27 863 Betalingsverkeer

Nr. 65 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 januari 2016

De vaste commissie voor Financiën heeft op 5 november 2015 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over zijn brief van 15 september 2015 met betrekking tot zijn reactie op de motie van de leden Aukje de Vries en Koolmees over het vereenvoudigen van overstappen naar een andere bank (Kamerstuk 27 863, nr. 64).

De Minister van Financiën heeft deze vragen beantwoord bij brief van 27 januari 2016.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

Vragen en antwoorden

I. Onderzoeken

De leden van de verschillende fracties vragen wanneer de diverse onderzoeken naar het verbeteren van overstappen naar een andere bank zijn afgerond.

Over de afronding van de verschillende onderzoeken, genoemd in mijn brief van 15 september 2015, kan ik het volgende zeggen:

  • 1. Het onderzoek van DNB naar het overstapgedrag van consumenten is in december 2015 afgerond. Dit is te raadplegen via http://www.dnb.nl/nieuws/nieuwsoverzicht-enarchief/dnbulletin-2015/dnb335682.jsp

  • 2. De resultaten van de evaluatie van de overstapservice zijn naar verwachting in het voorjaar van 2016 bekend.

  • 3. Het onderzoek van DNB naar de technische belemmeringen om op dit moment nummerportabiliteit in Nederland in te voeren is naar verwachting in februari 2016 gereed.

  • 4. Het onderzoek door een in fintech gespecialiseerde externe adviseur naar ontwikkelingen die het overstappen naar een andere betaalrekening verder kunnen vergemakkelijken is gegund aan Accenture en zal naar verwachting in april 2016 zijn afgerond.

  • 5. Het onderzoek van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) naar de kosten en baten van het invoeren van nummerportabiliteit op Europees niveau zal naar verwachting in mei of juni 2016 zijn afgerond.

De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk is dat de relevante onderzoeken zodanig worden gepland dat ze allemaal begin 2016 zijn afgerond, zodat daarna concrete vervolgstappen gezet kunnen worden. Ook vragen deze leden hoe het onderzoek van de ACM naar (Europese) nummerportabiliteit wordt meegenomen in de besluitvorming en vervolgstappen. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister de resultaten van het ACM-onderzoek gaat bespreken met de eurocommissaris en daarmee verdere stappen gaat zetten.

Om te bepalen welke vervolgstappen gezet moeten worden om overstappen verder te vergemakkelijken vind ik het belangrijk om daarbij de resultaten van alle bovengenoemde onderzoeken te betrekken, deze in onderlinge samenhang te beoordelen en de te nemen vervolgstappen daarop af te stemmen. Dat geldt ook voor het ACM-onderzoek. De resultaten van alle onderzoeken zijn, zoals hierboven aangegeven, mei/juni 2016 beschikbaar.

Overigens zal de ACM niet zelf een inschatting maken van de kosten en baten van de invoering van nummerportabiliteit op Europees niveau. De ACM streeft ernaar om een methode te ontwikkelen waarmee de baten van nummerportabiliteit op Europees niveau per lidstaat ingeschat kunnen worden. ACM is voornemens om de te ontwikkelen methode toe te passen op de Nederlandse betaalmarkt. Vervolgens zou deze methode ook gebruikt kunnen worden om de baten van nummerportabiliteit op Europees niveau in andere lidstaten of in heel Europa in te schatten. Als de resultaten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven, zal ik deze onder de aandacht brengen van EU-commissaris Hill om te bezien of verdere stappen gezet kunnen worden om EU-brede nummerportabiliteit in te voeren.

De leden van de VVD-fractie vragen verder hoe de mogelijke wijzigingen in de Overstapservice meegenomen worden in het onderzoek, bijvoorbeeld vanwege de implementatie van de betaalrekeningenrichtlijn.

