Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 27923 nr. 124 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 27923 nr. 124 |
Vastgesteld 30 november 2011
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 1 november 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 mei 2011 inzake aanbieding Actieplannen Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Leraren (32 500 VIII, nr. 176);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 september 2011 over nota Werken in het onderwijs 2012 (27 923, nr. 117);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 juni 2011 houdende de beleidsreactie advies Onderwijsraad «Goed opgeleide leraren voor het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs» (30 079, nr. 31);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 april 2011 inzake aanbieding advies Onderwijsraad «Goed opgeleide leraren voor het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs» (30 079, nr. 27 ). Bij de beleidsreactie die de staatssecretaris op termijn naar de Kamer zal zenden wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie-Dibi (32 270, nr. 10);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 maart 2011 over de stand van zaken innovatieve lerarenopleidingen (27 923, nr. 110);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 februari 2011 inzake aanbieding themaonderzoeken van de Inspectie van het Onderwijs «Begeleiding van beginnende leraren in het VO» en «Bekwaamheidsdossiers VO» (31 289, nr. 95).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Van Bochove
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Van Bochove
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Van Bochove, Biskop, Lucas, Jadnanansing, Van der Ham, Beertema, Klaver en Jasper van Dijk,
en staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Dames en heren. Ik heet de staatssecretaris en zijn medewerkers, de mensen op de publieke tribune, al degenen die via de publieke media met ons verbonden zijn en de collega's hartelijk welkom.
De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Onderwijsjournalist Ronald Buitelaar twitterde vorige week de volgende dappere quote. «Onderbouwjuf: ik wil bereiken dat leerlingen intrinsiek gemotiveerd raken om het maximale uit zichzelf te halen.» Doet u mij nog maar een paar van die juffen. Wij weten immers allemaal dat leraren de belangrijkste factor zijn in het succes van onze leerlingen. De kwaliteit van de leraren kan bijvoorbeeld worden verbeterd door extra scholing, waarvoor dit kabinet geld beschikbaar heeft, maar ook door collegiaal toetsen en collegiale coaching. Dat zijn allemaal mogelijkheden om de kwaliteit van de leraar te verbeteren. Het vorige kabinet heeft net als het huidige kabinet maatregelen genomen om de kwaliteit van de leraar en de aantrekkelijkheid van het vak te vergroten. Denk maar aan alle maatregelen in LeerKracht van Nederland. Dat waren goede en noodzakelijk stappen. Naar de mening van het CDA is het tijd om de volgende stap te zetten: de instroom van studenten in de lerarenopleiding. Wij menen dat het vak van leraar meer status kan en moet krijgen en dat je dat het best kunt bereiken door ervoor te zorgen dat alleen de beste en meest gemotiveerde studenten door de lerarenopleiding worden aangenomen. Dat kan door een versterking van de selectie aan de poort. Die dient niet alleen plaats te vinden op basis van cijfers, maar zeer zeker ook op basis van motivatie: waarom wil iemand dit vak gaan doen? Dat zorgt ervoor dat de beste en meest gemotiveerde studenten instromen. Dat leidt tot een betere match tussen student en instelling. De lerarenopleiding krijgt meer aanzien omdat alleen de besten worden aangenomen. Je kunt dus trots zijn op jezelf als je bent aangenomen. De status van het vak wordt daardoor verhoogd. Ouders zullen meer waardering en ontzag krijgen voor de professionaliteit van de leraar en misschien zullen mannen zich vanwege die hogere status eerder aangetrokken voelen tot het vak van leraar.
Overigens wil ik nog eens wijzen op een voorstel dat ik eerder heb gedaan. Misschien is het mogelijk om mensen die zich binnen Defensie met instructie en opleiding hebben beziggehouden, te interesseren voor een baan in het onderwijs. Bij Defensie moeten er immers veel mensen uit.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De heer Biskop vindt selectie heel belangrijk, maar hoe denkt hij over de stap daarvoor, over matching? Kun je de jongelui die aan de opleiding willen beginnen, niet veel beter dusdanig bijspijkeren dat zij daadwerkelijk de beste leraar kunnen worden? Zij zijn immers vaak zeer goed gemotiveerd.
De heer Biskop (CDA): Op deze manier worden mevrouw Jadnanansing en ik nog eens heel goede vrienden. Natuurlijk is dat een heel goed plan: goed voorbereid zijn en ervoor zorgen dat de kwaliteit op orde is. Gelukkig noemt mevrouw Jadnanansing ook de motivatie, want ook die is van belang. Motivatie kun je niet alleen maar afleiden uit het feit dat iemand zich voor een bepaalde opleiding heeft gemeld. Motivatie kan ook heel goed blijken uit een gesprek. Laat een student maar eens vertellen wat hij in het onderwijs precies wil gaan doen en wat hij van de opleiding verwacht. Dan krijg je de betere match waar mevrouw Jadnanansing over spreekt. Dat is precies wat wij ook nastreven.
Een ander instrument dat bijdraagt aan het verbeteren van de kwaliteit van de leraar als professional, is het invoeren van kennisbases voor lerarenopleidingen basisonderwijs. Als ik het goed heb gezien, is dit voorzien voor 2016. Regeren is vooruitzien, maar 2016 is ontzettend ver weg. Is dat nou een realistisch perspectief? Of ziet de staatssecretaris kans om dat naar voren te halen? En hoe zou dat dan precies moeten?
Een ander punt zijn de opleidingsscholen. Een heleboel mensen zien opleidingsscholen als een goede manier om opleiding en praktijk dichter bij elkaar te brengen. De vraag is hoe de opleidingsscholen passen in het beleid van deze staatssecretaris. Voorziet hij ook mogelijkheden tot uitbreiding?
Dan het uitbreiden van de mogelijkheden voor meer gespecialiseerde opleidingen, voor vmbo en voor mbo, uitstroom- en profielgericht en vakinhoudelijk. Wij hebben al vaker gesproken over mogelijkheden tot specialisatie. Ondertussen heb ik begrepen dat Fontys hogescholen al met zo'n specialisatie – het jonge kind – zijn begonnen. Lesgeven aan kinderen van vier jaar is toch heel wat anders dan lesgeven aan kinderen van twaalf jaar. Past dat binnen de bestaande regelgeving en hoe staat de staatssecretaris tegenover dit experiment van Fontys? Op basis van welk principe zou zo'n onderscheid moeten worden gemaakt? Ziet de staatssecretaris ook iets in een soort leeftijdsoverlap? Dus niet kinderen van vier tot acht en kinderen van negen tot twaalf, maar eerder kinderen van vier tot negen en kinderen van acht tot twaalf.
De laatste tijd hebben wij veel gesproken met mensen uit de krimpregio's. Wij horen dan regelmatig dat de bevoegdheid voor het bewegingsonderwijs deel zou moeten uitmaken van de reguliere pabo. De pabo's in Friesland hebben met de schoolbesturen daar afgesproken dat leerlingen die bevoegdheid daar kunnen halen. Hoe staat de staatssecretaris daartegenover? Is dat iets wat wij in het hele land zouden moeten hebben? Tenslotte weten wij dat kinderen die meer bewegen, betere prestaties leveren. En bewegen moet.
Het lerarenregister, gekoppeld aan Een leven lang leren, de voortdurende scholing van docenten, is voor het CDA een belangrijk instrument voor de positionering van het lerarenberoep. Wij horen de staatssecretaris heel graag over de vorderingen die op het gebied van dit register worden gemaakt.
Mevrouw Lucas (VVD): Voorzitter. Ik kan mij voor een groot deel aansluiten bij mijn collega van het CDA. Goed onderwijs begint bij goede leraren. Voor de VVD zijn daarbij twee zaken van belang. Op de lerarenopleidingen moet de lat omhoog en wij moeten het talent voor het onderwijs zien te behouden en te benutten door te differentiëren in het aanbod van opleidingen. Tegelijkertijd moeten wij ervoor zorgen dat het landschap niet te versnipperd raakt. De staatssecretaris doet naar de mening van de VVD op al deze drie punten goede voorstellen. De complimenten daarvoor.
Juist op de pabo moet de lat omhoog. Ik zeg het maar gewoon zoals het is. De pabo's zijn de afgelopen jaren te zeer het domein geworden van mbo-meisjes die graag «iets» met kinderen willen doen. Maar leraar zijn is een vak dat niet voor iedereen is weggelegd. De massale instroom vanuit het mbo heeft de kwaliteit van de pabo's en het aanzien van het vak leraar geen goed gedaan. Ik ken veel jonge mensen met een havo- of vwo-diploma die eigenlijk best leraar willen worden, maar toch kiezen voor een opleiding pedagogiek omdat zij gewoon niet naar de pabo willen. Er is op twee punten een probleem. Er dreigt namelijk zowel een kwalitatief als een kwantitatief tekort. Het feit dat de instroom op dit moment daalt, is eigenlijk goed nieuws, hoe tegenstrijdig dat ook klinkt. Dat gebeurt namelijk om de juiste redenen. De lat ligt hoger, met name door de taal- en rekentoets, waardoor de instroom wordt beperkt. Hogere eisen aan de pabo verhogen de status van de lerarenopleiding en uiteindelijk het beroep van leraar. Naar de overtuiging van de VVD zal dit er uiteindelijk toe leiden dat meer studenten voor de pabo kiezen.
Hoe aantrekkelijk is het om aan een opleiding te beginnen als de uitval rond de 50% ligt? Bij de pabo's is de uitval 59%; bij de tweedegraadslerarenopleiding haalt 45% na vijf jaar een diploma. De uitval is dus echt ontzettend groot. Ongeveer de helft maakt de opleiding überhaupt niet af. Ik steun dan ook het pleidooi van mijn collega van het CDA voor selectie aan de poort. Dat zal niet verbazen. Ik hoor dan ook graag of de staatssecretaris de lerarenopleiding aan de pabo's als een van de opleidingen ziet met een specifiek beroepsprofiel waarvoor de selectie aan de poort via de strategische agenda mogelijk wordt.
De heer Van der Ham (D66): Mijn fractie is ook vaak een groot voorstander van selectie aan de poort, in ieder geval van het geleiden van de talenten naar de juiste plek. Waarop zou je, naast de taal- en rekentoets, nog meer willen selecteren?
Mevrouw Lucas (VVD): In de helft van de gevallen vindt uitval plaats doordat een verkeerde studiekeuze is gemaakt. Die mensen weten niet precies wat zij willen gaan doen en beginnen dan maar aan de pabo. Ik meen dat je die groep door selectie aan de poort eruit kunt filteren. Daar doe je zowel de student die bijna een verkeerde studiekeuze maakt, als de student die wel gemotiveerd is een plezier mee. De laatste zit daardoor immers niet met allerlei mensen in de klas die daar helemaal niet thuishoren.
De heer Van der Ham (D66): Daar ben ik het helemaal mee eens. Daar hebben wij ook vaak voor gepleit. Volgens mij zijn wij het daar allemaal over eens, maar hoe gaan wij dat dan doen? Doen wij dat via een matchinggesprek? Daarbij kan, naar ik meen zelfs door een amendement van VVD en D66, ook naar de cijferlijst worden gekeken. Je kunt bijvoorbeeld stellen dat je minimaal een zeven voor Nederlands moet hebben en dat je sowieso op gesprek moet komen als je dat niet hebt. Ik zit nu maar een beetje te brainstormen. Is dat het selectiemiddel? Of heeft mevrouw Lucas nog andere methoden op het oog?
Mevrouw Lucas (VVD): Ik vind dat dit eigenlijk een zaak is van de pabo's zelf. Ik denk dat zij het beste kunnen inschatten welke kenmerken van de aankomend student de meeste kans bieden op het succesvol afronden van zo'n opleiding. Ik wil niet op die stoel gaan zitten. Ik wil dat vooral aan de sector zelf overlaten; dat doen wij ook bij alle andere opleidingen. Ik wil hun wel de mogelijkheid geven om te selecteren.
De heer Van der Ham (D66): Is het dan nodig dat de wet daarvoor wordt gewijzigd? In principe hebben namelijk zowel het hbo als de universiteit de mogelijkheid om een matchinggesprek te voeren en daarbij naar de cijfers te kijken. Dat is door een amendement van ons beiden mogelijk geworden. Welk aanvullend instrument wil mevrouw Lucas hun aanreiken opdat zij dat maatwerk kunnen leveren?
Mevrouw Lucas (VVD): Volgens mij vroeg ik dat net aan de staatssecretaris. Ik vraag aan hem of hij gebruikmaakt van de mogelijkheid die de strategische agenda biedt. Bij een opleiding voor een bijzonder beroepsprofiel kan de staatssecretaris namelijk besluiten om selectie aan de poort mogelijk te maken. Ik vraag hem dus of hij van plan is om dat voor deze opleiding te doen.
Al het talent moet in het onderwijs worden benut. Het is dan ook goed dat differentiatie plaatsvindt via minors, kopopleidingen, academische pabo's en dergelijke. Vooral de academische pabo's zijn een succes; het aantal studenten van deze pabo's stijgt explosief. Dat is een duidelijk signaal dat hier zowel onder de studenten als in het afnemend veld vraag naar is. Ook de opleidingsscholen zijn een succes en niet alleen voor de student, die in de praktijk goed wordt begeleid, maar vooral voor de opleidingsscholen zelf, waar regelmatig vers bloed in de lerarenkamer voor veel vernieuwing zorgt. Ook het experiment Eerst de Klas is succesvol. Ik heb zelf een aantal keren met deelnemers kunnen spreken en op hun scholen een les kunnen verzorgen. Zij zijn echt enthousiast geworden voor het onderwijs en dat is heel goed nieuws, want juist bèta's kunnen wij goed gebruiken om leerlingen ook enthousiast te maken voor de bètavakken. Ik vraag de staatssecretaris dan ook of hij mogelijkheden ziet om het project Eerst de Klas uit te breiden en of daar onder studenten voldoende animo voor is.
Het tekort aan jongens op de pabo baart ook de VVD zorgen, maar eerlijk is eerlijk: ik snap het wel. De cultuur op de pabo's is zeer feminien, om het maar erg netjes uit te drukken. Ik zou het zelf nog geen week volhouden. Aparte klassen voor jongens zijn een optie, maar wij moeten ook de leraren van onze toekomstige leraren aanspreken op die cultuur, zo van «hoe voel je je er zelf bij?». Het moet gewoon zakelijker en resultaatgerichter worden willen wij ervoor zorgen dat jongens zich daar ook thuis gaan voelen. Dat is niet iets wat wij alleen via aparte klassen kunnen regelen. Dat moet ook kunnen lukken door het aanspreken van de docenten van de toekomstige docenten.
Wij zijn ook blij met de splitsing jong kind – oud kind. Dat is een van de punten uit het verkiezingsprogramma van de VVD.
Ik heb nog een aantal vragen over de regeling Krachtig meesterschap. Op zichzelf zijn wij er blij mee dat de inspectie concludeert dat op alle acht terreinen zinvolle initiatieven zijn ontstaan. Nu moeten die het stadium van pilot verlaten en gemeengoed worden. Hierbij merk ik op dat ik het als bijzonder heb ervaren dat 10 van de 27 instellingen het enquêteformulier niet hebben geretourneerd, waardoor op sommige punten helemaal geen uitspraken kunnen worden gedaan. Ik vraag mij af of de 10 van de 27 instellingen die niet hebben meegewerkt aan het onderzoek van de inspectie, wel geld hebben ontvangen voor de pilots. Als dat het geval, vind ik het nóg erger.
Dan mijn belangrijkste punt. Komt er een sectorplan? We zien dat de lat omhooggaat en dat differentiatie ontstaat. Daardoor wordt het wel heel erg belangrijk dat binnen de sector afstemming blijft plaatsvinden en dat een landelijk dekkend aanbod ontstaat van opleidingsscholen, academische pabo's en dergelijke. De pilots moeten dus gemeengoed kunnen worden.
In de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad, meldt de staatssecretaris na te willen denken over een educatieve minor. Wij vinden dat op zichzelf prima. Ook dat is immers een uitbreiding van het aanbod. Wij vragen ons wel af of dat inderdaad tot voldoende kwaliteit leidt dan wel of daarop niet een hbo-master moet volgen om toch te zorgen voor de kwaliteit van de leraar. Graag hoor ik hierop een reactie van de staatssecretaris.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Wat vinden de studenten en docenten van de lerarenopleiding eigenlijk zelf van hun opleiding? Via Facebook, Twitter en Live heb ik gevraagd naar hun top 5-irritatie en naar de positieve punten. Hun grootste irritatie is de reactie van buitenaf. Heel veel mensen denken nu dat je leraar wordt als je niks anders kunt, terwijl de ervaring van studenten en docenten nu juist is dat het beroep veel inzet en kundigheid vereist. Hieruit blijkt dat er veel schort aan het imago van het onderwijsvak. Dat is verschrikkelijk jammer. Te vaak haken talentvolle studenten bij voorbaat af. Zij zetten hun talent in voor een beter salaris, bijvoorbeeld in het bedrijfsleven. Een student zei: «Veel mensen roepen wel politiek correct dat onderwijs en onderwijzers erg belangrijk zijn, maar hun nek uitsteken voor datzelfde onderwijs zit er niet bepaald in». Als je mensen vraagt of onderwijs belangrijk is, antwoordt iedereen daarop ja. Vraag je naar ideeën om het onderwijs te verbeteren, dan komt ook het een en ander los, maar na de vraag of een baan in het onderwijs iets voor hen of voor hun kinderen is, blijft het oorverdovend stil. Hoe zorgen wij er dan toch voor dat meer jongeren en meer capabele mensen dat vak gaan kiezen? Natuurlijk helpen opleidingen van hoge kwaliteit en uitdagend onderwijs. Strenge eisen stellen aan studenten is op zichzelf prima, maar wij kunnen ons geen onnodige of onterechte slachtoffers van een te strenge selectie veroorloven. Naar mijn mening moet er dan ook meer aandacht komen voor de intake en voor de koppeling van instroomtoetsen aan mogelijke bijspijkertrajecten.
