op 23 januari 2008.

X Noot
2

Goedemorgen professor, visie op studeren in een nieuwe tijd, 2015.

X Noot
3

De BKO in de praktijk, Inventarisatie en analyse van alle BKO-programma’s aan Nederlandse universiteiten, Expertise Netwerk Hoger Onderwijs (EHON), p. 5, juni 2016.

Naar boven