De huidige overstapservice in Nederland voldoet momenteel al grotendeels aan hetgeen de Betaalrekeningenrichtlijn voorschrijft voor de in te richten overstapdienst. Deze richtlijn biedt lidstaten ruimte om een alternatieve, bestaande regeling (zoals de Nederlandse overstapservice) te hanteren, mits dit duidelijk in het belang van de consument is, het voor hem of haar niet tot zwaardere lasten leidt en de overstap binnen het voorgeschreven tijdsbestek van 12 werkdagen wordt uitgevoerd. Ik heb de Betaalvereniging Nederland, die namens de aan de overstapservice deelnemende banken de overstapservice beheert, laten weten er veel waarde aan te hechten dat een overstap binnen bovengenoemde 12 werkdagen correct werkt. Momenteel kan het in sommige gevallen langer duren voordat de overstapservice volledig werkt. De Betaalvereniging heeft laten weten dat vanaf 18 september 2016, de datum waarop de Betaalrekeningenrichtlijn moet zijn geïmplementeerd, de termijn van 12 werkdagen zal worden gehaald. Een andere wijziging betreft de periodieke overboekingen. Ten aanzien hiervan merk ik op dat binnen de overstapservice de overstapper nu zelf zijn periodieke overboekingen in de internetbankieromgeving van zijn nieuwe bank dient op te voeren. Dit gebeurt nu niet door de nieuwe bank. De Betaalrekeningrichtlijn schrijft evenwel voor dat binnen een overstapdienst ook periodieke overboekingen ingesteld moeten kunnen worden door de nieuwe bank, als de consument daarom verzoekt. Ik ben voornemens de Nederlandse regelgeving hierop aan te passen om dit ook in Nederland mogelijk te maken. Het is mijn bedoeling om het aan de banken over te laten hoe zij op de meest efficiënte wijze invulling geven aan deze richtlijneis.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister ook zoveel mogelijk andere producten en diensten van banken, naast de betaalrekening, kan meenemen in de onderzoeken naar het vergemakkelijken van overstappen van bank voor consumenten.

In het onderzoek van DNB naar overstapgedrag van consumenten zijn ook andere producten meegenomen, zoals sparen, kredietverlening en hypotheek, maar afzonderlijk, dus niet in samenhang met een complete overstap. De andere onderzoeken richten zich op het waar mogelijk vergemakkelijken van het overstappen van een betaalrekening aangehouden bij de ene bank naar een betaalrekening bij een andere bank. De reden hiervan is dat de relevante EU-regelgeving juist betrekking heeft op betaalrekeningen, zoals de Betaalrekeningenrichtlijn en de SEPA-verordening. Daarnaast zou uitbreiding van de scope van de overige onderzoeken in dit stadium naar andere producten en diensten van banken veel meer tijd vergen vanwege de grotere complexiteit van deze producten en diensten en dus ook van het onderzoek daarnaar.

Verder vragen de leden van de D66-fractie met betrekking tot het onderzoek van DNB naar het overstapgedrag van consumenten wat, naast de factoren die consumenten ervan weerhouden om over te stappen, nog meer in dit onderzoek wordt meegenomen. Zij vragen daarnaast of ook wordt gekeken naar de redenen waarom mensen wel de stap hebben genomen om over te stappen en of ook de «ik-stap-over-van-bank-week» wordt meegenomen in het onderzoek en wat de effecten daarvan zijn.

In dit DNB onderzoek is naast factoren die consumenten ervan weerhouden om over te stappen, ook gekeken naar factoren die tot overstappen kunnen leiden en naar hoe deze factoren samenhangen met het bankproduct. De «ik-stap-over-van-bank-week» wordt wel genoemd in het DNB Working Paper No.490, maar is niet expliciet meegenomen in het onderzoek. Impliciet kan dit initiatief wellicht wel effect hebben gehad op de beantwoording van de vragen, aangezien deze twee maanden nadien zijn gesteld. Dit was echter geen onderwerp van onderzoek. Het mij bekende effect van de «ik-stap-over-van-bank-week» is overigens dat op een totaal van circa 22 miljoen betaalrekeningen in Nederland het aantal overstappers als gevolg van deze actie beperkt is geweest, te weten enkele duizenden.

II. Overstappen en nummerportabiliteit

De leden van de VVD-fractie willen verder weten welke andere landen er in de EU zijn die zich ook inzetten voor overstappen en nummerportabiliteit en in hoeverre EU-commissaris Hill wel bereid is om ervoor te zorgen dat wordt voorkomen dat er nieuwe wetgeving op EU-niveau wordt aangenomen die nummerbehoud en nummerportabiliteit in de toekomst (nog verder) zou kunnen bemoeilijken. De leden van de D66-fractie vragen of ik EU-commissaris Hill zal blijven aanspreken over EU-brede nummerportabiliteit.