Mevrouw Lucas (VVD): Volgens mij hoor ik mevrouw Jadnanansing zeggen dat zij liever veel minder leraren heeft dan voldoende goede leraren.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Nee, dat heb ik bepaald niet gezegd. Ik heb gezegd dat wij moeten streven naar uitdagend onderwijs, naar een opleiding met kwaliteit en naar studenten die oprecht gemotiveerd zijn om leraar te worden. Ik heb op geen enkele manier gezegd dat wij de minder goeden maar moeten aannemen.
Mevrouw Lucas (VVD): Volgens mij heeft zij dat wel gezegd. Mevrouw Jadnanansing zei immers dat wij het ons niet kunnen veroorloven om door te strenge eisen ook maar iemand buiten de boot te laten vallen. Hoe zou zij het vinden als toevallig haar kind les zou krijgen van een leraar die wij door het net hebben laten slippen omdat wij er anders misschien een paar te weinig zouden hebben?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik zeg dat je niet té streng moet selecteren. Ik kies veeleer voor de matching. Deze discussie hebben wij al duizend keer gevoerd. Strenge eisen zijn prima. Je moet niet het niveau verlagen. Soms lijkt het dat een student niet het niveau heeft, terwijl je het idee hebt dat hij of zij het wel kan. Ik heb de afgelopen tijd veel van die jongeren gesproken. Je kunt aan hen zien dat zij intrinsiek gemotiveerd zijn om het beroep uit te oefenen. Na een kort bijspijkertraject zouden zij dat perfect kunnen. Ik denk dat je in hen moet durven investeren.
Over het volgende ben ik het trouwens geheel eens met mevrouw Lucas. Veel jongens haken af omdat volgens hen overmatig veel aandacht wordt geschonken aan zachte vaardigheden en competenties. Dat is alarmerend. Kinderen hebben immers baat bij lessen van juffen en meesters. Ik vraag mij af of de opleidingen zelf inzien waarom zich nog zo weinig jongens melden en waarom de jongens die zich wel melden, heel vaak afhaken.
Om ervoor te zorgen dat daadwerkelijk de beste docenten voor de klas staan, moet het aantal onbevoegde leraren voor de klas worden beperkt. De PvdA zal samen met de VVD amendementen indienen om de sectorale onderwijswetten aan te scherpen. Daarnaast is de PvdA een groot voorstander van het landelijk lerarenregister, dat een publiekrechtelijke basis moet krijgen in de wet en moet worden gekoppeld aan de plicht tot regelmatige bijscholing.
Het is van belang dat studenten die geïnteresseerd zijn in de lerarenopleiding niet worden geconfronteerd met onnodige drempels. Mensen die nu van de pabo willen doorstromen naar de hbo-lerarenopleiding voor het voortgezet onderwijs, moeten hoge collegegelden betalen voor deze tweede studie. Gezien de urgentie en het verwachte grote tekort aan vo-leraren, zou het goed zijn om dergelijke overstappers niet te ontmoedigen, maar te stimuleren door hun een regulier collegegeld te vragen. Ik overweeg om op dit punt een motie in te dienen.
Ook is er een groep studenten – vaak zijn het leraren met een aanstelling – die naast werk en gezin een deeltijdopleiding volgt om de onderwijsbevoegdheid te halen of te verhogen. Deze groep wordt nu getroffen door de langstudeerdersboete. Omdat de deeltijdopleidingen een belangrijke route zijn naar het leraarschap, moet ook voor hen een oplossing worden gevonden. Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris hierop.
Investeren in kwaliteit, erkenning van behaalde kwalificaties en het wegnemen van obstakels zijn noodzakelijk voorwaarden voor meer succes in de lerarenopleiding. Het allerbelangrijkste is het beroep zelf. Wij moeten het vak van leraar weer status en gezag geven. Dat is meer dan een klopje op de schouder of een politiek correcte opmerking. Dat vraagt om effectieve daden van de verantwoordelijke bewindspersonen, maar ook om transparante kwalificaties van degenen die voor de klas staan. Kortom: dat vraagt om de beste opleidingen.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Een stevige selectie van toekomstige leraren, een hoog niveau van alle lerarenopleidingen en een continue bijscholing van iedere leraar: als wij dat in Nederland voor elkaar krijgen, kunnen wij het vak van leraar aantrekkelijker maken en het onderwijs verder verbeteren. Vakmanschap moet natuurlijk worden bijgebracht, maar het moet ook worden bijgehouden. Dat levert een inspirerende leraar op die vervolgens kinderen op de basisschool en de middelbare school zal inspireren. Scherpere eisen aan onze toekomstige leraren zijn dus van groot belang. Wij willen dat de beste studenten kiezen voor een carrière als leraar. Wat leveren de scherpere eisen in de verzwaarde taal- en rekentoets nu al op? Welke effecten hebben deze toetsen op de instroom en op de resultaten? Er is al gesproken over de pabo's, maar is er bijvoorbeeld ook minder uitval tijdens de opleiding? Gelden de zwaardere toetsen voor alle opleidingen tot docent, dus ook voor de tweedegraadsopleidingen en welk effect heeft het daar gehad? Wat doet de staatssecretaris met de aanbeveling van de Onderwijsraad om een specialisatie voor vmbo- en mbo-leraren in te richten? Is hij van plan om extra eisen te stellen aan docenten op het vmbo en mbo, bijvoorbeeld op het gebied van pedagogische vaardigheden?
De woordvoerders van de VVD en het CDA hebben al even gesproken over een strenge selectie aan de poort. Daar ben ik voor. Dat wordt via de reken- en taaltoets ook al een beetje gedaan. Matchinggesprekken gekoppeld aan cijferlijsten, bijvoorbeeld voor taal en rekenen en misschien ook andere vakken, vind ik interessant, maar ik ben wel benieuwd wat dat zal opleveren. Zal dat werkelijk opleveren dat mensen nog steeds geïnteresseerd zijn in dat vak? Leidt het er niet toe dat zich zo weinig mensen aanmelden dat wij daardoor weer in de problemen komen? Een strenge selectie is natuurlijk ook een luxe bij een overaanbod. Wij moeten dus een goed break even point weten te vinden: aan de ene kant een strenge selectie, maar aan de andere kant moeten er nog steeds mensen zijn die een poging wagen en kiezen voor de uitoefening van dat vak. Het salaris van leraren op de nullijn zetten, is natuurlijk geen aantrekkelijke worst. Dat levert ook het beeld op dat het vak van leraar minder is dan andere vakken. Dat hoor je althans als je je oor te luister legt.
De heer Biskop (CDA): Als de heer Van der Ham de salarissen vergelijkt met de salarissen die in andere beroepsgroepen in onze samenleving worden betaald, zal hij zien dat het zeer aantrekkelijk is om eerst leraar te worden. De heer Van der Ham stelt dat selectie aan de poort leidt tot minder instroom. Denkt hij niet ook dat, juist door de instroom moeilijker te maken, het voor de betere studenten aantrekkelijker kan worden om te kiezen voor de pabo of een andere lerarenopleiding?
De heer Van der Ham (D66): Dat heb ik ook gezegd en dat is ook beoogd met het amendement dat de VVD en D66 hebben ingediend inzake de cijferlijst en de matchinggesprekken. Het is nog geen beleidslijn, maar stel dat je een zeven of een acht voor Nederlands moet hebben om toegelaten te worden tot de pabo. Je zit op het mbo, havo of vwo en je wilt naar de pabo. Als je echt naar de pabo wilt en je wilt niet verzanden in een matchinggesprek et cetera, moet je dus extra je best doen om dat cijfer te halen. Dat kan aan de ene kant dus zeker een stuwende werking hebben. Aan de andere kant is het de vraag hoe wij dat dan gaan doen. Daar ben ik het helemaal mee eens. De uitvoering van deze wens, die wij delen, is namelijk wat ingewikkelder. Wil iemand leraar geschiedenis worden, dan kun je bijvoorbeeld stellen dat hij op de middelbare school goed moet zijn in geschiedenis, maar bij de pabo is dat ingewikkelder. De leraar in het basisonderwijs moet immers in alles lesgeven. Op welke cijfers spreek je iemand in het matchinggesprek dan aan? Dat ligt ingewikkelder dan bij een gegadigde voor leraar geschiedenis.
De gevolgen van de maatregelen van het hoger onderwijs hebben ook gevolgen voor de lerarenopleidingen. De maatregelen van de staatssecretaris om hoger onderwijs duurder te maken, helpen ons niet vooruit om betere leraren voor de klas te krijgen. Die staan die doelstelling zelfs behoorlijk in de weg. Nee, wij willen geen onbevoegde docenten voor de klas. Dat vinden wij allemaal. Ja, wij hebben docenten met meer bevoegdheden nodig, maar als die bevoegdheden alleen via een hoger instellingscollegegeld of via de deeltijdstudie met gegarandeerd een langstudeerdersboete gehaald kunnen worden, schrikken goede docenten daar wellicht voor terug. Averechts beleid dus. Is de staatssecretaris bereid om leraren in staat te stellen om tegen betaling van het wettelijk collegegeld een tweede bevoegdheid te halen? Of kan de staatssecretaris het mogelijk maken dat studenten aan de lerarenopleiding binnen twee jaar meer bevoegdheden kunnen halen zodat zij niet tegen een boete aanlopen? Wanneer komt er een goede regeling voor leraren die in deeltijd aan hun bevoegdheid werken?
Scholen bieden steeds minder stageplaatsen aan. Door een te krappe financiering hebben zij geen tijd en geld om stagiairs te begeleiden. Zo kunnen onze toekomstige leraren geen werkervaring opdoen. Dat is een serieus probleem, gelet op de hoge eisen die in de praktijk terecht worden gesteld. Ook voor de begeleiding van beginnende docenten bestaat vaak onvoldoende aandacht. Wat doet de minister of de staatssecretaris om scholen in staat te stellen om voldoende stageplekken aan te bieden aan docenten in opleiding?
Dan de scholingsbudgetten. Naar de mening van D66 moeten scholen ook voor leraren een ambitieuze leerplaats zijn. Leraren hebben de verantwoordelijkheid om hun bekwaamheid te onderhouden. Een leraar die dat niet doet, moet naar onze mening dan ook tegen de lamp lopen. Wij willen een helder systeem van verplichte bijscholing voor leraren. Ook daarbij moet je bekijken hoe je dat op een goede manier kunt vormgeven. Dat moet ook gekoppeld zijn aan het lerarenregister. Wij kunnen wat dat betreft een voorbeeld nemen aan advocaten en artsen. Aan hen wordt gespecialiseerde en gecertificeerde bijscholing aangeboden. De bijscholing is verplicht, zoals ook de Onderwijsraad dat graag voor docenten ziet. Scholen moeten verantwoorden hoe zij hun scholingsbudget inzetten en laten zien dat het ook kwalitatief in orde is. Het bezoeken van zomaar een congresje is dus niet voldoende. Wij willen graag weten hoe het staat met de scholingsbudgetten en hoe die worden gebruikt. Welke bevoegdheden hebben leraren daar precies door gekregen? Ook leraren moeten aantonen hoe zij hun tijd en geld voor bijscholing hebben gebruikt. Wat doet de staatssecretaris om zijn systeem te verwezenlijken? Wanneer moeten leraren via een register gekoppeld zijn aan verplichte bijscholing? Deelt de staatssecretaris mijn mening dat een leraar die niet aan zijn bijscholingseisen voldoet, uiteindelijk zijn bevoegdheid moet kunnen kwijtraken? Moeten scholen nu de inzet van hun scholingsbudget openbaar maken en moeten docenten verantwoorden hoe zij die scholingsmiddelen besteden?
De heer Beertema (PVV): Hoor ik de heer Van der Ham nu zeggen dat alle bijscholingstrajecten moeten worden gemonitord door de coöperatie? Moet de coöperatie daarop toezicht houden? Wordt daar de infrastructuur neergelegd voor het bijhouden van de vakbekwaamheid? Dat zou ik wel mooi vinden.
De heer Van der Ham (D66): Ik heb een vergelijking gemaakt met artsen en advocaten. Ik vind dat hoge eisen moeten worden gesteld aan bijscholing. De heer Beertema spreekt vaak over zijn ervaringen in het onderwijs. Ik heb ook een aantal van die congressen bezocht en ik hoor ook weleens wat van mensen die daarmee hebben gewerkt, maar ik vind dat niet altijd de bijscholing die ik voor ogen heb. Soms zijn het heel interessante congressen, maar vaak is het ook gewoon een kruisje zetten. En dat is het dan maar weer. Dat kost heel veel geld. Daar worden de organisatoren van de congressen heel rijk van, maar de kennis van de docent neemt daardoor niet altijd toe. Dus ja, dat zou een vorm kunnen zijn.
Eerst de Klas vinden wij een prachtig initiatief. Wij pleiten er al langer voor om de deelnemers, net als in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, in te zetten op achterstandscholen. Wat vindt de staatssecretaris daarvan?
Wij hebben een groot tekort aan leraren Duits. Hoe wil de staatssecretaris daarmee omgaan? Dat is een specifiek probleem waar heel veel scholen tegenaan lopen. De woordvoerder van het CDA sprak al over het omscholen van oud-Defensiemedewerkers, maar ook voormalig verpleegkundigen en andere mensen die in de gezondheidszorg hebben gewerkt en die wat ouder zijn, zijn juist zeer nuttig als docent in het onderwijs. Zij willen dat ook graag. Die uitstroom naar het onderwijs willen wij graag aanmoedigen. Graag hoor ik hierop een reactie van de staatssecretaris.
De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Het uitgangspunt is dat de leraar de belangrijkste schakel is in de onderwijsketen. Dat delen wij allemaal en dat wordt hier ook vaak uitgesproken. Het is goed dat de marginalisering van de leraar en de verwaarlozing van diens kennis die zich het afgelopen decennium hebben voltrokken, tot staan zijn gebracht met het beleid van dit kabinet en zelfs zijn gekeerd. Ik kan niet vaak genoeg herhalen dat dit heel mooi is. Het is heel mooi dat daarover consensus kon ontstaan.
2000 jaar lang is de rol van de leraar hetzelfde geweest: het doorgeven van kennis en tradities. Kennis, wijsheid van ouderen, deugden, een moreel fundament aanreiken aan jongeren in onze gemeenschap. Daar ligt de essentie van het onderwijsleerproces. Dat is de basis van het succes van onze westerse samenleving. Door een ideologische verstandsverbijstering – zo zal ik het maar noemen – waarvan de basis naar mijn mening in 1968 is gelegd, is de overdracht van kennis en tradities binnen het onderwijs onder druk komen te staan en is een vergaande vorm van cultuurrelativisme de norm geworden. De PVV ziet dat daardoor heel veel schade is aangericht, aan de samenleving, maar ook aan de individuele levens van mensen, de kwaliteit van het onderwijs en van de leraar. Deugden worden niet meer onderwezen en voorgeleefd. Ik zal ze nog eens noemen: wijsheid, rechtvaardigheid, gematigdheid, moed, geloof, hoop en liefde. Als wij dat nou eens zouden doen in plaats van al die gekke kerndoelen, dan zouden wij een eind komen.
