27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 202 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 april 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 19 december 2014 over toezegging inzake behoud banen jonge leraren door de 150 miljoen euro NOA-middelen naar aanleiding van het Algemeen Overleg Lerarenbeleid d.d. 13 november 2014 (Kamerstuk 27 923, nr. 197).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 februari 2015 aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 21 april 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de VVD- fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris en zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

Hoe verhoudt zich de afspraak om 150 miljoen euro te gebruiken voor jonge leraren met (een van) de doelstellingen, zoals in de begroting opgenomen, zo vragen de voornoemde leden.

Is de Staatssecretaris van mening dat de relatie tussen deze doelstellingen en de effectiviteit van de besteding van deze middelen voldoende sterk is en zo ja, dan ontvangen zij graag een nadere toelichting hierop. Zo nee, welke doelstellingen/outcome criteria zouden beter passen en is de Staatssecretaris voornemens deze doelstellingen/outcome criteria in zijn beleid op te nemen? Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Straus en Ypma1 om voor het onderwijs outcome criteria te formuleren, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de SP-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de brief «Werken in het onderwijs» van de Staatssecretaris. Zij vragen of de Staatssecretaris kan aangeven waarom er gedetailleerde beloftes worden gemaakt over het behoud en aanbod van banen voor startende leraren, als blijkt dat men niet weet of deze belofte waargemaakt kan worden. Tevens vragen zij waarop het aantal van 3.000 leraren was gebaseerd. Is het waar dat dit feitelijk een slag in de lucht was? Is de Staatssecretaris voornemens om de lumpsum-financiering kritisch tegen het licht te houden, nu duidelijk wordt dat er geen sturingsmogelijkheden zijn bij de besteding van financiële middelen, zo vragen de voornoemde leden.

In de brief van de Staatssecretaris wordt verwezen naar de afname van de groei van het aantal WW2-rechten in 2014. Deze leden vragen wat de exacte cijfers zijn. Kan de Staatssecretaris alle andere relevante cijfers aanleveren, die mogelijk meer informatie geven, zoals cijfers van het vervangingsfonds? Zij vragen of de staatsecretaris deze cijfers wil duiden. Hoeveel leraren, onderwijsassistenten en intern begeleiders zijn er ontslagen in 2014 en begin 2015? Hoe verhoudt dat aantal zich tot de cijfers in 2012 en 2013? Hoeveel van hen zijn bemiddeld naar een nieuwe baan in het onderwijs? Hoeveel jonge leraren en andere onderwijsprofessionals zijn we definitief kwijtgeraakt voor het onderwijs? Hoeveel van hen waren of zijn starters, zo vragen de voornoemde leden.

De VO-raad verwijst naar de CAO VO3 2014/2015. Daarin is bepaald dat de werkgevers wordt gevraagd uiterlijk 1 augustus 2015 de sociale partners te informeren over het aantal jonge leraren dat behouden dan wel aangenomen is. Waarom kan de PO-Raad niet leveren wat de VO- raad blijkbaar wél kan? De voornoemde leden vragen waarom de VO- raad wel per 1 augustus 2015 kan aanleveren hoeveel jonge leraren er behouden dan wel aangenomen zijn en op dit moment totaal niet. Over welke informatie beschikken zij nu, zo vragen deze leden.

Is de Staatssecretaris expliciet van plan om ernaar te blijven streven dat het aantal banen van starters behouden blijft of wordt uitgebreid? Deze leden vragen of de Staatssecretaris daarbij een helder ja of nee zou willen aangeven. Neemt de Staatssecretaris genoegen met het antwoord van de PO-Raad dat zij geen harde cijfers kunnen leveren, zo vragen de voornoemde leden.

II Reactie van de Staatssecretaris

De leden van de VVD-fractie vragen hoe zich de afspraak om 150 miljoen euro te gebruiken voor jonge leraren zich verhoudt met (een van) de doelstellingen, zoals in de begroting opgenomen?

Bent u van mening dat de relatie tussen deze doelstellingen en de effectiviteit van de besteding van deze middelen voldoende sterk is en zo ja, dan ontvangen wij graag een nadere toelichting hierop. Zo nee, welke doelstellingen/outcome criteria zouden beter passen en is de Staatssecretaris voornemens deze doelstellingen/outcome criteria in zijn beleid op te nemen? Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Straus en Ypma om voor het onderwijs outcome criteria te formuleren (Kamerstuk 33 930 VIII, nr. 8).

De incidentele investering van € 150 miljoen is niet gekoppeld aan een doelstelling uit de begroting, maar is een afspraak uit het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA). Er is dan ook geen relatie tussen deze middelen en de doelstellingen in de begroting.

In een tweetal moties Klaver/Rog/Van Dijk/Voordewind/Bisschop (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 39) en Straus/Ypma (Kamerstuk 33 930 VIII, nr. 8) heeft u eerder de regering verzocht met nuttige criteria te komen om de kwaliteit van het onderwijs in termen van outcome te meten. Voor de uitvoering van de motie van de leden Straus en Ypma ben ik in overleg met het onderwijsveld en de inspectie om een uitgebreidere set van indicatoren samen te stellen, die recht doet aan de veelzijdige kwaliteit van het onderwijs. Tevens wil ik mij baseren op het rapport over outcome criteria bij lerarenbeleid, dat uw Kamer in mei van de Rekenkamer ontvangt. Voor het zomerreces ontvangt uw Kamer een reactie op de motie van de leden Straus en Ypma en op de motie Klaver c.s.