In de eerste plaats merk ik op dat alle EU-lidstaten uiterlijk op 18 september 2016 ervoor moeten zorgen dat betalingsdienstaanbieders een overstapdienst aanbieden, zoals de Betaalrekeningenrichtlijn eist. De onderwerpen overstappen en nummerportabiliteit hebben naar mijn weten de afgelopen jaren alleen in het Verenigd Koninkrijk en in Frankrijk gespeeld. Als gevolg hiervan is in het Verenigd Koninkrijk sinds september 2013 de Current Account Switch Service operationeel. Dit is een met de Nederlandse overstapservice vergelijkbare dienst. In Frankrijk heeft men naar mijn weten sinds 2014 wetgeving betreffende een overstapservice en wordt daarin binnenkort de Betaalrekeningenrichtlijn meegenomen. Beide landen gaven aan het inrichten van een overstapdienst de voorkeur boven het realiseren van nummerportabiliteit, vanwege de complexiteit en de hoge kosten van nummerportabiliteit. Voor zover mij bekend zijn er geen andere Europese landen die zich inzetten voor nummerportabiliteit. Het lijkt niet aannemelijk dat nieuwe EU-regelgeving wordt aangenomen die nummerportabiliteit in de toekomst nog verder zou kunnen bemoeilijken. Immers, dit onderwerp blijft op EU-niveau onder de aandacht. Zo schrijft de Betaalrekeningenrichtlijn voor dat uiterlijk op 18 september 2019 door de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad moet worden gerapporteerd over de naleving van de Betaalrekeningenrichtlijn en een verslag moet worden voorgelegd met daarin onder meer een inschatting van de kosten en baten van invoering van Unie-brede nummerportabiliteit. Daarnaast is het vergemakkelijken van portabiliteit van financiële producten één van de doelen van het in december 2015 door de Europese Commissie gepubliceerde Greenpaper on retail financial services.

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer het onderzoek van DNB naar het in kaart brengen van de technische belemmeringen voor overstappen van bank met nummerbehoud gereed zal zijn en of op basis van dit onderzoek, en in overleg met de sector, concrete stappen gezet zullen worden om nummerportabiliteit mogelijk te maken. De leden van de PVV-fractie vragen welke andere oplossingen de Minister kan aandragen om nummerportabiliteit mogelijk te maken.

Het onderzoek van DNB naar de technische belemmeringen van invoering van nummerportabiliteit zal naar verwachting in februari 2016 gereed zijn. Hierin wordt onder meer aandacht besteed aan de optie van het hanteren van één nummerbank zoals het Kamerlid de Vries van de VVD tijdens het AO regeldruk van 16 december j.l. suggereerde. Zoals gezegd zal eerst als de resultaten van alle genoemde onderzoeken bekend zijn op basis daarvan beoordeeld worden of en zo ja welke vervolgstappen genomen moeten worden om overstappen verder te vergemakkelijken.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in te gaan op de problematiek met «hypotheekgebonden rekeningnummers». Zij willen weten hoe de Minister denkt over deze gevallen, waarin het niet de techniek is, maar de praktijk die het lastig maakt om concurrentie tussen banken te bevorderen.

Deze problematiek is mij bekend. Het onderscheid tussen gekoppelde verkoop en gebundelde verkoop is hierbij van belang. Koppelverkoop is het aanbieden van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst niet afzonderlijk wordt aangeboden aan de consument. Na implementatie van de richtlijn nr. 2014/17/EU (Hypothekenrichtlijn) komt er in Nederland voor verstrekkers van woningkredieten een wettelijk verbod op koppelverkoop. Een dergelijk verbod bestaat nu alleen voor kredietovereenkomsten voor consumptieve doeleinden waarbij de kredietsom niet meer dan € 40.000 bedraagt. Op het voorgestelde verbod op koppelverkoop worden uitzonderingen toegelaten. De uitzondering betreft bepaalde financiële diensten of producten die zodanig samenhangen met een kredietovereenkomst dat het de kredietgever wordt toegestaan deze in een pakket aan de consument aan te bieden. Daarbij kan gedacht worden aan het openen of aanhouden van een betaal- of spaarrekening door middel waarvan het krediet wordt afgelost en rentebetalingen worden gedaan. Een soortgelijke uitzondering is ook gemaakt voor het hierboven genoemde consumptief krediet.

Het beschikken over een dergelijke rekening bij de kredietgever voorziet in een reële behoefte van kredietgevers en wordt daarom over het algemeen beschouwd als een wezenlijk onderdeel van de kredietovereenkomst. Eventuele kosten van de betaalrekening dienen ook meegenomen te worden in de totale kosten van krediet. Van de consument mag niet worden geëist dat hij ook zijn salaris of andere periodieke betalingen op de rekening bij de kredietgever laat storten. Voor die diensten of producten die niet vallen onder de uitzonderingen op het wettelijk verbod op koppelverkoop, geldt dat de consument niet verplicht kan worden om die diensten of producten bij de kredietgever af te nemen. De consument moet de kredietovereenkomst ook zonder die diensten of producten kunnen sluiten. Anders is namelijk sprake van (verboden) koppelverkoop. Op dit punt wordt overigens uitgebreid ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag betreffende het wetsvoorstel ter implementatie van de Hypothekenrichtlijn (Kamerstuk 34 292, nr. 6, p. 7–8, p. 19–20 en p. 31–32).