Geen moderne leraar die deze deugden nog welbewust onder de aandacht brengt van zijn leerlingen. Ik ben zelfs bang dat ze voor veel leraren betekenisloos zijn en zeker voor de meeste studenten. Is dat erg? Ja, dat is heel erg. In ons partijprogramma stond in 2006 al «de democratische rechtsstaat wordt ook bedreigd door het cultuurrelativisme dat de afgelopen decennia tot de goede toon onder de elite in Nederland is gaan behoren». Verder staat er «de orde van de democratische rechtsstaat veronderstelt een fundament van deugden die ons leren hoe wij op de juiste manier met onze rechten en vrijheden moeten omgaan». Tot zover het verkiezingsprogramma uit 2006. De werkelijkheid van alledag is in de meeste scholen dat trots op onze nationale identiteit verkeerd is – dat leidt maar tot blind nationalisme, tot geweld, discriminatie – en bovendien is verder alles de schuld van het Westen. De slavernij, de kruistochten, het imperialisme, het kolonialisme, het kapitalisme en het communisme. Zelfs ons seksleven is geperverteerd door het kapitalisme, zo begrijp ik nu uit een documentaire die louter lovende recensies in de mainstream media scoort. De balans is totaal zoek. Vooral bij de jonge generatie leraren ontbreekt het niet alleen aan vakkennis, maar ook aan een professionele houding en aan visie op opvoeding en onderwijs. Met de jongste generaties leraren kun je geen onderwijs in die traditionele betekenis meer verzorgen: de onderwijzer als emancipator en als doorgever van kennis, kunde, traditie en cultuur en als opvoeder van verantwoord burgerschap. Daar moeten wij weer heen en daar moet het beleid ook op zijn gericht. Juist in deze tijd, waarin door massa-immigratie de maatschappelijke samenhang in grote delen van de grote steden onder druk staat, hebben wij leraren nodig die de juiste competenties hebben, ook op dit gebied. Ik zie dat de heer Van der Ham mij wil interrumperen, maar voordat hij dat doet, kan hij misschien nog even naar de volgende zin luisteren. Wat zou het mooi zijn als onze leraren echte cultuurdragers zijn met een zelfbewuste culturele identiteit, ingebed in de zegeningen van onze westerse cultuur, van kritisch denken, van vrijheid, van gelijkwaardigheid en emancipatie. Het zou zo mooi zijn als wij leerlingen van buiten onze cultuur zouden kunnen laten inzien hoe rijk die cultuur is en hoeveel die kan bijdragen aan menselijk geluk en waardigheid. Daarna kunnen zij hun eigen keuzes op een welbewuste manier maken.
De heer Van der Ham (D66): Ik vind het prachtig allemaal: mensen moeten veel kennis hebben over de samenleving en over gelijkwaardigheid. Daar kan de PVV dan ook goed naar gaan luisteren, want zij maakt daar ook weleens een potje van. De heer Beertema zegt eigenlijk dat er vooral meer rechtse leraren moeten komen. Dat is prima, maar is dit een impliciete oproep aan PVV'ers dat zij niet zo lui moeten zijn en zich moeten aanmelden voor de pabo?
De heer Beertema (PVV): Ik vind dit een ontzettend interessante observatie. D66 definieert hier alle individuele vrijheden, emancipatie, non-discriminatie van vrouwen en mensen die niet langer een geloof belijden en kritisch denken als het rechtse gedachtegoed. Als dat zo is, ben ik graag rechts.
De heer Van der Ham (D66): Ik dacht wel dat dit antwoord zou komen. Even zonder dollen. Wij hebben allerlei kritiek op de lerarenopleidingen. Net als de PVV is ook D66 kritisch als het erom gaat wie tot de opleiding worden toegelaten en welke eisen aan hem of haar worden gesteld. Vindt de heer Beertema dat al die jongens en meisjes die zich bij een opleiding aanmelden, volstrekt geen idee meer hebben van al die mooie zaken die de heer Beertema noemt en die niet gebonden zijn aan links of rechts? Wij kunnen het hebben over de kwaliteit, zeker, maar de heer Beertema maakt een karikatuur van de mensen die zich daar aanmelden. Volgens mij is dat ten onrechte.
De heer Beertema (PVV): Ik zou zo graag willen dat het een karikatuur was. Jonge studenten weten niets meer van hun eigen nationale identiteit, van de ontwikkeling van de westerse geschiedenis en de westerse beschaving. Het spijt me, maar het is zo. Ik zie het in mijn eigen omgeving. Ik zie het op alle werkbezoeken. Het is mijn eigen ervaring in het onderwijs. Men weet het niet meer. Men weet niets meer voor te leven, men is cultuurrelativist, bijna tot op het bot. Dat werkt niet. Wij laten al die leerlingen wiens eigen culturele identiteit kwetsbaar is – dat geldt zeker voor immigrantenkinderen in een westerse technocratische samenleving – aan hun lot over. We bieden hun geen perspectief. Wij bieden hun geen nieuwe inzichten. Wij nodigen hen niet uit om toe te treden. Wij nemen hen niet aan de hand. De heer Van der Ham is ook aan de hand genomen. Dat geldt voor iedereen hier: voor de voorzitter, voor de heer Van der Ham, voor ons allemaal.
De heer Van der Ham (D66): Dan zijn we het volgens mij eens dat bijvoorbeeld maatschappijleer of geschiedenis op de pabo belangrijke vakken zijn. Als wij die op de pabo gaan verplichten of op dat vlak hoge eisen gaan stellen, dan ben ik het daar erg mee eens, maar de kwalificaties die de heer Beertema geeft aan mensen die naar de opleiding gaan, vind ik niks.
De heer Jasper van Dijk (SP): De heer Beertema houdt een breed betoog. Ik wil hem een vraag stellen die ik al heel lang aan de PVV wil stellen. Hij zegt dat het sinds 1968 mis is gegaan; de ideologische klap met de molenwiek. Het CDA en de VVD hebben het voor een groot deel vanaf 1968 tot nu voor het zeggen gehad. Zij zaten in de kabinetten en in het electoraat van toen. Moet ik de politici van die twee partijen – Balkenende, Van Agt, Lubbers – ook rekenen tot de mensen die deze klap hebben gekregen?
De heer Beertema (PVV): Het is mooi dat de heer Van Dijk die vraag stelt. Ik heb het hier al vaker betoogd. Ik denk dat het CDA en de VVD inderdaad ... Ik ga niet over die partijen, maar het is niet voor niks dat ik daar geen lid van ben. De linkse vleugels van die partijen zijn inderdaad nogal meegegaan met de gekte van de jaren zestig. Het CDA worstelt met zijn dissidenten en de VVD staat toch ook niet bekend vanwege de eenduidige visie op mens en maatschappij. Ik denk maar aan de berichten in de krant van gisteren. Dat zijn heel diverse partijen. Eigenlijk snap ik de vraag niet zo heel goed. De PVV is wat dat betreft vrij duidelijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): De vraag is heel simpel: rekent de heer Beertema eigenlijk alles tot de linkse politiek, behalve de PVV? Is eigenlijk iedereen links?
De heer Beertema (PVV): Gelukkig heeft de SP ook nog wat mooie rechtse trekjes, net zo goed als delen van de VVD. Natuurlijk zijn er andere rechtse partijen. Wat ik hier betoog, is dat de mainstream media – zo noem ik het dan maar even – de publieke omroepen en de belangrijkste «kwaliteitskranten», naar onze mening vergeven zijn van een links gedachtegoed, van bashing van een rechts wereldbeeld en van cultuurrelativisme. Dat vinden wij geen goede zaak. Dat is onze positie en dat blijft zo. Ik vind het verschrikkelijk dat die mevrouw Sunny Bergman in Pauw & Witteman – om even op dat seksuele leven van ons terug te komen –...
De voorzitter: Dit antwoord ligt wel heel ver buiten het onderwerp van dit overleg, mijnheer Beertema. U moet zich wel beperken tot het onderwerp dat voor dit overleg op de agenda staat.
De heer Beertema (PVV): Oké.
De voorzitter: Mevrouw Lucas heeft een vraag.
Mevrouw Lucas (VVD): Ik probeer tot mij door te laten dringen wat de heer Beertema allemaal zegt over de VVD en het CDA en dat te relateren aan het onderwerp dat wij vandaag bespreken. Ik denk dat ik wel kan uitleggen wat het fundamentele verschil tussen ons beiden is. De heer Beertema noemt de leraar eigenlijk de opvoeder. Ik denk dat daarin het grote verschil van mening zit met in ieder geval de VVD. Ik hoor graag van de heer Beertema of hij dat met mij eens is. De VVD ziet de ouders gelukkig nog als de primaire opvoeder en de school als een plaats waar kennis wordt overgedragen, maar niet als een plaats waar het kind wordt opgevoed. Klopt het dat de heer Beertema de school als primaire opvoeder ziet? Als dat zo is, maak ik mij daarover toch zorgen.
De heer Beertema (PVV): Ik kan mij voorstellen dat mevrouw Lucas zich dan zorgen gaat maken. Ik zie dat niet. De ouders zijn de primaire opvoeders. De praktijk gebiedt wel een genuanceerde kijk daarop. In de hogere klasse en middenklasse kun je de culturele opvoeding nog wel voor een groot gedeelte aan de ouders overlaten. Ik denk dan aan de gymnasia enzovoort. Voor alles wat daaronder zit, staat de culturele opvoeding zeker onder druk. Culturele opvoeding is ook opvoeding. Dat past zeker in de kerntaken van de school. Ik doel daarmee niet op de opvoeding in het algemeen. Natuurlijk is dat de verantwoordelijkheid van de ouders. Een culturele opvoeding, de inbedding in de bezielde gemeenschap – zo zal ik het maar even noemen – is zeker een taak van het onderwijs. Het is zelfs een kerntaak van het onderwijs, die samen met de ouders vormgegeven moet worden. Dat is juist het mooie van ons stelsel.
De voorzitter: Ik zie al uit naar het nog deze maand te houden AO over de vorm en de taak van het onderwijs. Wij krijgen dan een boeiende discussie. Ik neem aan dat wij daar over dit soort onderwerpen spreken.
Mevrouw Lucas (VVD): Ik kan de heer Beertema geruststellen. Ik kom zeker niet uit een elitegezin. Misschien kun je het, afgaande op de «een-punt-zoveelregeling», zelfs wel een achterstandsgezin noemen. Toch is het best wel goed gekomen met mijn opvoeding. Het is dus zeker geen gemeengoed. Ik neem dan ook afstand van de kwalificatie van zo'n grote groep Nederlanders.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb het pleidooi van de heer Beertema beluisterd. Hij zegt dat het goed zou zijn als wij al die jonge mensen maatschappijkritisch leren denken. Ik denk dat heel veel studenten maatschappijleer – afgelopen vrijdag mocht ik enkele van hen spreken – blij zijn met deze uitspraak. Betekent dit dat wij hen blij kunnen maken en dat maatschappijleer, waarmee een belangrijke taak wordt vervuld, een verplicht vak wordt op alle scholen? Is dat het pleidooi van de heer Beertema? Ik zou er heel blij mee zijn.
De heer Beertema (PVV): Dat staat in mijn volgende regel. Als ik mijn betoog even mag afmaken, kan ik mevrouw Jadnanansing blij maken.
De heer Biskop (CDA): De heer Beertema heeft ons deelgenoot gemaakt van zijn traumatiserende ervaringen uit 1968, toen er een definitief einde kwam aan de kolenkachel, Mens Erger Je Niet en de absolute verzuiling. Ik hoorde hem echter ook zeggen dat de huidige leraren geen onderwijs meer kunnen geven op de traditionele manier. Aan de ene kant zijn er de leraren die nu voor de klas staan, aan de andere kant is er het jaartal 1968. Betekent dit voor de heer Beertema dat geen enkele leraar die voor de klas staat meer deugt?
De heer Beertema (PVV): Gelukkig is het zo niet, maar ik maak mij zorgen over het tekort aan culturele kennis en inzichten in mens en maatschappij van de jongere generatie leraren. Als de heer Biskop dat niet doet, is dat zijn goed recht. Iedereen heeft recht op zijn eigen bijziendheid.
De heer Biskop (CDA): Daar heb ik het helemaal niet over gehad. Ik constateerde dat de heer Beertema een nogal forse groep docenten diskwalificeert. Hij beperkt het nu door te zeggen dat niet alle docenten niet deugen, maar alleen de jonge generatie docenten. Verwoord ik het zo beter?
De heer Beertema (PVV): Nou, nee hoor. Ik kan heel wat docenten van mijn leeftijd noemen die buitengewoon cultuurrelativistisch waren. Die zijn er natuurlijk zeker. De generatie van Van Rossem en Thomas von der Dunken is ook niet meer de jongste generatie. Dat zijn ook docenten. Die bedoel ik eigenlijk.
Voorzitter. Om de rol van het overdragen van cultuur weer bij de leraar te leggen pleiten wij voor de invoering van een verplicht vak maatschappij en cultuur op alle lerarenopleidingen, gebaseerd op een canon van de westerse geschiedenis, filosofie, christendom, jodendom en humanisme.
Ik wil de staatssecretaris nog een aantal andere punten voorleggen. De heer Biskop begon al met de selectie aan de poort. Hartstikke mooi. Ik zou de matching daar toch heel nadrukkelijk in willen brengen, juist omdat matching een belangrijk onderdeel is om tegemoet te komen aan de competenties die je als leraar nodig hebt.
Het lijkt mij dat in een zelfstandig instituut lerarenopleiding heel veel expertise kan samenkomen. Ik doel dan op een instelling buiten de hbo-instelling. Nu zijn ze allemaal wat verstopt in de diverse hbo-instellingen. Wat zou het mooi zijn als deze allemaal bij elkaar kwamen in een zelfstandige lerarenopleiding waar alle leraren kunnen worden opgeleid, van leraren po, vo, mbo tot zelfs de eerstegraadsleraren. Dat komt de uitstraling enorm ten goede. Ik wil de staatssecretaris vragen om daar eens over na te denken en daar een reactie op te geven.
Iedereen mag zich nu lerarenopleider noemen. Het is geen beschermde titel. Ik pleit ervoor om hen toch onder te brengen in een speciaal register, als een onderdeel van het lerarenregister. Een lerarenopleiderregister. Ik zie er dan ook wel iets in om ook de lerarencorporatie daarin een rol te laten spelen. Hoe denkt de staatssecretaris daarover?
Er zijn op dit moment opleidingsscholen en samenwerkingsscholen. Over opleidingsscholen is al het een en ander gezegd. Naar mijn mening zit daar een te weinig eenduidige lijn in. Dat is tijdens het rondetafelgesprek ook duidelijk gesignaleerd. Waarom niet alleen opleidingsscholen volgens vastgestelde landelijke criteria? Dat heeft ook een civiel effect. Laten we stoppen met die vage samenwerkingsschool, want die school laat de studenten echt aan hun lot over. Om het civiele effect te versterken pleit ik dus voor een landelijk format, voor landelijke criteria voor alle opleidingsscholen in Nederland.
De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Het idee van de heer Beertema om op de lerarenopleidingen een vak te introduceren dat gaat over brede vorming vind ik een uitstekend idee. Het lijkt mij fantastisch als men daarbij gaat spreken over godsdienstvrijheid, over vrijheid van meningsuiting, over gastvrijheid, over gelijke kansen en over vrouwenemancipatie ...
De heer Beertema (PVV): Over vrouwenemancipatie, over homoseksualiteit ...
De heer Klaver (GroenLinks): Prachtig. Dan zouden wij ook eens kunnen kijken hoe daaraan in de jaren zestig is bijdragen en hoe opvallend het is dat de PVV de verworvenheden uit die tijd hard verdedigt. Daarvoor zijn wij vandaag echter niet bij elkaar gekomen. Vandaag gaat het over de lerarenopleidingen. De kwaliteit van de leraar begint op school. Ik heb in het veld gehoord dat lerarenopleiders vaak te ver van de praktijk staan. De bestuurders in het hbo zouden te trendgevoelig zijn en drukken een te grote stempel op de inhoud van de programma's. Nu komt er een commissie die de kennisbases voor de pabo's op initiatief van de HBO-raad gaat herijken. Dat vinden wij een positieve ontwikkeling, maar hoe is nu verzekerd dat leraren en scholen meer invloed krijgen op de inhoud van de lerarenopleidingen? Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris.
Meer leraren voor de klas: dat is wat wij uiteindelijk willen. Dat is een enorme uitdaging. Ik wil de staatssecretaris vragen wat hij van het idee vindt om bachelorstudenten aan de universiteit een keer tijdens hun studie een proefles in hun vak te laten verzorgen op middelbareschoolniveau. Een soort lerarenauditie. De lerarenopleiding is niet populair als vervolgstudie. In het voortgezet onderwijs dreigt zelfs een lerarentekort te ontstaan. Deze proeflessen zouden kunnen helpen om dit tekort tegen te gaan. Het geven van zo'n proefles zal lerarentalenten enthousiast maken en aan studenten die minder geschikt zijn als leraar duidelijk maken dat zij daarvoor minder geschikt zijn. Nu vallen veel studenten uit tijdens de opleiding omdat zij zich niet hebben gerealiseerd wat het vak van leraar nu precies inhoudt. Ik kan mij voorstellen dat zo'n lerarenauditie voor iedereen in de bacheloropleiding zowel het instrument van matching als het instrument van selectie bevat. Als je kijkt wat iemands talent is, kun je die informatie ook gebruiken bij een eventuele toelating van deze studenten tot de vervolgopleiding. Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris.
Dan ga ik in op het verplicht stellen van het vak Engels op de pabo's. Ik denk dat Engels straks de lingua franca wordt van onze samenleving. Het Engels in het po is van onvoldoende niveau. Pabo-leraren blijven allrounders. Slechts een klein deel van de scholen heeft vakleerkrachten. De lesstof van de basisschool moet gedoceerd kunnen worden.