Door de leden van de SP-fractie is gevraagd of ik kan aangeven waarom er gedetailleerde beloftes worden gedaan over het behoud en aanbod van banen voor startende leraren, als blijkt dat men niet weet of deze beloftes waargemaakt kunnen worden.

De 3.000 banen zijn geen beloftes, maar een afspraak uit het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA). Op verzoek van de PO-Raad en de VO-raad stelde OCW in 2013 (te besteden in 2014) een incidenteel bedrag van € 150 miljoen beschikbaar. Daarmee konden instellingen in het primair en voortgezet onderwijs jonge leraren in dienst houden en nemen. Als gevolg van onder andere krimp is er nu een overschot van jonge leraren, terwijl ze over een paar jaar hard nodig zijn wanneer veel oudere leraren uitstromen.

Het is niet mogelijk om precies vast te stellen hoeveel leraren zijn aangesteld met deze middelen. Dit komt door de lumpsumsystematiek, omdat het ook over behoud van bestaande banen gaat en omdat het heel veel besturen betreft. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 19 december 2014 (Kamerstuk 27 923, nr. 197) heb ik de sectororganisaties gevraagd om een beeld te geven van de wijze waarop instellingen zijn omgegaan met deze middelen.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie waarop het aantal van 3.000 is gebaseerd en of het waar is dat dit feitelijk een slag in de lucht was.

De berekening is gebaseerd op de gemiddelde salariskosten van een beginnende leraar in po en vo. Deze bedragen circa € 50.000. Met € 150 miljoen (incidentele) NOA-middelen kunnen circa 3.000 banen van startende docenten voor een jaar bekostigd worden. Van een «slag in de lucht» is dan ook geen sprake.

Verder wordt door de SP-fractie gevraagd naar de cijfers en een duiding hiervan achter de in de brief genoemde afname van de groei van het aantal ww-rechten en naar een nadere specificatie en exacte cijfers.

De meest recente CBS- en UWV-cijfers laten zien dat de groei van het aantal ww-uitkeringen in de sector onderwijs als geheel niet verder stijgt.4 Uit recente cijfers van het Ministerie van BZK blijkt dat in 2014 nog wel een lichte stijging is van het aantal ww-uitkeringen in het primair onderwijs.5 Het is niet mogelijk om een uitsplitsing te maken naar leraren, onderwijsassistenten en intern begeleiders.

Voor wat betreft de gevraagde duiding: de arbeidsmarkt in het voortgezet onderwijs is anders dan die voor het primair onderwijs. In het primair onderwijs is nog steeds sprake van een daling van de werkgelegenheid als gevolg van krimp. Daardoor worden scholen soms gedwongen om boventallig personeel te ontslaan. Het betreft vaker jonge leraren omdat zij tijdelijke contracten hebben en vanwege het «last in first out» principe. Bovendien is er sprake van een uitverdieneffect. Op korte termijn leidt ontslag tot lagere personeelskosten maar ook tot een stijging van de premies voor het Participatiefonds. In het voortgezet onderwijs zet de daling van het aantal leerlingen pas later in.

De SP-fractie vraagt waarom de PO-Raad niet kan leveren wat de VO-raad blijkbaar wél kan? De SP-fractie vraagt ook waarom de VO-raad wel per 1 augustus 2015 kan aanleveren hoeveel jonge leraren er behouden dan wel aangenomen zijn en op dit moment totaal niet. En welke informatie er nu beschikbaar is. En verder of ik met een helder ja of nee zou willen aangeven of ik genoegen neem met het antwoord van de PO-Raad dat hij geen harde cijfers kan leveren.

In de cao VO 2014/2015 is afgesproken dat de werkgevers uiterlijk 1 augustus 2015 de sociale partners informeren over het aantal jonge leraren dat behouden dan wel aangenomen is. Voor de sector PO zijn deze afspraken niet zo gemaakt. De PO-Raad heeft zich wel gecommitteerd aan de afspraken uit het NOA. Op basis van een geconstateerde afname van de groei van het aantal ww-rechten in het kalenderjaar 2014, spreekt de PO-Raad de verwachting uit dat schoolbesturen door de extra middelen, ondanks de leerlingendaling, meer leraren in dienst konden houden. Ik zal samen met de PO-Raad deze ontwikkeling volgen.

Daarnaast vraagt de SP-fractie of ik expliciet van plan ben om ernaar te blijven streven dat het aantal banen van starters behouden blijft of wordt uitgebreid.

Zoals eerder gemeld betreft de € 150 miljoen uit het NOA een incidentele investering. Daarnaast zorgt de regeling «Jong en Oud» uit het sectorplan PO voor stimulering van werkgelegenheid van jonge leraren. Van deze regeling kan gebruik gemaakt worden in de periode 2014–2016. In het kader van de Lerarenagenda (Kamerstuk 27 923, nr. 171) en de sectorakkoorden investeer ik in de begeleiding van startende leraren. Ook dit draagt er toe bij dat jonge leraren behouden blijven voor het onderwijs.


X Noot
1

Kamerstuk 33 930 VIII, nr. 8

X Noot
2

WW: Werkloosheidswet

X Noot
3

VO: voorgezet onderwijs

X Noot
4

CBS maandbericht en UWV; Nieuwsflits Arbeidsmarkt februari 2015

Naar boven