Verder is er sprake van gebundelde verkoop als een kredietovereenkomst wordt aangeboden als onderdeel van een pakket met andere financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst ook afzonderlijk aan de consument beschikbaar wordt gesteld, maar waarbij niet noodzakelijkerwijs dezelfde voorwaarden gelden als wanneer deze in combinatie met de nevendiensten wordt aangeboden. Overeenkomstig de Hypothekenrichtlijn is gebundelde verkoop in Nederland toegestaan. Het gecombineerd aanbieden van een kredietovereenkomst met een of meer andere financiële diensten of producten in een pakket geeft een kredietgever de mogelijkheid om gunstige tarieven en voorwaarden te hanteren voor de verschillende diensten of producten. Dit kan de onderlinge concurrentie tussen kredietgevers bevorderen en voor de consument voordelen opleveren. Voorwaarde hierbij is wel dat de consument niet in zijn keuzevrijheid wordt beperkt en een of meer onderdelen van het aangeboden pakket desgewenst apart en dus ook bij een andere kredietgever kan afnemen.

In het kader van transparantie is in de Betaalrekeningenrichtlijn hierover een bepaling opgenomen die – kort gezegd – inhoudt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat, als een betaalrekening wordt aangeboden als onderdeel van een pakket, de aanbieder de consument informeert of het mogelijk is de betaalrekening afzonderlijk af te nemen en, als dat mogelijk is, afzonderlijke informatie verstrekt over de kosten en vergoedingen verbonden aan de overige in dat pakket aangeboden producten en diensten. Het doel hiervan is om zo de concurrentie tussen banken te bevorderen. Deze richtlijnbepaling wordt in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

III. Overstapservice

De leden van de VVD-fractie willen weten of de Minister bereid is om ook de zakelijke overstapservice op korte termijn te (laten) evalueren en verbeteren, bijvoorbeeld voor medio 2016, en zo niet, waarom niet? Zij vragen verder wanneer concrete vervolgstappen kunnen worden gezet ter verbetering van het zakelijke overstappen?

De huidige overstapservice is er voor zowel consumenten als ondernemers. De evaluatie van de overstapservice omvat derhalve ook het overstappen van betaalrekening door ondernemers. Aangezien de evaluatie in het voorjaar van 2016 zal zijn afgerond en deze in het voorjaarsoverleg van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) in mei 2016 wordt besproken, zal eerst dan beoordeeld kunnen worden of en, zo ja, welke vervolgstappen gezet kunnen worden ter verbetering van overstappen door zowel consumenten als ondernemingen. Daarnaast is Accenture gevraagd om in het kader van het bovengenoemde fintech-onderzoek ook het overstappen door micro-ondernemingen mee te nemen.

De leden van de D66-fractie vragen wat de Nederlandse overstapservice zo klantgericht maakt en de best practice binnen Europa? Zij vragen wat er zo goed werkt in Nederland in vergelijking met de rest van Europa en wat minder goed werkt.

De Betaalrekeningenrichtlijn schrijft voor dat EU-lidstaten ervoor moet zorgen dat betalingsdienstaanbieders een overstapdienst aanbieden. De richtlijn bepaalt aan welke eisen deze overstapdienst moet voldoen, waaronder welke activiteiten door de nieuwe bank en de oude bank verricht moeten worden om de overstap van consumenten te realiseren. Voordat de Betaalrekeningenrichtlijn van kracht werd was er in Nederland al een overstapservice operationeel. Om die reden is deze in het kader van Betaalrekeningenrichtlijn als best practice gebruikt. De Nederlandse overstapservice biedt daarnaast een paar extra diensten die door de in de richtlijn voorgeschreven overstapdienst niet worden geboden. Zo biedt de Nederlandse overstapservice een «automated redirection service», die gedurende dertien maanden bij – en afschrijvingen van de oude betaalrekening doorleidt naar de nieuwe of bestaande betaalrekening bij een andere bank. Ook worden bedrijven die incasso’s zenden automatisch geïnformeerd. Daarnaast is de Nederlandse overstapservice zowel voor consumenten als voor ondernemers beschikbaar, in tegenstelling tot de Betaalrekeningenrichtlijn, die alleen een overstapdienst voor consumenten voorschrijft. Voor zover mij bekend bestaat er binnen de EU op dit moment in het Verenigd Koninkrijk (Current Account Switching Service) en in Noorwegen (een betaalrekeningoverstapservice alleen voor bedrijven) een overstapdienst die vergelijkbaar is met de overstapservice in Nederland.