De heer Beertema (PVV): De lingua franca? Doelt de heer Klaver op de manier waarop het hier in de Franse tijd ging: een bepaalde bovenlaag die in het Frans communiceert, terwijl het gepeupel het Frans niet beheerst en er niet toe doet?
De heer Klaver (GroenLinks): Nee, wat ik daarmee probeer te zeggen is dat de Engelse taal steeds belangrijker zal worden. Daar moet je al op jonge leeftijd mee beginnen. Het zal de taal worden waarin wij steeds meer communiceren. Het gaat dan niet alleen om de bovenlaag, maar om de hele samenleving. Daar kun je niet vroeg genoeg mee beginnen. Dat is niet iets van volgend jaar of over tien jaar. Op een periode van tien, twintig, dertig, veertig jaar zie ik dit wel degelijk gebeuren. Volgens mij moeten wij daar nu op inzetten.
Dit betekent dat pabo-studenten het goede voorbeeld moeten kunnen geven. Ik vraag mij af in hoeverre nu gegarandeerd is dat een pabo-student actief beschikt over de vakinhoudelijke kennis die op een basisschool gedoceerd wordt. Is de minister het met mij eens dat de vakinhoud op de pabo moet worden herhaald? Waarom is het vak Engels dan niet verplicht, terwijl deze taal steeds belangrijker wordt? Elke meester of juf zou feilloos een staartdeling moeten kunnen maken, maar zeker ook Engels moeten kunnen spreken. Ik voeg daar iets aan toe naar aanleiding van een artikel dat ik kort geleden in de NRC las. De leerkrachten moeten ook uitstekend uit de voeten kunnen met internet.
Ik kom op het vmbo. De Onderwijsraad beveelt aan om iedere leraar binnen vijf jaar een master te laten halen. De staatssecretaris heeft twijfels of dit ook voor leerkrachten in de beroepsgerichte vakken in het mbo moet gelden. Ik ben blij met het onderzoek naar goed opgeleide leraren voor het vmbo van de Onderwijsraad. Dit was mede een reactie op een motie van mijn collega Dibi. De Onderwijsraad wil geen aparte opleiding voor vmbo-leraren, maar geeft genoeg inspiratie tot verbetering. De motie was bepaald niet ongegrond. 50% van de geënquêteerde leraren is ontevreden over de aansluiting tussen opleiding en werk. De vmbo-leraar is niet voldoende opgeleid. Van de vmbo-leraren heeft 66,7% een onderwijsbevoegdheid, 10,7% is in opleiding en 22,6% is onbevoegd, waarvan zo'n 11% over een pabo-diploma beschikt. Het advies stelt expliciet dat werken op het vmbo nog meer vaardigheden vereist dan in het algemeen vormend onderwijs. De vmbo-leraar dient niet alleen te beschikken over vakinhoudelijke competenties, maar moet meer dan in havo/vwo een beroep doen op zijn pedagogische en didactische vaardigheden. Hij moet praktisch ingestelde leerlingen inspireren en heeft meer zorgleerlingen. Opleiding en beloning van leraren in het vmbo zijn wat mij betreft niet in evenwicht met de eisen die aan hun vak worden gesteld. De cijfers over de functiemix zijn voor het vmbo niet rooskleurig. In 2010 werd slechts 4% van de leraren op vmbo-scholen in de Randstad beloond volgende hoogste schalen LD en LE, tegenover 31,9% op havo/vwo-scholen. Deelt de staatssecretaris mijn analyse dat dit niet gewenst is? Wat kan en wil hij hieraan doen?
Het onderscheid tussen eerste- en tweedegraadsleraren gaat uit van de onjuiste veronderstelling dat leraren op het vmbo en in de onderbouw van havo/vwo minder opleiding nodig hebben. Ik ben heel erg benieuwd hoe het staat met de verhoging van het aantal eerstegraders in het vmbo. In december komt er een brief over de verplichte masters voor leraren. Ik hoop dat de staatssecretaris ook nadenkt over het verbeteren van de aantrekkelijkheid van het vmbo voor deze nieuwe schare leraren, bijvoorbeeld door het versterkt inzetten de functiemix. Hoe wil de staatssecretaris stimuleren dat de lerarenbeurs meer benut wordt door leraren in het vmbo en het mbo? Is hij het met mij eens dat de lerarenbeurs nu vooral in het vmbo moet worden gebruikt om de opleidingsachterstand in te lopen?
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Wij spreken over lerarenopleidingen. Dat is buitengewoon belangrijk als wij willen dat de kwaliteit van docenten omhooggaat. Ik kan al verklappen dat de SP dat wil. Zijn de lerarenopleidingen van goede kwaliteit, dan volgt de rest vanzelf. Alle leraren een mastergraad, zegt de regering. Dat is een mooi streven, niet alleen voor docenten in het hoger onderwijs, maar ook voor die in het voortgezet onderwijs en het basisonderwijs. Het is goed dat het ministerie daarnaar streeft. Nu heeft slechts 17% van alle leraren een universitaire opleiding. Ook het terugdringen van het aantal onbevoegde docenten is een goede stap. De instroom vanuit het mbo moet zorgvuldig zijn. Wij moeten ons ervan verzekeren dat aankomende studenten over het vereiste niveau beschikken.
Ik kom op de kosten die voor dit soort opleidingen gemaakt moeten worden. Is de staatssecretaris zich ervan bewust dat het behalen van een master voor veel leraren een tweede studie is en dat dus een enorm bedrag aan collegegeld moet worden betaald, en dat zonder studiefinanciering? Immers, die wordt voor de masterfase afgeschaft. Vervolgens wordt men getroffen door de langstudeerdersboete, zeker wanneer je vanuit een baan in het onderwijs een deeltijdopleiding wilt volgen. Deze maatregelen werken natuurlijk averechts in het streven om docenten zo hoog mogelijk op te leiden. Wat gaat de staatssecretaris doen om deze drempels weg te nemen? Heeft hij de voorstellen van de Algemene Onderwijsbond gezien? Daarin wordt geopperd om docenten vrij te stellen van de afschaffing van de studiefinanciering voor de masters. Wij willen allemaal goede docenten. Het is een prioriteit dat zij een master halen. Neem dan die drempel weg. Hetzelfde geldt voor het collegegeld, waarover wij al vaker gedebatteerd hebben. Het is vaak een tweede studie. Men heeft al een bevoegdheid. Hou dat nou op het wettelijk niveau.
Ik kom op de opleidingen zelf. Richt je op de kwaliteit van de opleiding, op de inhoud van het lesgeven. Stop met vage portfolio's, waarin een student moet aangeven hoe goed hij of zij kan samenwerken. Zelfinzicht is leuk, maar het gaat om de vakkennis en de didactische vaardigheden. Als studenten aangeven dat zij weinig tot niets leren en vooral bezig zijn met zelfreflectie, is er iets mis met de opleiding. Ik heb bij mij een artikel uit Trouw van 3 oktober, geschreven door Willem-Jan van Klinken, docent Nederlands. Hij heeft een master of education behaald aan de Hogeschool van Utrecht: «Ik wilde mij verdiepen in mijn vak. Ik wilde stijlfouten leren verklaren, teksten leren analyseren, samenvattingen leren schrijven. Dat is tenslotte de dagelijkse praktijk van een docent Nederlands in de bovenbouw. In plaats daarvan moest ik mij bezighouden met het gefröbel van een totaal zinloos portfolio, dat na afronding van mijn studie nog steeds wacht op de rituele verbranding ervan, want dat had ik mijzelf beloofd. Droeviger is dat dit verhaal niet op zichzelf staat. Uit de talloze gesprekken die ik voer met oud-leerlingen blijkt dit de praktijk: nauwelijks les op ongeorganiseerde hogescholen, veel stage, want dat scheelt onderwijstijd, en slechte docenten. Kennis moeten de studenten maar in de praktijk opdoen. Als je goed kunt reflecteren, dan loop je in Nederland binnen de kortste keren fluitend met een bachelordiploma naar buiten.» Ik vraag de staatssecretaris om een reactie. Vraag twee is natuurlijk wat hij hieraan kan doen. Volgens mij moeten wij op zijn minst aangeven dat dit niet kan.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik wil daar ook iets tegen inbrengen. De heer Van Dijk doet alsof er alleen maar heel slechte opleidingen en slechte leraren en slechte studenten zijn. Vorige week is er een keuzegids uitgekomen. Daaruit blijkt dat er natuurlijk heel veel lerarenopleidingen zijn die het echt heel erg goed doen. Ik wil het beeld daarmee iets nuanceren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik help het mevrouw Jadnanansing hopen. Ik heb in 1997 zelf de postdoctorale eerstegraadslerarenopleiding maatschappijleer gedaan. Dat was van hetzelfde laken een pak. Ik was de hele dag bezig met zelfreflectie en persoonlijke ontwikkelingsplannen. Toen begon het. Het begon niet in 1968, mijnheer Beertema. Laten wij de goede lerarenopleidingen als good practices gebruiken.
Ik kom op de toetsing. Het invoeren van kennisbasestoetsen heeft op de pabo een aanvang genomen. In de praktijk blijkt dat voor problemen te zorgen. De afstemming op één landelijk niveau zou lastig zijn en moeilijk in te passen in het competentiegericht onderwijs. Daar had ik het natuurlijk over; de goede luisteraar had dat allang door. Het is tekenend dat de invoering van die kennisbases voor problemen zorgt binnen dat cgo. Wat is het probleem, die kennisbases of het cgo? Het is een retorische vraag, maar ik stel hem toch. Blijkbaar ligt de nadruk te veel op die competenties en te weinig op kennis. Het is van belang om dit goed te onderzoeken, want anders gaat het de verkeerde kant op.
Wij moeten natuurlijk iets doen aan het niveau van de opleiders. Het is essentieel dat de mensen die de leraren opleiden, van topkwaliteit zijn.
Ik sluit af met een aantal punten. Stop met dat competentiegericht leren. Hou op met die POP's en PAP's. Zet de kennis voorop. Als elke leraar een master moet hebben, dan moet het, neem ik aan, toch zeker wel een wo-master zijn? Selectie aan de poort is lastig. Doe een streng intakegesprek. Geef een student een kans om zichzelf een jaar te bewijzen. Daarna kun je met een bindend studieadvies zeggen dat het niet gaat. Zorg dat je zeker weet dat het niveau goed is en zorg voor die centrale examens.
Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. Op 21 juni hebben wij een debat gevoerd over het Actieplan Leraar 2020, waarbij veel onderwerpen aan de orde zijn gekomen die ook vandaag de revue zijn gepasseerd. Misschien kan ik gelijk een invulling geven aan een toezegging die ik heb gedaan. Ik heb toegezegd uit te zoeken hoe het zit met uitzendkrachten en zzp'ers die gebruikmaken van de lerarenbeurs. Ik heb inmiddels met de sociale partners afgesproken dat ook bevoegde leraren die bij een bekostigde onderwijsinstelling via een payrollconstructie werken met het uitzendbureau als stichting, gebruik kunnen maken van de lerarenbeurs. De beurs wordt niet toegankelijk voor zzp'ers. Zzp'ers zijn juridisch zelfstandig. Dat betekent dat zij in alle opzichten in hun eigen levensonderhoud en zekerheden dienen te voorzien. Daar hoort ook bij de verantwoordelijkheid voor de eigen professionalisering. Wij rekken het dus wel op, maar wij brengen niet de zzp'ers er in alle omstandigheden onder.
Mevrouw Jadnanansing vroeg naar het beeld van leraren en lerarenopleidingen. Ik heb vaker gezegd dat dat beeld heel bepalend kan zijn. Het heeft mij altijd verbaasd dat de pabo's enorm zijn afgerekend op het feit dat zij reken- en taaltoetsen hebben ingevoerd waar heel veel leerlingen en aanstaande leerlingen voor zakten. Was dat de slechte kwaliteit van de pabo of bereidde het funderend onderwijs de leerlingen niet goed voor? Natuurlijk is het laatste het geval, maar in de beeldvorming was het kommer en kwel in de pabo's. Terwijl juist die pabo's de eisen aanscherpten, omdat zij zagen dat de binnenkomende leerlingen onvoldoende in staat waren om basisvaardigheden op het gebied van rekenen en taal te beheersen. Dat toont aan hoe belangrijk het beeld is dat je hebt van een vak, een branche, een opleidingsvorm. Zonder alleen aan management by speech te willen doen, zeg ik dat wij ook aandacht moeten besteden aan al die dingen die in de afgelopen jaren in gang zijn gezet en die tot duidelijke, significante verbeteringen van lerarenopleidingen hebben geleid, van pabo tot eerstegraads.
Ik noem de reken- en taaltoets, maar ook het inbrengen van de kennisbases. Met ingang van dit studiejaar zijn deze voor startende studenten voor acht tweedegraadslerarenopleidingen ingevoerd, waaronder Nederlands, Engels en wiskunde, en de vakken rekenen en taal op de pabo. Volgend studiejaar volgt de rest. In het begin was er nog wel wat weerstand tegen de kennisbases. Inmiddels lopen opleidingen waar nog geen kennisbases voor is, enorm hard omdat zij erbij willen horen. Het is een kwaliteitskenmerk geworden. Dat heeft er ook voor gezorgd dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden van wat zachtere aspecten naar hardere kennis. Dat is wel degelijk in gang gezet en feitelijk geïmplementeerd. Dat moeten wij wel onderkennen. Anders blijven wij hangen in een discussie alsof er niets gebeurt, terwijl er heel veel gebeurt.
Wij hebben natuurlijk ook bekeken hoe wij de kweekvijver voor leraren kunnen vergroten. Over de educatieve minor hebben wij veel gedebatteerd, maar het functioneert inmiddels wel. Er komen meer mensen binnen. Intakegesprekken en summer courses worden georganiseerd. Het leidt tot een verbetering van de instroom op de lerarenopleidingen. Ik noem het opleiden in de school. De opleidingsscholen, inclusief de opperste vorm: de academische opleidingsschool, zijn gewoon succesvol. Er is vast wel een opleidingsschool te vinden waar het misschien net iets minder goed loopt, maar grosso modo zijn het heel goede initiatieven. Voor de pabo's en tweedegraadslerarenopleidingen hebben wij een verzwaard accreditatietraject ingevoerd, dat inmiddels succesvol is afgerond. Ook dat geeft aan dat wij stappen zetten. Nogmaals, ik zou dat hier graag willen benadrukken.
De heer Beertema (PVV): Ik heb waardering voor al die initiatieven. Die ronde tafel van ons heeft aangetoond dat er heel veel goede initiatieven in het land zijn. Waar ik mij zorgen over maak, is dat het zo hapsnap is, dat er zo weinig lijn in zit en dat al die instituten in samenspraak met scholen en universiteiten in de buurt een eigen lijn trekken, eigen formats inrichten. Ik ben dus bang dat het civiel effect verloren gaat.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik snap waar de heer Beertema heen wil, maar het is helemaal niet hapsnap. Het gaat om landelijke kennisbases; die gelden gewoon voor iedereen. De heer Biskop vroeg naar die kennistoetsen. Het gaat om landelijke kennistoetsen die aan het eind worden gehouden. Dat is niet hapsnap, dat is zeer gestructureerd.
De heer Beertema (PVV): Die kennistoetsen vind ik een hartstikke goed initiatief, heel mooi. Ik doel meer op de hele structuur van de stages en de begeleiding daarin. Daarin gebeuren ook allerlei heel mooie dingen in het land, maar daar zie ik niet veel lijn in. De lijn in Rotterdam wijkt echt af van die in Den Haag, Utrecht, Groningen, enz. Wij praten over het lerarenberoep. Die kennisbaseskwestie komt met dit kabinet wel op orde; daar ben ik niet bang voor. Maar het gaat mij om dat andere, dat ik hier toch even de competenties wil noemen. Dat is wat mij betreft nog te veel versnipperd en te weinig eenduidig.
Staatssecretaris Zijlstra: Maar dan kom ik feitelijk op de door u gestelde vraag over de landelijke criteria voor opleidingsscholen. Die zijn er. Men moet aan landelijke criteria voldoen waarin helder is aangegeven wat wel en wat niet moet. Daarin spelen ook die kennisbases weer een rol, want er is een verschuiving gaande tussen de inhoud van de opleidingen en de inhoud van de stages. Nogmaals, er zijn landelijke criteria.
Het gaat erom dat wij op een gegeven moment moeten onderkennen dat bepaalde zaken in gang zijn gezet. Die moeten wij kritisch volgen. Het gaat niet allemaal altijd goed, maar wij moeten voorkomen dat wij een selffulfillling prophecy blijven generen door steeds te roepen dat het allemaal vreselijk is, en dat wij vervolgens verbaasd zijn dat niemand voor de lerarenopleiding kiest. Dat beeld wil ik nog eens helder neerzetten.