De leden van de PVV-fractie vragen welke complexe producten en afspraken er gelden voor grotere ondernemingen, die zich minder lenen voor een standaardservice.

Voor grote internationale bedrijven geldt dat veel meer sprake is van maatwerk, wat één op één overstappen sowieso moeilijker maakt. Men kan daarbij bijvoorbeeld denken aan cash management diensten met tal van verschillende rekeningen, vaak in binnen- en buitenland. Overstappen van grote ondernemingen vindt vaak plaats na stevige onderhandelingen over tarieven en diensten. Behoud van rekeningnummers is daarbij minder vaak een issue.

IV. Betaalrekeningenrichtlijn

De leden van de fracties van de VVD en D66 vragen wat de planning is van de implementatie van de betaalrekeningenrichtlijn in Nederlandse wet- en regelgeving. Verder willen de leden van de D66-fractie weten of de Minister al een bepaalde datum op het oog heeft.

Implementatie van de Betaalrekeningenrichtlijn zal in Nederland deels plaatsvinden via het wetsvoorstel Implementatiewet toegang basisbetaalrekening. Deze is ter advisering aangeboden aan de Raad van State en is inmiddels aangemeld voor spoedbehandeling bij de Staten-Generaal. Verder vindt implementatie plaats via het ontwerp Implementatiebesluit richtlijn betaalrekeningen. Deze wordt binnenkort openbaar geconsulteerd. De richtlijn moet uiterlijk op 18 september 2016 zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving.

De leden van de VVD-fractie merken voorts op dat voor transparantie hetzelfde geldt voor het MKB. Zij vragen of de Minister bereid is om met de banken af te spreken dat er meer transparantie komt (bijvoorbeeld op websites van banken) over de informatie voor het MKB over acceptatiecriteria en financieringstarieven, en zo niet, waarom niet. Verder vragen zij of de Minister bereid is met banken af te spreken dat MKB-ers eerder worden geïnformeerd over het aflopen van de renteperiode, zodat men langer de tijd heeft om een alternatief te zoeken, en zo niet, waarom niet.

Zoals vermeld in de kabinetsreactie op het ACM-onderzoek «Concurrentie op de markt voor MKB-financiering» (Kamerstuk 32 013, nr. 106) ondersteunt het kabinet enkele voorstellen van de ACM richting banken, om de informatievoorziening richting MKB-klanten te verbeteren. De drie grootbanken hebben bij mij aangegeven hierop gevolg te willen geven door MKB-ers tijdiger te attenderen op het eindigen van een rentevaste periode en de rentetarieven die zij publiceren op hun website informatiever te maken. Een aantal banken doet dit onder andere door middel van tools die een indicatie geven van rentetarieven die MKB-ers kunnen verwachten of door beter uit te leggen waaruit de rente bestaat. Deze maatregelen zouden MKB-ers beter in staat moeten stellen zich te oriënteren of een alternatieve aanbieder te zoeken.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de Europese Commissie uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van de Betaalrekeningenrichtlijn aan het Europees Parlement en de Raad een beoordeling moet overhandigen van de kosten en baten van EU-brede implementatie van nummerportabiliteit. Deze leden willen weten of er zicht op is wanneer deze beoordeling door de Europese Commissie plaatsvindt.

Ik heb geen zicht op wanneer deze beoordeling exact zal plaatsvinden, maar ik ga ervan uit dat deze in elk geval klaar is op 18 september 2019; de uiterste datum waarop de Europese Commissie haar verslag betreffende de toepassing van de Betaalrekeningenrichtlijn aan het Europees Parlement en de Raad moet voorleggen.

De leden van de D66-fractie merken op dat er een impact assessment is waarin een schatting is gemaakt van de kosten en baten van Europese nummerportabiliteit en willen deze graag ontvangen. Dit betreft de impact assessment die is gemaakt in het kader van de Betaalrekeningenrichtlijn. Deze is te raadplegen via: http://ec.Europa.eu/finance/finservices-retail/docs/inclusion/20130508-impact-assessment_en.pdf

V. PSD II – richtlijn

De leden van de VVD-fractie willen weten of de Minister de Tweede Kamer middels dit schriftelijke overleg ook kan informeren over de definitieve uitkomsten met betrekking tot PSD II en vragen naar de planning van de implementatie van deze richtlijn in de Nederlandse wet- en regelgeving.

PSD II is in december 2015 gepubliceerd. Lidstaten hebben nu twee jaar om de richtlijn om zetten in nationale regelgeving. Het wetsvoorstel ter implementatie van de PSD II zal naar verwachting in de loop van 2016 worden voorgelegd voor openbare consultatie. De richtlijn omvat een groot aantal wijzigingen ten opzichte van PSD I. De reikwijdte van de richtlijn is vergroot en verder geharmoniseerd, de lijst met betaaldiensten waar de richtlijn betrekking op heeft is uitgebreid, er zijn nieuwe normen bijgekomen en bestaande bepalingen zijn in meer detail uitgewerkt. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de doelstellingen van de richtlijn en de belangrijkste wijzigingen van PSD II ten opzichte van PSD I. Met de beantwoording van uw vraag wordt tevens voldaan aan de toezegging die is gedaan tijdens het algemeen overleg betalingsverkeer van 26 maart om een overzicht van de wijzigingen die PSD II met zich mee zal brengen (Kamerstuk 34 033, nr. 4).

Doelstelling

PSD II heeft drie doelstellingen. Ten eerste het versterken van een interne markt voor kaartbetalingen, internetbetalingen en mobiele betalingen. Nu zijn diensten nog te gefragmenteerd langs nationale grenzen door nationale regels. Ten tweede het stimuleren en faciliteren van innovaties, onder meer door het harmoniseren van regelgeving ten aanzien van verschillende betaaldiensten die zijn ontstaan na de publicatie van PSD I. Tot slot zijn sommige bepalingen uit PSD I ambigu, te algemeen geformuleerd of gedateerd. Dit leidt tot onzekerheid over de juiste interpretatie, veiligheidsrisico’s en gebrekkige consumentenbescherming. In zijn algemeenheid geldt dat in de richtlijn wordt gezocht naar een balans tussen het stimuleren van innovatie enerzijds en anderzijds veiligheid en consumentenbescherming.

Belangrijke veranderingen

1. Vergroting reikwijdte

In PSD I is eerder al toezicht geïntroduceerd op betaaldienstverleners voor zover deze transacties verrichten in een valuta van een lidstaat en de bij een betaaltransactie betrokken betaaldienstverleners beide in de EU gevestigd zijn. PSD II breidt de reikwijdte van de richtlijn op twee punten uit. PSD II wordt in de eerste plaats gedeeltelijk van toepassing verklaard op transacties waarbij slechts één van de betrokken betaaldienstverleners in de EU is gevestigd. In de tweede plaats wordt PSD II deels van toepassing verklaard op betaaltransacties in een andere valuta dan die van een lidstaat. PSD II is alleen van toepassing voor zover de transactie binnen de EU plaats vindt.

De uitzonderingen op de reikwijdte van de richtlijn, genoemd artikel 3 van PSD II, zijn ook aangepast. Voorgesteld wordt om de uitzondering die betrekking heeft op betaaltransacties die worden verricht binnen een beperkt netwerk, strikter te definiëren, met als doel vooral de kleine beperkte netwerken uit te zonderen. De uitzondering voor betaaldiensten verricht via telecomapparatuur of -netwerken wordt ingeperkt (bijvoorbeeld bij het betalen voor spellen), evenals de uitzondering die van toepassing is voor handelsagenten. Alle genoemde inperkingen van de uitzonderingen kunnen tot gevolg hebben dat meer ondernemingen onder PSD II komen te vallen en een vergunning als betaalinstelling nodig zullen hebben.

2. Nieuwe betaaldiensten

Met het oog op het bevorderen van innovatie worden twee nieuwe betaaldiensten gereguleerd door de PSD II: betaalinitiatiediensten en rekeninginformatiediensten. De betalingsinitiatiedienst is een dienst voor het initiëren van betaalopdrachten, op verzoek van de betaaldienstgebruiker, met betrekking tot een betaalrekening die bij een andere betaaldienstverlener wordt aangehouden. Met andere woorden, de betaaldienstverlener geeft de opdracht om over te gaan tot betaling, ten behoeve van de consument. Voor het aanbieden van deze diensten is een vergunning vereist. De rekeninginformatiedienst is een onlinedienst voor het verstrekken van geconsolideerde informatie over een of meer betaalrekeningen die de betaaldienstgebruiker bij een of meer betaaldienstverleners aanhoudt. Alvorens deze dienst aangeboden kan worden, dient dit gemeld te worden bij de bevoegde autoriteit.