Wat doet de sector van de opleidingen zelf? Komt er een sectorplan? Ja, er komt een sectorplan in het voorjaar van 2012. Er dreigde een sectorplan te komen voor de hbo-opleidingen en voor de wo-opleidingen, maar toen heb ik gezegd dat men het samen moest doen. Dat gebeurt nu ook; men is die richting opgegaan. Ook dat is belangrijk voor de verdere ordening van het totale aanbod. Het gaat niet allemaal vanzelf, maar de richting wordt ingezet. Het voorbeeld van de kennisbases vind ik veelzeggend. Er is eerst nog wat weerstand, maar je ziet dat de ambitie erin komt, je ziet dat mensen erbij willen horen. Uiteindelijk kunnen wij heel veel in regels vatten, maar deze innerlijke drive maakt dat het gaat werken.
De heer Biskop begon met een belangrijk punt, dat ook door anderen is aangehaald: de selectie aan de poort. Moet je bij de lerarenopleidingen niet juist de beste en meest gemotiveerde leerlingen hebben? Het gaat immers om degenen die in de toekomst onze kinderen opleiden. Ik ben het eens met de stelling dat je op de lerarenopleidingen de beste leerlingen zou willen hebben. Wij refereren vaak aan de situatie in Finland. Wat heeft men daar gedaan? Dertig jaar geleden heeft men daar gezegd dat je alleen leraar kunt worden als je een master hebt behaald. Er is daar overigens niet zo'n onderscheid tussen hbo en wo. Wat mij betreft gaat het in Nederland om een hbo- of een wo-master. Wij moeten in Nederland geen onderscheid maken wat er internationaal vaak niet is. In Finland is dus een fundamentele keuze gemaakt. Hoe gaan wij dit uitwerken? Gaan wij het bij de lerarenopleidingen doen? Dan zou iedereen die van een lerarenopleiding komt, master moeten zijn. Of gaan wij in het bestaande bestand mensen zo veel mogelijk stimuleren om zich op te trekken? Kun je dat in de breedte doen of moet je een uitzondering maken voor beroepsgerichte opleidingen, zeker voor zij-instromers? Dat laatste is belangrijk, want die mensen willen wij niet verliezen. Een timmerman die leerlingen instrueert heeft zeer grote waarde vanwege de handjes, vanwege de vakkennis die hij heeft. De gedachte achter de opmerkingen van de heer Biskop onderstreep ik. De vraag is alleen hoe wij dit precies vormgeven. Selectie aan de poort is belangrijk, waarbij wij matching moeten toepassen, aldus de heer Beertema. Het is het een of het ander. Wij voeren in het hoger onderwijs sowieso breed matching in. Er worden studiekeuzegesprekken gevoerd. De student en de opleiding krijgen allebei het recht om zo'n gesprek te voeren. Dat geldt ook hier. Selectie aan de poort is een stapje daarbovenop. Dat betekent dat je ook gewoon kunt zeggen: geachte student, wij zien het met u niet zitten, u gaat het niet redden, dus u komt er niet in. Wij moeten bekijken hoe wij een dergelijke stap vorm kunnen geven. Wij moeten bekijken hoe wij omgaan met die masterambitie en welke impact dat heeft op de opleidingen. Vervolgens moeten wij bekijken welke impact dat moet hebben op de instroomeisen. Als je de beste leerlingen wilt hebben, mag je wel vragen dat dat in de opleiding tot uitdrukking komt. Dat is best een ingewikkeld spel, dat ook financiële gevolgen heeft. Wat is de instroom? Wat is de uitstroom? Hoe verhoudt dat zich tot het lerarentekort? Dat zijn wij nu allemaal in gang aan het zetten. Ik zeg dat wij deze stap een keer zullen moeten zetten. Het is een langjarig traject. Wij hebben op dit moment een relatief gunstige situatie qua lerarentekort. Wij krijgen nog wel een dipje, maar wij moeten op een gegeven moment een wissel omzetten. Bij de precieze vormgeving wil ik het punt van de heer Biskop invoegen. Hoe moet je bij de lerarenopleiding omgaan met selectie aan de poort? Ik onderschrijf de gedachte van de heer Biskop.
De heer Biskop (CDA): Dat klinkt heel welwillend, maar ik hoor de staatssecretaris zeggen dat wij eens moeten bekijken hoe wij dit kunnen inschuiven, dat wij eens moeten bekijken wat het voor gevolgen heeft voor x, y en z. De staatssecretaris zegt dat we er een keer mee moeten beginnen. Ik zou zeggen: begin ermee en wacht niet tot sint-juttemis, tot alles met alles gezwaluwstaart is.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik heb hier op geen enkele wijze willen zeggen dat wij dit op de lange baan schuiven. Zeker als wij dit erin voegen, komen wij in januari met een brief over de master. Dat hangt hier nauw mee samen. Daarin gaan wij bekijken hoe wij dit kunnen inpassen. Moet je dan echt kiezen voor selectie aan de poort? Als je zegt dat alle leraren een master moeten doen, is het logischer om aan het begin te bekijken of een leerling wel in staat is om een master te halen. Als je een andere keuze rond die masters maakt, heb je een andere relatie met de opleiding. Dan is er geen nadere definiëring over wat er uit moet komen. Misschien moet je dan juist bij matching blijven hangen. Ik zeg toe dat ik in de januaribrief expliciet inga op de vraag hoe matching of selectie aan de poort past binnen de vormgeving van de lerarenopleidingen in het bredere kader van de master.
De heer Klaver (GroenLinks): De staatssecretaris verwees ook naar mijn inbreng. Ik vroeg of er in de brief van december/januari ingegaan kan worden op de positie van de docenten op het vmbo. Kan de staatssecretaris daarin ook expliciet ingaan op de vraag hoe we daar het niveau omhoog kunnen brengen?
Staatssecretaris Zijlstra: Ik zal daar expliciet op ingaan, want we hebben de afgelopen tijd met veel mensen in en rond het onderwijs gesproken. Een van de interessantere zaken die naar voren kwam, is dat vmbo-docenten zeiden: laat ons alsjeblieft wel zo'n master doen als je daarmee aan de slag gaat, want anders worden we een soort tweederangs onderwijs. Dat soort aspecten nemen we dus in de breedte daarin mee. Je moet je goed realiseren dat het helder moet zijn als je bepaalde uitzonderingen maakt op zo'n regel, want voordat je het weet, krijg je dit soort neveneffecten. Daarom wil ik de balans neerleggen. Je wilt namelijk niet de zij-instromers kwijtraken. Het is dus een heel precair puzzelwerkje. Hopelijk wordt de brief een prachtig geheel. Zo niet, dan heeft de heer Klaver daar ongetwijfeld nadere opmerkingen over.
De heer Jasper van Dijk (SP): Mag ik nog even voor alle helderheid weten wat de staatssecretaris nou precies wil? In de nota Werken in het Onderwijs staat op pagina 17: «In 2020 moet het opleidingsniveau van leraren substantieel hoger zijn, bij voorkeur tot het niveau van een master.» Weet de staatssecretaris nu nog niet of hij daar ook de zittende leraren in wil meenemen of alleen de nieuwe leraren?
Staatssecretaris Zijlstra: In 2020 zullen niet alle Nederlandse leraren master-opgeleid zijn. Er zijn allerlei mensen voor wie die eis er helemaal niet was toen ze het onderwijs in kwamen. Je kunt niet zomaar vragen of zij nu master willen worden. Daar zitten financieel allemaal haken en ogen aan, want dan moet je de hele bestaande populatie meenemen. Via de lerarenbeurs en via de professionaliseringsmiddelen gebeuren een aantal dingen, maar dan heb je het over een enorme exercitie. In Finland heeft men deze exercitie gedaan. Daar heeft men er op een gegeven moment voor gekozen dat je voldoet aan de mastergraad als je van een lerarenopleiding afkomt. Maar dat heeft weer allerlei implicaties voor de bestaande populatie leraren. Dat puzzelwerk wil ik in die brief in de breedte neerleggen, want het een hangt met het ander samen. Voor je het weet, hebben we het over een klein aspect en dan vergeten we dat dit ook enorm uitstraalt naar andere docenten. Het totale beeld wil ik in januari bij de Kamer neerleggen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat is helder. Als ik het goed beluister, heeft het dus veel te maken met financiën.
Staatssecretaris Zijlstra: Het heeft ook te maken met juridische aspecten en arbeidsrelaties.
De heer Jasper van Dijk (SP): U komt waarschijnlijk nog op de kosten voor de docent zelf.
Staatssecretaris Zijlstra: Als het over geld gaat, gaat het over alle aspecten van geld. Het heeft dus beperkende voorwaarden. Dat klopt.
De heer Biskop had het over een eerder gemaakt punt over Defensiemedewerkers en -instructeurs. De heer Van der Ham haakte daar volgens mij bij aan. Daarover heb ik destijds al gezegd dat dit interessant is. Het is goed als mensen willen zij-instromen, maar we moeten het ook niet overschatten. De manier van instrueren in het leger is pedagogisch misschien net even wat anders dan in het onderwijs, hoewel het in sommige klassen misschien aanbevelingswaardig is om dat af en toe toe te passen. Het antwoord is echter hetzelfde als de vorige keer. Uiteindelijk moeten mensen ook zelf het initiatief nemen om dat in te voeren. Ik heb de minister van Defensie al in eerdere instantie gemeld dat hij mensen hierop moet wijzen als ze afscheid nemen. Dat wil ik best nog een keer herhalen, als de heer Biskop dat van mij vraagt. Als hij denkt dat het onvoldoende is overgekomen, doen we dat nog een keer. Maar we moeten het niet overschatten en niet doen alsof er een enorm reservoir ligt.
De heer Biskop (CDA): Misschien niet, maar ik heb van de minister van Defensie begrepen dat allerlei reorganisatiebureaus en re-integratiebureaus bezig zijn om mensen van werk naar werk te brengen. Ik heb het woordje «onderwijs» nog niet echt kunnen terugvinden in de stukken van de minister van Defensie.
Staatssecretaris Zijlstra: Dan gaan we de minister van Defensie er nogmaals op wijzen dat het onderwijs een prachtige werkgever is, en dat de baan van leraar ook aan mensen van Defensie een heel mooie toekomst kan bieden.
De heer Van der Ham verwees in vergelijking hiermee naar verpleegkundigen. Dat is een andere discussie. We hebben in Nederland ook een tekort aan verpleegkundigen. Het heeft dus niet zo heel veel zin om leraren te werven bij verpleegkundigen. Ze kunnen beter in de gezondheidszorg blijven, want daar hebben we eveneens een tekort.
De heer Van der Ham (D66): Dat is ook niet wat ik wil. Er zijn echter genoeg verpleegkundigen die op een gegeven moment ontslag moeten nemen, maar die nog heel graag hun beste diensten en hun goede kennis willen inzetten in het onderwijs, in het mbo maar ook in allerlei andere vormen van onderwijs. Wat is er mis mee om iemand van 62 of 63, misschien zelfs boven de 65, aan te sporen om nog in het onderwijsvak te werken, als ze dat leuk en interessant vinden? Velen willen dat.
Staatssecretaris Zijlstra: Dat geldt overigens niet alleen voor verpleegkundigen, maar dat geldt breed. Daarbij raken we aan een problematiek waar minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mee bezig is: hoe kunnen wij onze arbeidsmarktwetgeving zodanig inrichten dat het makkelijker wordt om na je 65ste of 67ste te blijven werken? Als men het mij niet euvel duidt, wacht ik even totdat dit geregeld is, voordat wij allerlei trajecten opzetten om mensen te werven, want anders is dat een weinig zinvolle investering. Maar op zichzelf heeft de heer Van der Ham gelijk als hij zegt dat we interessante mensen kunnen halen uit de groep mensen die, op welke leeftijd dan ook, aan het einde van hun carrière zijn en nog hun kennis en kunde willen delen met leerlingen. Dat onderschrijf ik.
De heer Biskop vroeg of de kennistoets 2016 wat sneller kan. De kennistoets is het eindpunt. Die zullen we toepassen als een cohort dat nu instroomt, aan het eind van de opleiding is, want deze toets is feitelijk de landelijke eindtoets voor de lerarenopleidingen. Alles wat nu begint, komt in 2016 aan de eindstreep. Wij zijn wel aan het bekijken of het in sommige gevallen iets eerder kan, omdat de vormgeving van de opleiding het soms mogelijk lijkt te maken om bijvoorbeeld net iets eerder te beginnen met de toetsing. We moeten een cohort qua systematiek gewoon laten lopen. Als het binnen bepaalde opleidingsvormen sneller zou kunnen – dat zijn we aan het bekijken – dan zullen we dat niet nalaten. Wij vinden dat namelijk een kwaliteitspunt. Maar ik kan geen toetsen opleggen aan leerlingen die de bijbehorende kennisbases in hun opleiding niet hebben gehad.
De heer Biskop (CDA): Nu dreigt er toch weer iets anders. Het kan toch niet zo zijn dat de staatssecretaris zegt: tot 2016 zien we wel wat er van de lerarenopleidingen afkomt, maar vanaf 2016 is het topkwaliteit? Hij zegt: dan laten we dat cohort maar lopen. Dat klinkt eng.
Staatssecretaris Zijlstra: Nee, er moet een cohort doorheen lopen. Dat betekent dat we nu met de kennisbases zullen werken. De kennistoetsen zijn gebaseerd op die kennisbases. Het programma waar de leerlingen nu mee beginnen, is dus toegesneden op de kennisbases. De toetsen kun je daarop toepassen. Het klopt dat er aanpassingen in lerarenopleidingen zijn geweest, maar nog niet op basis van die kennisbases. Je kunt geen kennistoetsen naar binnen rijden die gebaseerd zijn op een ander fundament van de opleiding. Het is niet zo dat er de komende jaren – laat ik het maar gewoon hard zeggen – bagger van de opleiding afkomt, helemaal niet. De toets is echter gekoppeld aan de kennisbases, en de opleiding moet doorlopen zijn om die toets te kunnen doen. We bekijken in hoeverre je die toets of delen van de toetsing al eerder kunt invullen – dat is denk ik waar de heer Biskop zorgen over heeft – maar dan moet het programma daar wel aanknopingspunten toe bieden voor leerlingen van eerdere cohorten. In sommige gevallen lijkt dat het geval te zijn. Daarbij bekijken we hoe we kunnen versnellen. Maar de basislijn is: kennisbases invoeren, lesprogramma doorlopen, dan kom je op de toetsing uit.
Ik kom op de vraag van de heer Biskop over Fontys. Dat is geen specifiek experiment. Er zijn meerdere pabo's die dit toepassen. Alle pabo's bieden al een soort van specialisatie jong/oud kind aan, maar die is beperkt. De discussie gaat over een verdere verdieping, maar dat doet Fontys nog niet. Die discussie blijft dus lopen. De vraag was of we met overlap kunnen werken. Het is belangrijk dat iedereen die van de pabo afkomt, de hele breedte overziet. Als je lesgeeft aan groep acht, is het handig als je weet wat er in de eerdere groepen dient te gebeuren. Als je lesgeeft in groep één, is het handig als je weet waar je uit moet komen. Die breedte moet er dus wel inzitten, maar vervolgens wil je na het bredere fundament een echte verdieping naar jong/oud. Gezien het feit dat je die breedte erin wilt hebben, moet je echt een snede leggen tussen groep één tot en met vier en groep vijf tot en met acht. Daar zitten we dus aan te denken.
De discussie over het bewegingsonderwijs als onderdeel van de pabo neemt een wat bijzondere vorm aan. Op verzoek van voormalig Kamerlid de heer De Vries is dat eruit gesloopt. Het was net ingevoerd toen wij aantraden. Ik vind het dus wel wat vlot om het nu alweer terug te draaien. We moeten namelijk oppassen dat we niet om de paar jaar een wet aanpassen: bewegingsonderwijs in de pabo, dan weer uit de pabo, en dan weer in de pabo. Als men het mij niet euvel duidt, zal ik bekijken hoe het zich de komende tijd ontwikkelt. Dat hebben wij al eerder besproken. Als echt blijkt dat een groot probleem aan het optreden is, dan zullen we het amendement van de Kamer met een wetswijziging ongedaan moeten maken, maar daarvoor is het nu nog een beetje te vroeg. We moeten onze wetgevingsgeschiedenis wel serieus nemen.
Hoe staat het met het register? 1 januari 2012 gaat het van start. Ik zal in de loop van januari een brief naar de Kamer sturen waarin staat dat het van start is gegaan, wat erin zit en hoe het afgesproken groeipad is. Dan heeft de Kamer het volledige overzicht. Het loopt op schema. De startdatum, 1 januari, wordt gehaald. De coöperatie is onlangs opgericht. Dat is dus ook voor mekaar.
Meerdere sprekers hadden het over mannen op de pabo. Ik weet ook niet wat het ei van Columbus op dat punt is, maar de indruk is dat juist een verschuiving naar wat meer de kennisbases en dergelijke zal bijdragen aan het aantal mannen. Het gaat mij primair om de kwaliteit van de docent. Ik snap dat je een gemixt bestand wilt in plaats van alleen maar vrouwen. Maar de eerste slag die wij nu gaan maken, is ervoor zorgen dat de kwaliteit van de uitstroom op zo'n niveau is dat wij allemaal zeggen: helemaal top. Als dat vervolgens tot grote scheefgroei in man/vrouwverhoudingen leidt, gaan we daarna die stap bekijken, want we moeten oppassen dat we niet te veel dingen door elkaar laten lopen.