Aanbieders van beide diensten mogen geen tegoeden van betaaldienstgebruikers aanhouden. Om actief te mogen zijn moet voldaan worden aan een aantal eisen. Zo dienen aanbieders van deze diensten te beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een andere vergelijkbare waarborg tegen hun aansprakelijkheid. Daarnaast worden er eisen gesteld ten aanzien van de bedrijfsvoering, in het bijzonder met betrekking tot gegevensverwerking, veiligheid en consumentenbescherming. Voor wat betreft aanbieders van betalingsinitiatiediensten kan ook bepaald worden dat zij andere activiteiten in een aparte rechtspersoon moeten plaatsen.

3. Vergunningverlening

In het kader van veilig betalingsverkeer worden er meer voorwaarden gesteld aan vergunningverlening dan voorheen. Betaalinstellingen moeten o.a. kunnen aantonen hoe wordt omgegaan met veiligheidsincidenten en consumentklachten hieromtrent, het opslaan, monitoren, traceren en beperken van toegang tot gevoelige betaalgegevens, bedrijfscontinuïteit, de wijze waarop statistieken worden bijgehouden inzake transacties en fraude, het veiligheidsbeleid, inclusief risicoanalyse, en hoe controle (onsite/offsite) wordt gehouden op agenten en bijkantoren.

Eveneens stelt PSD II dat een deel van de werkzaamheden van een betaalinstelling in de lidstaat van vestiging moet plaatsvinden. Daarnaast geldt dat in noodsituaties, wanneer onmiddellijk opgetreden moet worden tegen een ernstige bedreiging van de gemeenschappelijke belangen van de betalingsdienstgebruikers in de lidstaat van ontvangst, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, voorzorgsmaatregelen kunnen nemen. Deze maatregelen moeten passend zijn en in verhouding staan tot de dreiging.

4. Regels ten aanzien van onjuiste overboeking

Bij onjuiste overboekingen regelt PSD II dat de betaaldienstverlener de betaler onmiddellijk het bedrag van een niet-toegestane betalingstransactie terugbetaalt en in elk geval uiterlijk aan het einde van de eerstvolgende werkdag, nadat de betaaldienstverlener zich rekenschap heeft gegeven van de overboeking. Wanneer er sprake is van een onjuiste overboeking die geïnitieerd is door een aanbieder van betaalinitiatiediensten, zal de bank die de desbetreffende betaalrekening houdt, het bedrag terugbetalen. In dat geval ligt wel een bewijslast bij de aanbieder van betaalinitiatiediensten om aan te tonen dat de initiatie goed is verlopen. Is dat niet het geval, dan kan de betreffende aanbieder van betaalinitiatiediensten daarop worden aangesproken.

PSD II verlaagt verder het eigen risico van de betaler van € 150,– naar € 50,–. Lidstaten kunnen de aansprakelijkheid voor de betaler nog verder verlagen voor gevallen waarin sprake is van verlies, diefstal of onrechtmatig gebruik van een betaalinstrument. Ik ben voornemens geen gebruik te maken van deze lidstaat-optie om onzorgvuldig gedrag te beperken.

5. Agenten

De regels ten aanzien van agenten van betaalinstellingen worden in de PSD II aangescherpt. Zo moeten materiële wijzigingen in het beleid van de agent ten aanzien van witwassen en terrorismefinanciering onverwijld worden gemeld aan de bevoegde autoriteit van het land van herkomst. Bestuurders en managers van agenten die geen betaaldienstverlener zijn moeten een bewijs overhandigen dat zij betrouwbaar en deskundig zijn. Eveneens dient aangegeven te worden bij de bevoegde autoriteiten, met welke betaaldiensten de agent gemachtigd wordt. Verder kunnen bevoegde autoriteiten van lidstaten van ontvangst vragen om een verslag over de op het grondgebied van de lidstaat verrichte werkzaamheden en voorschrijven dat betaalinstellingen die via agenten actief zijn op hun terrein een centraal aanspreekpunt aanwijzen.