Mevrouw Lucas (VVD): Natuurlijk, de kwaliteit gaat voor. Maar mannen voor de klas zijn heel erg belangrijk. Mijn concrete opmerking was dat je al een hele wereld kunt winnen door de docenten op de pabo's en lerarenopleidingen aan te spreken op de manier waarop zij lesgeven. Uit onderzoek is gebleken dat juist door de manier waarop wordt lesgegeven, jongens afhaken. Ik vraag specifiek om docenten daarop aan te spreken en te bekijken of ze daar meer rekening mee kunnen houden. Daar heb je niet allerlei ingewikkelde pilots voor nodig, maar gewoon even een andere mindset.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik ben het daarmee eens. Daarom is de verschuiving naar de kennisbases belangrijk. De heer Van Dijk gaf smeuïg weer dat uit onderzoek blijkt dat het alleen maar met vaardigheden bezig zijn, invloed heeft op de man/vrouwverhouding. Er zijn goede voorbeelden in het land van opleidingen waarin dat op een handige manier wordt gedaan. Als wij goede voorbeelden, best practices, hebben, rollen we die ook breed uit. We geven de voorbeelden en zeggen: volg dit na. Maar de eerste lijn is de kennisbases verbreden. Kennis wordt dus een belangrijker element in de lerarenopleidingen. Daarmee verwachten wij, als onderliggend effect, ook hierin een verbetering te zullen zien. Dat traject gaan we afmaken. Daarna moeten we bekijken of er nog nadere maatregelen nodig zijn, anders gaan er te veel dingen door elkaar lopen. Maar dat wil niet zeggen dat we niks doen. Laat dat helder zijn.
Ik begreep de vraag van mevrouw Lucas niet over 10 van de 27 scholen die niet geantwoord hebben op een pilot.
Mevrouw Lucas (VVD): Een van de stukken die op de agenda staan, is de Monitor krachtig meesterschap. Hierin staat dat de HBO-raad een enquête heeft uitgezet onder 27 instellingen, waarvan er 10 niet hebben gereageerd. Dat vind ik zorgelijk, want het schijnt dat zij middelen hebben ontvangen om pilots uit te voeren. Als ze dan niet eens de moeite nemen om een enquête in te vullen, is dat zorgelijk. Ik hoop dat de staatssecretaris die instellingen daarop wenst aan te spreken.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik kom daar in tweede termijn op terug.
Ik kom op het hoger collegegeld voor een tweede studie. Zowel voor lerarenopleidingen als voor zorgopleidingen geldt het reguliere collegegeld bij een tweede studie. Dat is dus al zo. Er is één uitzondering. Het geldt als je daarvoor een andere opleiding hebt gedaan dan een lerarenopleiding of een zorgopleiding. Het geldt dus niet voor iemand die uit de zorg komt en een lerarenopleiding wil doen, want dan dekken wij het ene tekort met het andere. Dan besteden wij ons geld niet zinvol. Maar grosso modo is de regel dat het reguliere collegegeld geldt als de tweede studie een lerarenopleiding is.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb begrepen dat je, als je na je pabo-opleiding meer scholing wilt en een lerarenopleiding gaat doen voor het voortgezet onderwijs, het hoge collegegeld moet betalen, omdat het valt onder een tweede studie. Als het niet zo is, hoor ik dat graag. Dan maken we daar heel veel mensen blij mee.
Staatssecretaris Zijlstra: De algemene regel is: één bachelor, één master. De pabo is een bacheloropleiding. Als iemand na de pabo een master wil doen, kan dat. Je komt niet in aanmerking voor deze regel als je na de pabo een tweedegraadslerarenopleiding, dus ook een bachelor, wilt doen, want je eerste opleiding is ook een lerarenopleiding.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik moet zeggen dat ik wat confuus ben. Ik heb gesproken en gemaild met ontzettend veel bezorgde mensen, die zeggen: ik wil doorstuderen, maar dat wordt mij echt onmogelijk gemaakt; ik heb een pabo-opleiding gedaan en wil mij verder scholen tot leraar, zodat ik op het vo kan lesgeven. Daar worden ze in tegengehouden door een hoog collegegeld. Ik wil een klip-en-klaar antwoord op mijn vraag. Wat staat deze jonge mensen te wachten?
Staatssecretaris Zijlstra: Volgens mij was ik klip-en-klaar. Het is heel simpel. Als je een lerarenopleiding hebt gevolgd, een bachelor, kun je gewoon een master doen. De algemene systematiek is dat de overheid één bachelor en één master vergoedt. Dat geldt ook hiervoor. Als je niet meer dan een bachelor hebt gedaan, mag je ook nog een master doen. Stel: je hebt een bachelor in technische natuurkunde gedaan en je ziet het licht. Je wilt leraar worden, maar je moet ook in je bachelorfase een lerarenopleiding doen. Dan is de lerarenopleiding een tweede opleiding en geldt het wettelijk collegegeld. Als je eerste opleiding echter al een lerarenopleiding of zorgopleiding was, kun je niet tegen wettelijk collegegeld nogmaals een lerarenopleiding of zorgopleiding volgen.
De heer Van der Ham (D66): Ik kom toch even op de praktijk. We hebben een tekort aan leraren en een tekort aan verpleegkundigen. Die mensen willen iets in de publieke sector doen. Als er mensen zijn die iets in de publieke sector willen doen, met alle restricties die daaraan zitten, moet je daar toch heel blij mee zijn? Als iemand in de zorg liever leraar wil worden, moet je dat toch juist aanmoedigen, zodat hij in ieder geval in de publieke sector blijft? De staatssecretaris heeft het over de pabo. Mensen kiezen voor het onderwijs. Zij komen er misschien tijdens hun opleiding achter dat ze toch iets minder hebben met kinderen tot twaalf jaar en meer met kinderen boven die leeftijd. Als zij wel voor het onderwijs willen gaan, dan moeten we er toch alles aan doen om die mensen binnenboord te houden? Waarom zou de staatssecretaris voor hen niet die uitzondering maken?
Staatssecretaris Zijlstra: Omdat er reguliere opscholings- en bijscholingsgelden zijn in het onderwijs. Als leraren een volgende stap in hun carrière willen zetten, ligt er ook een verantwoordelijkheid voor werkgevers. Daar krijgen ze een lumpsum voor. We hebben de lerarenbeurs, waardoor leraren kunnen opscholen en bijscholen. Bij kruisbestuiving, bijvoorbeeld mensen die van het onderwijs naar de zorg gaan en omgekeerd, is het op een gegeven moment de vraag wat de overheid faciliteert. Waarom zou zij faciliteren dat mensen vanuit de zorg naar het onderwijs gaan, als we dan in de zorg meteen een wederkerig probleem genereren? Dat vind ik dus een andere situatie.
De heer Van der Ham (D66): Als je eerst op een pabo moet lesgeven, zodat je kunt zeggen dat je eigenlijk een budget wilt hebben om je zo snel mogelijk weer uit de voeten te maken om in het vo les te geven, zal dat waarschijnlijk in de praktijk niet werken. De staatssecretaris moet de drempel voor mensen die in het onderwijs willen blijven – dat is heel belangrijk – zo laag mogelijk maken. Hij moet ervoor zorgen dat iemand ook korting krijgt als hij in het onderwijs wil blijven en wil doorgaan.
Staatssecretaris Zijlstra: Als iemand een lerarenopleiding heeft afgemaakt en begint te werken in het onderwijs, lijkt het mij een beetje gek als hij binnen één jaar al zegt: ik heb het helemaal verkeerd gedaan. Het kan dan ook helpen om ervaring op te doen, in welke vorm van onderwijs je ook zit, en om die verrijking te hebben. Daarna kun je veel makkelijker als carrièrestap eventueel een volgende opleiding doen. Ik vind dat we geen probleem moeten creëren als dat beperkt aanwezig is. We faciliteren studenten of werkende mensen die al een opleiding hebben gevolgd in een ander vakgebied, om leraar te worden of om in de zorg te gaan werken. Dat lijkt mij verstandig, gezien de situatie. Dat hebben wij op een keurige manier gedaan. Dan kunnen we wel op elke vierkante centimeter proberen iets extra te doen, maar het moet op een gegeven moment ook realistisch zijn, met een stukje verantwoordelijkheid van de studenten zelf. Op deze manier is dat goed vormgegeven.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik vind het antwoord van de staatssecretaris klip-en-klaar, maar ik ben nog niet helemaal tevreden. De staatssecretaris zegt dat het een beperkt probleem is. Maar de drempel voor iemand die nu al een bachelor heeft, bijvoorbeeld van de pabo, stokt de herallocatie van krachten die al in het onderwijs werken. Wat zijn de kosten om ervoor te zorgen dat mensen die nu al een bachelor hebben van de lerarenopleiding, makkelijk kunnen switchen tussen het vo en het po? In mijn beleving zou dat een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan een optimale allocatie van arbeidskrachten die al in het onderwijs zitten.
Staatssecretaris Zijlstra: Van vo naar po?
De heer Klaver (GroenLinks): Vooral van po naar vo. Als het even kan, gebeurt dat minder andersom.
Staatssecretaris Zijlstra: Dan begrijpen we elkaar goed. Je kiest een bepaalde lerarenopleiding. We hebben in het onderwijs tekorten. Als men eerst de pabo gaat doen en men meteen daarna tegen wettelijk collegegeld de stap kan zetten om een tweedegraadslerarenopleiding te doen om vervolgens snel het vo in te gaan, dan voorzie ik dat we problemen in het po aan het creëren zijn. Via de lerarenbeurs, via de professionaliseringsgelden en via reguliere scholingsbudgetten kan die stap gemaakt worden. Dat is inderdaad meestal niet in het eerste jaar. Dat geef ik u onmiddellijk toe. Ik vraag mij af of je het zou moeten willen dat het zo gemakkelijk wordt. Anders krijg je wel een heel snelle doorstroom vanuit de pabo naar het vo. Dan moeten we oppassen dat we niet het probleem aan de andere kant creëren. Hoeveel het er zijn en wat de kosten zijn heb ik overigens niet paraat. Ik weet ook niet in hoeverre we dat paraat kunnen krijgen. Als je dit soort mogelijkheden creëert, ontstaat meestal ook een soort vliegwiel dat je op basis van historische gegevens wellicht niet helemaal had voorspeld. De vormgeving zoals we die nu kennen, biedt juist voor lerarenopleidingen extra veel ruimte. Daarmee wordt volgens mij ook de invulling gegeven die nodig is om zo veel mogelijk mensen het onderwijs in te trekken.
De heer Klaver (GroenLinks): Concluderend: een heldere argumentatie van de staatssecretaris waar ik het echter niet geheel mee eens ben. Juist in zo'n krappe arbeidsmarkt die het onderwijs heeft, draagt het hebben van zo min mogelijk belemmeringen op die arbeidsmarkt bij aan een optimale allocatie van arbeidskrachten. Bij de begrotingsbehandeling zullen we er ongetwijfeld nog wel over komen te spreken. Ik denk dat het goed zou zijn dat zo veel mogelijk belemmeringen worden weggenomen. Het instellingscollegegeld voor die tweede studie is volgens mij zo'n belemmering.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind dit toch inderdaad een zwak punt in het betoog van de staatssecretaris. Hij suggereerde zo-even dat mensen die een pabo-diploma hebben gehaald direct daarna een tweedegraadsbevoegdheid halen. Dat hoeft helemaal niet. Iemand kan ook al tien jaar voor de klas staan in het basisonderwijs en dán denken: ik wil eigenlijk in het onderwijs blijven maar ook wat anders doen, en wel in het voortgezet onderwijs. Die mensen belemmert de staatssecretaris dan. En dat is eigenlijk heel gek. De staatssecretaris zegt namelijk dat als men al een andere graad heeft, men best een tweedegraadsbevoegdheid kan halen, maar juist niet als men die graad al heeft binnen het onderwijs. Dat is een zwak punt. Volgens mij gaat het over een kleine groep. Het zou de staatssecretaris sieren als hij zou willen nagaan hoe groot die groep is, dit om te voorkomen dat dit zo'n beetje de achilleshiel wordt van het beleid waar het gaat om het collegegeld voor de tweede studie.
Staatssecretaris Zijlstra: Waarom wordt die tweede studie bekostigd op basis van het wettelijk collegegeld? Dat is om zoveel mogelijk mensen het onderwijs te trekken. Dat is de primaire reden. Wat u nu aangeeft, is een heel andere reden, die we via onder andere de lerarenbeurs hebben geregeld, namelijk dat mensen in hun carrière bepaalde sprongen willen maken. U vermengt die zaken. Het wettelijk collegegeld voor mensen die een tweede bachelor of master willen volgen die van buiten het onderwijs komen is, is bedoeld om mensen het onderwijs in te zuigen die anders niet leraar zouden worden. U hebt het over mensen die een carrièresprong willen maken. En dan moet je ook de reguliere middelen die daarvoor beschikbaar zijn gebruiken. Daarom hebben we voor de lerarenbeurs het bedrag opgehoogd. Dat is dus wel degelijk geregeld. Nogmaals, we moeten die twee dingen niet vermengen. We hebben voor beide zaken een prima oplossing, maar we moeten voorkomen dat we die dingen door elkaar gaan halen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Maar is dat waar? Hoe kan het dan dat er pabo-afgestudeerden zijn die zeggen ondanks de lerarenbeurs een drempel te ervaren? Is het werkelijk waar dat de lerarenbeurs dat hoge collegegeld voor die tweede studie dekt? Bent u eigenlijk ook niet een beetje geld aan het rondpompen? U zegt namelijk: men mag een hoog collegegeld vragen, want daar hebben we de lerarenbeurs voor. Waarom niet een helder beleid: voor het onderwijs het lage collegegeld?
Staatssecretaris Zijlstra: Nogmaals, we moeten goed uit elkaar houden waar welke maatregel voor is. Ik begrijp heus wel dat men het het handigste zou vinden om in complete vrijheid het besluit te nemen om nogmaals volledig bekostigd een opleiding te gaan volgen. Voor dat soort zaken hebben we reguliere middelen, en dat gaat inderdaad niet alleen de werknemer maar ook de werkgever aan. Dat is altijd in samenspraak en dat is natuurlijk niet voor niets. We kunnen de euro maar één keer uitgeven en dat moeten we op de optimale manier doen. Dan moet je die middelen goed scheiden. Instroming bevorderen is geregeld en opscholing is geregeld. Die twee instrumenten moeten niet door elkaar worden gehaald.
De heer Van der Ham heeft een hele batterij vragen gesteld die allemaal aan de orde zijn geweest in het algemeen overleg van 21 juni over opleidingseisen, register, bijscholing en dergelijke. Als hij het mij niet euvel duidt, zou ik hem willen verwijzen naar de antwoorden die ik daar toen gegeven heb.
De heer Van der Ham heeft verder gezegd dat strenge selectie alleen maar moet plaatsvinden in een situatie van overaanbod. Als ik het vertaal zegt hij dus: als je strenge selectie toepast moet je oppassen dat je niet een enorm tekort genereert. Welnu, dat is ook een van de zaken die wij in de brief van januari over de mastereisen willen neerleggen. Ik noem een van de overwegingen: een masteropleiding kan leiden tot een verlenging van de opleiding. Stel je voor dat het een jaar langer moet duren, dan heb je een jaar dat er bijna geen leraren uit de opleiding komen. Dat zou een probleem kunnen zijn. Dus ik snap het punt van de heer Van der Ham. Op die manier gaan wij daarmee ook om in die brief.
De heer Beertema had het over cultuurrelativisme. De heer Van der Ham vroeg zich daarbij af of er meer rechtse leraren moeten komen. Welnu, het heeft volgens mij niets met rechts of links te maken. Ik geef een voorbeeld. Misschien wel mijn meest favoriete leraar vroeger was de heer Carel Zuid, een buitengewoon bevlogen geschiedenisleraar en later PvdA-wethouder. Het heeft dus niets met cultuurrelativisme of met politieke kleur te maken.
De heer Beertema heeft verder gevraagd of je het voor bepaalde lerarenopleidingen, zoals geschiedenis en maatschappij, niet heel stringent moet invullen. Het antwoord op die vraag is ja. In het algemeen overleg van 21 juni heb ik aangegeven dat de kennisbasis op het gebied van bijvoorbeeld geschiedenis en daaraan gekoppeld staatsrecht en dergelijke, echt stevig moet zijn. Die wordt dus ook stevig en komt dus ook in de landelijke toetsing terecht. Moet je dat voor elke lerarenopleiding doen? Welnu, dat gaat mij dan te ver. Binnen de pabo moet het onderdeel zijn van het curriculum. Dus daar gebeurt het. Ik had vroeger een leraar Frans die buitengewoon vaak bezig was met allerlei randzaken maar niet met Frans. Daar had ik dus niet zoveel aan. Dat zou ik dan ook hierbij willen voorkomen. De leraren die een bepaald vak geven moeten dat vak geven. Daar waar het gaat om de vormgeving van onze maatschappij moet dat inderdaad op een goede gefundeerde manier gebeuren. Dat heeft niets met welke politieke kleur of met cultuurrelativisme te maken, maar wel met goede kennis en feiten. Dat deel ik met de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV): Het gaat mij niet alleen om het eerstegraadsgebied; het gaat mij eigenlijk juist om het tweedegraadsgebied, dus de vmbo's en de mbo's op de niveaus 1, 2 en 3. Juist daar zijn er de grootste maatschappelijke spanningen, bijvoorbeeld als het gaat om integratie en emancipatie. Dat komt niet alleen naar voren bij lessen maatschappijleer. Juist ook bij alle andere vakken kan het een rol spelen. Elke leraar, of die nu Engels geeft of timmerles, moet ingebed zijn in die westerse samenleving zodat die de kinderen een alternatief kan bieden, ze bij de hand kan nemen et cetera. Dat is mijn betoog.
Staatssecretaris Zijlstra: Mijn betoog is dat elke docent sowieso goed opgeleid moet zijn. Dat is wat anders dan dat de leraren op een school waar bepaalde maatschappelijke problemen aan de orde zijn, zich vooral daarmee bezig moeten houden. Een van de slagen die we moeten maken is nu juist dat ze bezig zijn met de vakken waarvoor ze voor de klas staan. Wat betreft de breedte van het curriculum van een opleiding maken wij een bepaalde slag. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan het feit dat we op de pabo's de kennisbases op het gebied van geschiedenis en maatschappijleer veel beter hebben ingebouwd. Die moeten natuurlijk in die opleidingen zo worden neergezet, maar we moeten oppassen dat we allerlei randproblemen die overigens echt wel problemen zijn, proberen in het onderwijs op te lossen. Dan zijn we namelijk niet meer bezig met echt onderwijs, met bijvoorbeeld rekenen en taal, maar dan zijn we echt met randzaken bezig, hoe belangrijk die ook buiten het onderwijs kunnen zijn. Onderwijs is voor onderwijs. De leraren moeten goed opgeleid zijn en aan de juiste voorwaarden voldoen maar ze moeten zich op verkeerde momenten niet gaan bezighouden met dit soort zaken.
De heer Beertema (PVV): Dan kan ik mij voorstellen dat we dat hele AO over de Bildung, over de vorming maar gewoon overslaan, aangezien dat dan volgens de staatssecretaris geen enkele functie meer heeft, omdat het wat hem betreft alleen nog maar om de kennisbases gaat.
Staatssecretaris Zijlstra: Nee. De kennisbases gaan niet over de gehele opleiding. Het is breder. Het gaat niet alleen om toetsen of je precies weet dat in 1600 de slag bij Nieuwpoort was. Het gaat er natuurlijk ook om – en daar kom ik de heer Beertema tegemoet – dat er een wereld achter zit, in de zin dat je niet alleen maar feitjes opdreunt over de Verlichting maar dat je ook nog een beetje begrijpt wat die periode inhoudt. Dat is algemene vorming en dat hoort bij zo'n vak. Dus ik zie hier twee dingen door elkaar lopen die volgens mij niet strijdig met elkaar behoeven te zijn. Hoewel de minster dat debat doet, lijkt mij dat algemeen overleg over vorming buitengewoon interessant. Daar hoort dan wel bij dat je in het onderwijs op de goede momenten de goede dingen doet. Het moet dan dus niet zo zijn dat een leraar Engels zich met dat soort zaken gaat bezighouden, want dan ben ik bang dat we op de langere termijn de verkeerde dingen gaan doen.
De heer Beertema heeft zich verder afgevraagd of de zelfstandige lerarenopleidingen niet separaat behandeld zouden moeten worden. Ik zou dat toch niet doen. Een van de vragen ten aanzien van de aantrekkelijkheid van het onderwijs is in hoeverre mensen die het onderwijs ingaan, willen beginnen met het perspectief dat ze bij wijze van spreken hun leven voor de klas staan. Wat je in toenemende mate ziet, is dat jongere leraren veel meer denken in termen van: we willen in het onderwijs maar misschien op zeker moment ook wel weer uit het onderwijs en op een later moment misschien wel weer in het onderwijs. Dus het gaat dan om het vergroten van de mogelijkheid om te switchen tussen onderwijs en andere maatschappelijke sectoren. We zijn bang dat op het moment dat we genoemde lerarenopleidingen echt apart zetten het de kruisbestuiving met andere opleidingen vermindert en het bovendien de uitstraling heeft van: als je voor het vak leraar kiest, kies je echt voor die kolom en zit je daar ook aan vast. Ook hierbij zijn de kennisbases wel belangrijk. Het moet namelijk wel over het opleiden van leraren gaan en dat mag niet door allerlei algemene zaken vanuit een grotere instelling worden gehinderd. Dat zit juist daarin gebakken. Het is ook heel belangrijk dat die lerarenopleidingen wel die specifieke status hebben. Die kennisbases zijn een specifiek onderdeel van de lerarenopleidingen en zorgen er naar mijn mening ook voor dat hetgeen de heer Beertema wil bereiken ook bereikt gaat worden.
De heer Beertema (PVV): Ik begrijp helemaal niets van wat de staatssecretaris vertelt. Hij heeft het over kruisbestuiving en weet ik allemaal niet wat. Het is natuurlijk helemaal niet de bedoeling dat mensen naar een lerarenopleiding gaan met het perspectief dat het maar een tijdelijk baantje is dat je er maar eventjes bij doet voordat je kinderen krijgt. Dat is nu juist de richting die we niet op willen. Het is geen tijdelijk beroep. Juist op de lange termijn gaat de ervaring een rol spelen die zo ontzettend belangrijk is. Dan krijg je een groep leraren die de kern van zo'n onderwijsgemeenschap kunnen gaan vormen. Dus ik zou er helemaal niet op willen zinspelen dat het een tijdelijk beroep is. En dat verhaal over die kruisbestuiving begrijp ik echt niet, juist waar in zo'n zelfstandige gemeenschap sprake is van allerlei opleidingen en expertise. De leraren die een aantal jaren hebben lesgegeven en dan toch het onderwijs willen verlaten, doen dat toch wel. Die gaan dat niet eerder doen omdat ze met mensen van een economieopleiding op een universiteit koffie hebben gedronken.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik heb niet gezegd dat het een tijdelijk baantje is, dus we moeten er ook geen ander beeld van schetsen dan gezegd. De kruisbestuiving waarop de heer Beertema doelt, is de kruisbestuiving binnen lerarenopleidingen. Hij zegt: door ze bij elkaar te zetten, krijg je een versterking. Dat is dezelfde kruisbestuiving waar ik op duid, maar dan in een andere context: als je met andere opleidingen samen zit, krijg je ook een kruisbestuiving. De nu aanstormende leraren – dat geldt overigens generiek voor bijna alle banen – hebben steeds meer iets van: ik begin aan mijn beroep met als perspectief dat ik dat de rest van mijn leven blijf doen. Ik zeg dus niet dat men het onderwijs uit moet. Nee, juist hulde aan degenen die dat hun hele leven willen doen, maar we moeten ook oog houden voor het feit dat het vooruitzicht dat als je in zo'n kolom terechtkomt je er weer heel moeilijk uit kunt komen, voor veel studenten een drempel is om überhaupt met het vak van leraar te beginnen. Het vak van docent heeft veel waarde, ook buiten de lerarenkolom. Het is ook van belang dat je wisselwerking krijgt tussen de kolommen. Daar moet je zo vroeg mogelijk mee beginnen, ook in de opleidingen. Dat is het beeld dat ik wil neerzetten en dus niet het beeld van: eerst een paar jaar in het onderwijs en vervolgens naar een goedbetaalde baan in het bedrijfsleven te gaan. Dat laatste dus juist niet.
De heer Klaver heeft het gehad over een proefles of een lerarenauditie. Het klonk een beetje als een maatschappelijke stage maar dan in een vrij beperkte vorm. Het is wel een interessant idee om bij mensen die helemaal niet nadenken over het vak van leraar, op z'n minst het gedachteproces daarover in gang te zetten. Aan de andere kant: als je aan iedereen gaat voorschrijven dat hij of zij een uur les gaat geven, wordt het een soort van corvee. Mijn persoonlijke ervaring is dat ik van dat soort zaken altijd het minst gelukkig werd. Ik heb begrepen dat de heer Klaver zelf met dat initiatief wil komen. Of is het de bedoeling dat wij het gaan uitdenken? Ik kijk nu even met een open blik naar de heer Klaver.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb het inderdaad gepresenteerd als een maatschappelijke stage omdat de VVD sinds ze in dit kabinet zit nogal enthousiast is over maatschappelijke stages. Dus ik dacht: laat ik aansluiten bij dat enthousiasme. Ik leg het hier neer als een idee om ervoor te zorgen dat studenten die nu in een bachelor zitten meer gaan nadenken over de mogelijkheden die er zitten in het lerarenvak. Ik ben benieuwd op welke wijze het ministerie dit kan oppakken.
Staatssecretaris Zijlstra: Het raakt ook aan de vraag hoe je het vak van docent interessant kunt maken voor een grotere populatie. Moet je dan kijken naar datgene wat de heer Klaver aangaf of moet je het apart zetten? Op welke manier kunnen we net een paar slagen extra maken? Zien we daar mogelijkheden toe? Het lijkt mij wel degelijk verstandig om ons die vragen af en toe te stellen. Ik zeg graag toe dat we die exercitie doen. Dan weten we van bepaalde dingen meteen weer of we daarmee al dan niet verder moeten.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben daar heel blij mee. Mijn verzoek is dan wel om daarbij ook heel expliciet te kijken naar het aspect van de werving van mensen voor de lerarenopleiding.
Staatssecretaris Zijlstra: Dat is wat mij betreft het doel, namelijk meer studenten in het onderwijs en verbetering van de kwaliteit. Het doel is dus niet een paar uur lesgeven, dat zou veeleer een middel kunnen zijn.
Verder is gevraagd om meer Engels op de pabo's. Daar komt een brief van de minister over. Dus ik zou willen zeggen: wacht u die brief af en dan kunnen we daarna die discussie voeren.
Verder is gezegd dat bij de lerarenbeurs vooral gekeken wordt naar het vmbo. De lerarenbeurs geldt overal. Ook de mensen uit het basisonderwijs moeten kunnen opscholen en bijscholen. Dus ik zou het niet willen beperken tot het vmbo.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb niet aangegeven dat de lerarenbeurs exclusief voor het vmbo zou moeten gelden. Punt is wel dat je wat dat betreft een soort van onderbesteding ziet. Hoe zorgen we er dan voor dat juist ook de tweedegraadsleraren er meer gebruik van maken zodat er meer eerstegraders daar voor de klas komen te staan?
Staatssecretaris Zijlstra: Het is niet zo dat de lerarenbeurs onmiddellijk leidt tot meer eerstegraders. Je kunt een master halen maar dat wil nog niet zeggen dat het per definitie een eerstegraadsmaster is. Bijvoorbeeld bij special educational needs ben je geen eerstegrader geworden maar ben je wel veel beter geworden in het omgaan met verschillen. Die onderbesteding valt volgens mij overigens hard mee. Wij kijken in ieder geval na wat de eventuele onderbesteding is. Wij hebben geen tekenen dat die significant is. Mocht dat wel zo blijken te zijn, dan is uw vraag gerechtvaardigd wat daaraan gedaan kan worden. Wij koppelen terug wat de feitelijke gegevens qua besteding van de lerarenbeurs naar sectoren is en waar sprake is van een significante onderbesteding. Dan zullen we meteen nadenken of er beleid op moet komen.
De heer Klaver (GroenLinks): Wanneer kunnen we dat dan verwachten?
Staatssecretaris Zijlstra: Dat lukt voor de begroting.
De heer Van Dijk heeft gerefereerd aan een artikel in Trouw. Ik ben daarop eigenlijk al ingegaan. Dat is echt die beweging die we met de kennisbases en kennistoetsen inzetten. Het duurt even voordat dat helemaal in de breedte is gedaald in het onderwijs. Dus we moeten er ook voor zorgen dat we de beelden van hoe het was en soms nog is ten opzichte van wat we in gang gezet hebben in balans houden. Een master is dus een wo- of hbo-master.
Verder is nog gevraagd hoe ik denk om te gaan met het tekort aan Duitse leraren. Een route via de educatieve minor is ingezet om meer leraren Duits te werven. Er is een regionale samenwerking opgezet om te proberen meer studenten Duits te krijgen. Een andere kant van het verhaal is dat ook de werkgevers nu bezig zijn met het ontwikkelen van programma's om te kijken hoe we meer leraren Duits kunnen vasthouden.
De heer Beertema (PVV): Ik heb de staatssecretaris nog gevraagd naar het lerarenregister. Ik zou ervoor willen pleten dat de lerarencoöperatie daarin een belangrijke en zware rol gaat spelen, ook wat betreft de kwaliteitbewaking. Ik zou ook graag zien dat die tevens tot taak krijgt een lerarenopleiderregister in te richten.
Staatssecretaris Zijlstra: Dat lerarenopleiderregister is er al. VELON, de beroepsvereniging van lerarenopleiders, heeft een register. Wij zijn samen met VELON al een tijdje aan het kijken naar de aansluitingsgraad bij het register. Dat is namelijk iets wat nog kan verbeteren, maar het register is er.
De heer Van der Ham (D66): In het vervolg van die vraag: hoe kun je ervoor zorgen dat dit soort opleidingen wat meer geaccrediteerd is, in die zin dat het echt ook wat voorstel? Anders kan ons aller streven om mensen permanent te laten leren, toch een wat hol verhaal worden. Ik vind het heel fijn dat nagegaan wordt of meer mensen zich erbij kunnen aansluiten. Kan de staatssecretaris dan tevens toezeggen dat hij er over in overleg wil treden om hardere eisen te stellen aan waar die opleidingen moeten voldoen? Dat geldt dan met name voor het bijscholingstraject.
Staatssecretaris Zijlstra: Zowel voor het lerarenregister als voor het schoolleidersregister en het reeds bestaande register voor lerarenopleiders, is het cruciaal, waar wij toewerken naar civiele effecten, dat het inderdaad geen «jack in the box is», in de zin van: ik ben ergens geweest en klaar. Nee, de beroepsgroep zelf is in dezen heel belangrijk. De coöperatie heeft daarbij de belangrijke rol om vorm te geven wat goede opleidingen zijn die ook echt iets bijdragen aan het vak van docent, waarbij je een soort puntensysteem krijgt zoals dat ook in de medische beroepen bestaat. Als het verwordt tot een checklistje gaat het niet werken. Het zal substantie moeten hebben. De beroepsgroep en de werkgevers zullen er ook consequenties aan moeten willen verbinden, in de zin dat ze geen leraren aannemen die niet aan die vereisten voldoen. Dat is ook iets waar je naartoe wilt groeien en dat valt en staat met goed vormgegeven en door de beroepsgroep zelf gedreven opleidingen. En daar kijken we natuurlijk op toe. Dat is een van de zaken in het kader van de vormgeving van het register en de voortgang ervan, die cruciaal zijn voor de toekomst.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik had nog een vraag gesteld over de inspraak van docenten en scholen ten aanzien van het curriculum van de lerarenopleiding en hoe die geborgd is.
Staatssecretaris Zijlstra: Wat betreft de opleidingsscholen is er sprake van een heel sterke bundeling waarbij ook de scholen zelf betrokken zijn. Dus dat is een van de voorbeelden waarbij het heel goed gaat. Het vormgeven van de kennisbases gebeurt in samenspraak met docenten en het afnemend veld. Dus daar ligt een volgende borging. Ook de bekwaamheidseisen die aan leraren zin gesteld, moeten voldoen aan een breed draagvlak, dus inclusief het afnemend veld en de beroepsgroep zelf. Ook daar gaat de coöperatie een rol bij spelen. In de visitatiepanels van de NVAO wordt ook meegenomen hoe het afnemend veld kijkt naar de opleidingen. Dus op die manier is in de breedte geborgd dat er een striktere connectie is met het afnemend veld. Het gaat overigens nog niet overal even soepel, geef ik toe. Met name op het gebied van de pabo's en het po is er nogal eens wat gedoe geweest, maar door dit soort projecten zie je langzaam maar zeker dat de zaken de goede kant opgaan. Naar onze mening moet het op deze manier ook kunnen lukken. Maar we houden de vinger aan de pols. Voor alle opleidingen in het hbo en natuurlijk in zekere mate ook voor universitaire opleidingen geldt: je leidt op voor het afnemend veld. Dat afnemend veld is niet alleen het bedrijfsleven maar dat is in dit geval ook het onderwijs. Dan moet je het afnemend veld ook betrekken bij de opleiding.