6. Toegang tot betaalsystemen en bankrekeningen

PSD II regelt voorts dat deelnemers aan een betaalsysteem, wanneer zij een betaaldienstaanbieders toegang geven tot het betaalsysteem, andere betaaldienstaanbieders op objectieve, evenredige en niet-discriminerende wijze toegang tot het betaalsysteem verstrekken. Eveneens is bepaald dat banken waarborgen dat betaalinstellingen toegang hebben tot een betaalrekening op een objectieve, niet-discriminatoire en evenredige wijze. De toegang moet zodanig zijn dat betaalinstellingen onbelemmerd en efficiënt hun taak kunnen vervullen.

7. Vergoedingen

Ten aanzien van het in rekening brengen van vergoedingen voor het gebruik van een betaalinstrument bepaalt PSD II voorts dat vergoedingen alleen betaald hoeven te worden wanneer de betaaldienstgebruiker daarover voor de betaling is geïnformeerd. De lidstaten zorgen er in ieder geval voor dat de begunstigde geen vergoeding vraagt voor het gebruik van betaalinstrumenten waarvan de afwikkelingsvergoedingen onder hoofdstuk II van Verordening (EU) 2015/751 (Verordening interbancaire vergoedingen) vallen, noch voor betalingsdiensten waarop Verordening (EU) nr. 260/2012 (de SEPA-Verordening) van toepassing is. Voor de meest gebruikte betaalinstrumenten in Nederland betekent dit dat er geen vergoedingen mogen worden gevraagd. De lidstaten mogen de begunstigde het recht om een vergoeding te verlangen volledig ontzeggen of dit recht beperken, rekening houdend met de noodzaak mededinging aan te moedigen en het gebruik van efficiënte betaalinstrumenten te stimuleren.

8. Betalingstransacties waarbij het transactiebedrag niet vooraf bekend is

Ten aanzien van betalingstransacties waarbij het transactiebedrag niet vooraf bekend is (bijvoorbeeld bij tanken), bepaalt PSD II dat wanneer een betalingstransactie door of via de begunstigde in het kader van een op kaarten gebaseerde betalingstransactie wordt geïnitieerd, en het exacte bedrag niet bekend is op het moment dat de betaler instemming verleent om de betalingstransactie uit te voeren, de betalingsdienstaanbieder van de betaler slechts geldmiddelen op de betaalrekening van de betaler kan blokkeren indien de betaler instemming heeft verleend voor het exacte bedrag aan te blokkeren geldmiddelen. De betalingsdienstaanbieder geeft de op de betaalrekening van de betaler geblokkeerde geldmiddelen na de ontvangst van de informatie over het exacte bedrag van de betalingstransactie onverwijld vrij en ten laatste onmiddellijk na de ontvangst van de betalingsopdracht.

9. Sterke cliëntauthenticatie

PSD II introduceert voorts, als één van de maatregelen om de veiligheid van het betalingsverkeer te vergroten, de sterke cliëntauthenticatie. Sterke cliëntauthenticatie wordt voorgeschreven wanneer de betaler 1) online toegang wil verkrijgen tot zijn account, 2) een elektronische betaling initieert en 3) via een communicatiemiddel op afstand een handeling verricht die een risico op fraude of ander misbruik met zich meebrengt. Onder sterke cliëntauthenticatie wordt verstaan authenticatie met gebruikmaking van twee of meer factoren die worden aangemerkt als kennis (iets wat alleen de gebruiker weet), bezit (iets wat alleen de gebruiker heeft) en inherente eigenschap (iets wat de gebruiker is) en die onderling onafhankelijk zijn, in die zin dat het vrijgeven van één ervan geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de andere en die zodanig is opgezet dat de vertrouwelijkheid van de authenticatiegegevens wordt beschermd.

10. Gedelegeerde regelgeving

De EBA krijgt tot taak om in nauwe samenwerking met het ECB richtsnoeren uit te vaardigen over o.a. de vaststelling, implementatie en monitoring van beveiligingsmaatregelen en de eerder genoemde beroepsaansprakelijkheidsverzekering of gelijkwaardige waarborg. PSD II introduceert daarnaast een Europese elektronische toegangspoort via welke alle nationale registers zijn te raadplegen. De EBA krijgt de taak deze toegangspoort op te zetten en te beheren.

Tot slot

Met dit pakket aan veranderingen ben ik van mening dat PSD II een positieve invloed kan hebben op innovatie en het aanbod van grensoverschrijdend betalingsverkeer, wat zowel betaaldienstverleners als consumenten ten goede komt. Tegelijkertijd houdt de richtlijn rekening met risico’s op het terrein van veiligheid en consumentenbescherming. Beide kanten zullen ook tijdens de implementatie van de richtlijn in nationale regelgeving een belangrijke rol spelen.

Naar boven