De heer Klaver (GroenLinks): Een helder antwoord dat ik nog niet bevredigend vind maar waar ik wel genoegen mee neem, aangezien ikzelf ook niet de oplossing in dezen voorhanden heb. Dus ook ik zal de vinger aan de pols houden, want ik maak mij wel zorgen dat die ontwikkeling niet snel genoeg gaat. Ik ben in ieder geval wel blij dat de staatssecretaris er ook zo kritisch naar kijkt.
De voorzitter: Wij gaan thans over tot de tweede termijn.
De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Het is goed en ik bedank hem er ook voor dat de staatssecretaris nog even iets heeft gezegd over het oprekken van de lerarenbeurs voor de uitzendleraren, want anders zou het bijna tussen allerlei debatten uit het zicht zijn geraakt.
De staatssecretaris heeft het gehad over matching of selectie. Ik zou zeggen: matching én selectie. Doe het gewoon en wees daar niet te terughoudend in.
Ten aanzien van de masteropleidingen voor het mbo en het vmbo geldt dit wat het CDA betreft niet voor de vakvaardigheden. Een master timmeren wordt volgens mij namelijk een heel lastige, maar wel kan zo'n master heel goed voor bijvoorbeeld Nederlands, Engels en wiskunde. Als daar masters instromen, dan denk ik dat het bestaande bestand vanzelf de prikkel krijgt om dat te gaan doen.
De staatssecretaris heeft over de kennisbases en de kennistoets gezegd dat er niet te veel gefocust moet worden op hoe het was, maar meer op hoe het is dan wel hoe het kan worden. Dat ben ik helemaal met hem eens, maar dan hoop ik dat wij niet over een tijdje tegen elkaar iets soortgelijks moeten zeggen als Gertrude Stein tegen Hemingway en zijn kompanen in het Parijs tijdens het interbellum deed, namelijk «thou art a lost generation».
Mevrouw Lucas (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik steun de oproep van de staatssecretaris om ook de successen te benoemen. Er gaat inderdaad al heel veel beter. De kennisbases zijn echt winst.
De staatssecretaris is een optimistisch mens. Dat siert hem, maar ik denk dat de cultuurverandering binnen de opleidingen niet helemaal vanzelf gaat, ook niet alleen via de kennisbases. Het moet echt zakelijker en meer opbrengstgericht, ook binnen de opleidingen. We moeten die docenten echt aanspreken op die cultuur en het probleem niet bagatelliseren.
Ik ben heel erg blij dat er een sectorplan komt in het voorjaar van 2012. Ik zou de staatssecretaris nogmaals willen vragen om daarin ook aandacht te besteden aan die cultuur, maar ook aan digitalisering en ICT binnen de opleidingen, evenals de praktijkkennis van de docenten op de lerarenopleidingen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Ik wil het nog even hebben over die gemotiveerde pabo'er die zo ontzettend graag de lerarenopleiding wil gaan doen om in het vo les te gaan geven. Er zijn een heleboel mooie projecten om allerlei mensen te interesseren om vooral leraar te gaan worden. En nu hebben we een groep gemotiveerde pabo'ers die willen doorstromen. Dus volgens mij is dat een win-winsituatie. Ik hoor daarop graag de reactie van de staatssecretaris.
Dan de lerarenbeurs als optie voor die pabo'ers. Daarbij is een rol voor de werkgevers weggelegd. Ik kan mij dan wel voorstellen dat zo'n werkgever zijn pabo'er niet gaat stimuleren om naar het vo te gaan en om daarvoor de lerarenbeurs te gebruiken. Dus dat lijkt mij een beetje moeilijk. En wat overigens te doen met die pabo'er die tijdelijk geen baan heeft maar wel ontzettend graag weer aan het werk wil, die weet dat er een tekort is in het vo en die daarvoor wil gaan en zich daarom wil omscholen?
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Ik wil een VAO aanvragen omdat op dit punt echt winst te behalen valt. Juist ten aanzien van mensen die tien jaar in het onderwijs zitten of korter of langer, maar soms ook mensen die gewoon op een opleiding hebben gezeten en aangeven in het onderwijs te willen blijven maar dan wel elders daarbinnen aan de slag willen, is het van belang dat je ze niet helemaal afhankelijk maakt van de eigen docentenkamer of de directeur op die school die toch uiteindelijk gaat over het meebepalen van waarin iemand zich gaat herscholen. Dan moet iemand ook een beetje een budget hebben om vervolgens binnen dat onderwijs te blijven. Met andere woorden: op dat punt wil ik graag een motie indienen bij een VAO.
Met betrekking tot de vraag hoe we de kwaliteit van de bijscholing kunnen handhaven en zelfs verbeteren ben ik zeer benieuwd naar de plannen hierover die we van de staatssecretaris en het veld gaan krijgen. We vinden het wel van groot belang dat het harde eisen zijn. Ik vind ook dat de staatssecretaris er naar moet blijven kijken. Het moet niet vrijblijvend zijn, waardoor het uiteindelijk de portemonnee van de congresorganisatoren spekt en de kwaliteit van het onderwijs niet wordt verbeterd.
De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor zijn inbreng en de beantwoording van onze vragen. We zullen hem kritisch blijven volgen maar ik stel wel vast dat we de goede richting te pakken hebben. De kennis is teruggekomen en staat prominent op de agenda. Mijn conclusie is dat dit straks met die Bildung, die vorming ook gaat gebeuren. Ik heb gewoon geduld; het komt echt wel een keer terug. Dan zullen jullie allemaal inzien dat het de hoogste tijd wordt om het nog eens stevig te bediscussiëren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Aangezien we over het collegegeld op een later moment nog komen te spreken, zal ik daar nu niet verder op ingaan. Ik zal dan in ieder geval enthousiast aan die discussie meedoen.
Ik heb nog een vraag over het artikel waaraan ik eerder heb gerefereerd. De staatssecretaris heeft gezegd dat we nu in een overgangsfase zitten van cgo naar kennisbases. Maar is dat niet iets te gemakkelijk? Want volgens mij is er op dit moment ook een botsing aan de gang. De invoering van de kennisbases zorgt voor problemen binnen het cgo. Hoe staat het daar nu mee? Hoe gaat de staatssecretaris ons garanderen dat er inderdaad een zwaardere nadruk komt op kennis en een minder zware op de portfolio's? Wat zegt hij tegen een opleidinginstelling die zegt: dat is prima die kennisbases maar wij gaan ook door met onze portfolio's en onze POP's en dergelijke? Hoe staat het overigens in dat verband met de landelijke toetsing?
Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. Laat ik beginnen met de nog uitstaande vraag van mevrouw Lucas over de vragenlijsten. De desbetreffende enquête is niet door iedereen ingevuld, maar dat betekent niet dat er geen intakegesprekken zijn geweest. Waar er geld ontvangen is, zijn ook intakegesprekken gevoerd. Op basis van de zeventien vragenlijsten kun je wel een beeld scheppen. Naar mijn mening is dat een representatieve steekproef. Is het altijd noodzakelijk dat men vragenlijsten invult? Is het altijd handig dat men dat doet? Welnu, het toont wel meer betrokkenheid dan wanneer je het niet doet.
Waar het gaat om matching en selectie zeg ik tegen de heer Biskop: matching óf selectie. Het is altijd het een of het ander. Matching gaan we sowieso doen. Ik ben niet terughoudend, helemaal niet zelfs, want ik deel de mening van de heer Biskop dat we niet moeten terugschrikken voor het toepassen van selectie aan de poort voor lerarenopleidingen, maar dan wel op een verantwoorde manier ingepast. Het moet niet een doel op zich zijn maar een middel om de lerarenopleiding de beoogde statuur te geven. Dat hangt met veel dingen samen en dat is ook wat ik in de brief wil neerleggen. Van de terughoudendheid die de heer Biskop bij mij proefde is dus geen enkele sprake. Ik heb hier ook in het kader van het hoger onderwijs heel wat debatten over selectie aan de poort gevoerd. En mij wordt veel verweten maar niet terughoudendheid op dit dossier.
De opmerking van de heer Biskop ten aanzien van de lost generation interpreteer ik zodanig dat we moeten oppassen dat voordat alles geïmplementeerd is, bepaalde opleidingen nog niet aan de eisen voldoen. Daarom zijn er ook heel veel andere trajecten in gang gezet en zijn die reken- en taaltoetsen zeer belangrijk.
Mevrouw Lucas heeft terecht gezegd dat de cultuurverandering ook zakelijker moet zijn. Ik ben het ook met haar eens dat we het probleem zeker niet moeten bagatelliseren. Het sectorplan waarnaar zij naar verwees is overigens wel iets van de sector zelf. Wij schrijven geen sectorplan. Dus ik kan niet zeggen: besteed aandacht aan bepaalde zaken. Men moet zelf aangeven hoe men denkt dat de sector het beste georganiseerd kan worden, zowel voor het hbo-deel als voor het wo-deel. Vervolgens reageren wij er natuurlijk op en gaan we wel kijken naar dit soort aspecten.
Mevrouw Jadnanansing en de heer Van der Ham hebben aandacht gevraagd voor de pabo'ers die door willen. Dan kom ik toch in de discussie terecht die ik ook met de heren Van Dijk en Klaver heb gehad. Je moet mijns inziens namelijk wel goed onderscheiden welke middelen je hiervoor inzet. Voor het naar binnen zuigen van mensen in het onderwijs is de maatregel bedoeld van wettelijk collegegeld voor tweede studie in het onderwijs; het is dus niet bedoeld als middel voor een verdere carrière. Daar is de lerarenbeurs voor bedoeld. Die beurs kan zelfstandig aangevraagd worden door de leraar. Daar heeft de werkgever niets mee van doen. Waar het gaat om reguliere middelen in de lumpsum, heb je natuurlijk wel weer met de werkgever te maken. Volgens mij is er een prima palet waarmee alles wordt bediend. We moeten ook niet naar een situatie waarin we uitzonderingen blijven maken terwijl het doel waarvoor het bedoeld is, eigenlijk op een andere manier is ingevuld. Dus je moet ook oppassen dat je net te beleidsrijk wordt op sommige zaken.
Het tekort in het vo, dat door mevrouw Jadnanansing ook als argument werd genoemd, is ook een van de redenen waarom werkgevers die graag een pabo'er willen binnenhalen regelmatig bereid zijn om vanuit de lumpsummiddelen zo iemand een traject te laten volgen zodat hij of zij les kan geven in het vo. Maar laat dat soort processen hun gang gaan en haal dan ook niet de verantwoordelijkheid weg bij werkgevers die er middelen voor hebben in de lumpsum. Anders krijg je het effect dat zij zullen zeggen: de overheid regelt het allemaal wel weer, dus dan kunnen wij achterover leunen. Juist door het zo open te stellen, zoals de heer Van der Ham kennelijk in een motie wil vragen, denk ik dat je dat proces frustreert.
De heer Van der Ham had het over het effect van de bijscholing. Ik heb niet voor niets in het Actieplan Leraar 2020 aangegeven dat het register in 2018 een civiel effect moet hebben. Een civiel effect heeft er gewoon invloed op of je een baan kunt hebben als je niet bijschoolt of naschoolt op basis van goede opleidingen. Dat zit er dus wel degelijk zeer stringent in en ook terecht, want anders heeft het geen zin.
De heer Van Dijk had het over de botsing tussen competentiegericht onderwijs en kennis. Wij hebben inderdaad een verschuiving ingezet naar meer kennis. Dat betekent dus minder aandacht voor de vaardigheden, maar minder is niet gelijk aan geen. Ook de vaardigheden zijn belangrijk. De balans was echter wat te ver doorgeschoten naar de vaardigheden. Die balans proberen we nu terug te brengen, maar we moeten ook niet het beeld scheppen alsof je bij lerarenopleidingen alleen nog maar bezig bent met kennisoverdracht, want het is natuurlijk meer dan dat. Is dat een botsing? Nou, sommigen zullen dat misschien zo ervaren. Ik meen dat we nu de balans hebben teruggebracht. Dat betekent inderdaad meer kennis maar dat betekent niet dat geen sprake meer is van aandacht voor vaardigheden in de lerarenopleidingen. Die balans is belangrijk om goede docenten te krijgen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Vaardigheden, daar is niet zoveel mis mee, sterker nog, dat is een belangrijk onderdeel. Echter, waar volgens mij veel studenten op afgeven, zijn die reflectie, die portfolio's en die ontwikkelingsplannen. Herkent u dat?
Staatssecretaris Zijlstra: Ik gaf net al aan dat juist waar het gaat om reflectie en dergelijke we een aantal zaken hebben teruggeschroefd. Je zal ook vaardigheden meetbaar moeten maken maar het punt is dat dit natuurlijk veel moeilijker is dan bij een kennistoets. Kennis is namelijk redelijk rechttoe rechtaan. Bij vaardigheden moet je als docent, als opleider uitvinden of die toekomstige leraar in staat is om om te gaan met verschillen tussen leerlingen en om zaken te herkennen in de klas. Dat is geen wet van Meden en Perzen. Daarom is het natuurlijk nog steeds noodzakelijk dat je aan zelfreflectie en dergelijke doet, maar dat moet niet doorslaan in de richting van – laat ik het maar oneerbiedig zeggen – een soort geitenwollensokkensituatie. Daar hebben we de balans hersteld, maar ik wil ook niet het beeld schetsen alsof we hier niet meer aan doen, maar die balans is belangrijk. Waar er een botsing is: we hebben niet voor niets die route ingezet. Kennis krijgt een stevige component. De vaardigheden worden steviger geformuleerd, zodat helderder is waar men aan moet voldoen. Het moet niet een wollig iets zijn, het moet in dienst staan van het vak van docent, zodat de student wanneer hij of zij afstudeert, in staat is om én kennis over te dagen én om te gaan met verschillen tussen leraren, opbrengstgericht werken en dingen herkennen in de klas. Ik hoop en ga er eigenlijk ook wel van uit dat wij dat palet terug in balans hebben gebracht. We zullen ongetwijfeld ook in deze samenstelling er nog nadere debatten over hebben of de klepel nog iets moet worden bijgesteld, want het is een continu proces. Het is ook afhankelijk van leerlingen en ontwikkelingen in de maatschappij. Het is een proces dat nooit afgerond is en waar u, ik en vele van onze opvolgers nog heel veel vergaderuren aan zullen besteden.
De heer Jasper van Dijk (SP): En de landelijke toetsen?
Staatssecretaris Zijlstra: Die zijn gekoppeld aan de kennisbasis, juist om te zorgen dat die niet een papieren exercitie zijn maar ook echt in het lesprogramma zijn ingebouwd. Daarmee wordt bij de lerarenopleidingen dus landelijk getoetst of een pabo, een tweedegraadsopleiding of een eerstegraadsopleiding die kenniscomponent voldoende heeft ingebouwd. Als het onvoldoende is, zak je en word je geen leraar.
De voorzitter: Er zijn de volgende toezeggingen gedaan.
– In januari 2012 ontvangt de Kamer een brief met de uitwerking van het beleidsvoornemen «Elke leraar een master», waarin aandacht wordt besteed aan matching of selectie aan de poort, aan verschillende groepen zoals vmbo-docenten en zij-instromers, en aan mastereisen.
– Medio januari 2012 ontvangt de Kamer informatie over de start van het lerarenregister, de opbouw van het register en het groeipad.
– Voorafgaand aan de OCW-begrotingsbehandeling 2012, dus in november aanstaande, ontvangt de Kamer feitelijke informatie over het gebruik van de lerarenbeurs binnen de verschillende onderwijssectoren en of er sprake is van onderbesteding in bepaalde lerarengroepen.
– Dat waren de toezeggingen. Vervolgens deel ik mede dat we een VAO zullen aanmelden met als eerste aanvrager de heer Van der Ham.
– Ik dank de staatssecretaris en zijn medewerkers, de belangstellenden op de publieke tribune en de collega's voor hun aanwezigheid.
Samenstelling:
Leden: Van der Ham (D66), Van Bochove (CDA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Bosma (PVV), Jasper van Dijk (SP), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Wolbert (PvdA), ondervoorzitter, Biskop (CDA), Smits (SP), Elias (VVD), Beertema (PVV), Dijkstra (D66), Jadnanansing (PvdA), Van Dekken (PvdA), Dijkgraaf (SGP), Çelik (PvdA), Lucas (VVD), Van Klaveren (PVV), Klaver (GroenLinks), De Liefde (VVD) en Van der Werf (CDA).
Plv. leden: Koşer Kaya (D66), Ferrier (CDA), Van der Burg (VVD), Schouten (ChristenUnie), Dille (PVV), Kooiman (SP), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Van Dam (PvdA), Haverkamp (CDA), De Wit (SP), Hennis-Plasschaert (VVD), De Mos (PVV), Pechtold (D66), Dijsselbloem (PvdA), Klijnsma (PvdA), Van der Staaij (SGP), Hamer (PvdA), Harbers (VVD), Gerbrands (PVV), Sap (GroenLinks), Lodders (VVD) en De Rouwe (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27923-124.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.