27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 608 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 maart 2023

Hierbij informeer ik uw Kamer over de voorgenomen Nederlandse standpunten inzake de onderwerpen die ter stemming worden voorgelegd aan het eerstvolgende Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) over regelgeving voor gewasbescherming. Het overleg vindt plaats op 22 en 23 maart 2023. De standpunten zijn ambtelijk voorbereid met de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (lenW), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), op basis van advisering door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

Daarnaast infomeer ik uw Kamer, in lijn met het informatieverzoek van uw Kamer (Brief van 5 oktober 2022 van de rapporteurs verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen), over de bespreking in de raadswerkgroep over de conceptverordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen van 6 maart 2023.

SCoPAFF Gewasbescherming 22 en 23 maart 2023

De onderstaande punten staan op de agenda ter (mogelijke) stemming (de zogenaamde B-punten).

De werkzame stof Bacillus amyloliquefaciens stam QST713

Deze stof is een micro-organisme dat wordt toegepast als fungicide. In Nederland zijn drie middelen op basis van deze stof toegelaten in diverse teelten. De EC stelt voor om de goedkeuring van deze werkzame stof te hernieuwen onder de voorwaarden dat lidstaten aanvullende restricties opleggen om bijen te beschermen.

Het Ctgb adviseert positief op de hernieuwing van deze stof maar is van mening dat lidstaten de mogelijkheid moeten krijgen om af te wijken van de aanvullende restricties wanneer wetenschappelijk is aangetoond dat de gezondheid van bijen geen gevaar loopt. Indien gevaar voor de gezondheid van bijen is uitgesloten, is gebruik van dit groene middel immers te prefereren boven meer chemische alternatieven. Om geen onnodige barrière te creëren voor het gebruik van dit micro-organisme zal de Nederlandse delegatie, zolang de gezondheid van bijen gewaarborgd is, de EC verzoeken om de restricties in lijn met het Ctgb advies aan te passen.

De werkzame stof Bacillus thuringiensis israelensis stam AM65-52

Deze stof is een micro-organisme dat wordt toegepast als insecticide op siergewassen in de kas. De EC stelt voor om de goedkeuring van deze werkzame stof te hernieuwen met beperking tot siergewassen in kassen. Hierbij wil de EC als voorwaarde opnemen dat lidstaten via de toelating de gewasrotatie met eetbare gewassen beperken en voorkomen dat behandelde grond wordt gebruikt voor de teelt van eetbare gewassen om te hoge gehaltes van dit micro-organisme op eetbare gewassen te voorkomen. Het Ctgb vindt de gestelde voorwaarde niet in alle gevallen noodzakelijk maar adviseert in de basis positief op de hernieuwing van de goedkeuring van deze werkzame stof. De Nederlandse delegatie is voornemens om in te stemmen met het voorstel van de EC.

De werkzame stoffen Bacillus thuringiensis;

  • aizawai stam ABTS-1857

  • aizawai stam GC-91

  • kurstaki stam ABTS-351

  • kurstaki stam EG2348

  • kurstaki stam PB54

  • kurstaki stam SA-11

  • kurstaki stam SA-12

Deze zeven micro-organismen worden toegepast als insecticiden. De EC stelt voor om de goedkeuring van deze werkzame stoffen te hernieuwen, waarbij lidstaten voorwaarden moeten stellen om te hoge gehaltes van deze stam op eetbare gewassen te voorkomen door middel van een minimium periode tussen toepassing van het middel en oogst van het gewas. Het Ctgb adviseert positief op deze voorstellen. De Nederlandse delegatie is voornemens om in te stemmen met de voorstellen van de EC.

De werkzame stof Ipconazole

Deze stof wordt toegepast als fungicide. In Nederland zijn geen middelen op basis van deze werkzame stof toegelaten. De EC stelt voor de goedkeuring van ipconazole in te trekken vanwege de reprotoxische eigenschappen en mogelijke risico’s voor vogels. Het Ctgb adviseert positief op dit voorstel. De Nederlandse delegatie is voornemens om in te stemmen met het voorstel van de EC.

De werkzame stof Oxamyl

Deze stof wordt toegepast als nematicide (tegen aaltjes). In Nederland is één middel op basis van deze werkzame stof toegelaten in diverse gewassen. De EC stelt voor de goedkeuring van oxamyl niet te hernieuwen vanwege mogelijke risico’s voor toepassers en consumenten. Vanwege mogelijke overschrijdingen van grenswaarden voor consumenten stelt de EC voor de respijttermijn te beperken tot maximaal 6 maanden. Het Ctgb adviseert positief op dit voorstel. De Nederlandse delegatie is voornemens om in te stemmen met het voorstel van de EC.

De laagrisico-stof Kalksteen / calciumcarbonaat

Uit de beoordeling van de werkzame stof kalksteen komt naar voren dat deze chemisch gezien gelijk is aan de al goedgekeurde laagrisico-stof calciumcarbonaat. De EC stelt voor om de specificatie van kalksteen toe te voegen aan de goedkeuringsvoorwaarden van calciumcarbonaat waardoor kalksteen niet meer apart hoeft te worden goedgekeurd. Het Ctgb adviseert positief op dit voorstel. De Nederlandse delegatie is voornemens om in te stemmen met het voorstel van de EC.

Tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van 40 werkzame stoffen

De EC stelt voor om de goedkeuring van 40 werkzame stoffen tijdelijk te verlengen omdat de besluitvorming buiten de schuld van de aanvrager niet tijdig is afgerond. Deze procedure is vastgelegd in verordening EG 1107/2009 (artikel 17). De herbeoordeling van werkzame stoffen is zeer complex en vraagt grote zorgvuldigheid waardoor de procedure soms langer duurt dan voorzien en gewenst. Zonder tijdelijke verlenging zouden al deze werkzame stoffen van de markt worden gehaald zonder dat een zorgvuldig beoordelings- en besluitvormingsproces is doorlopen. Het Ctgb adviseert positief op dit voorstel. De Nederlandse delegatie is voornemens om in te stemmen met het voorstel van de EC.

Intrekking van de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van Pyridalyl

De EC stelt voor om de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van deze stof in te trekken omdat de aanvrager de hernieuwing van de stof niet meer ondersteunt. Het Ctgb adviseert positief over dit voorstel. De Nederlandse delegatie is voornemens om in te stemmen met het voorstel van de EC.

Raadswerkgroep duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen 6 maart jl.

Op 6 maart jl. heeft de achtste bespreking plaatsgevonden in de raadswerkgroep over het voorstel voor een Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Deze verordening moet in de plaats komen van de huidige Richtlijn 2009/128/EG, die voorschriften voor lidstaten bevat over het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Onderwerp van gesprek waren de juridische vragen van lidstaat Polen en hoofdstuk 8 over toepassingsapparatuur. Voor toepassingsapparatuur zijn al voorschriften aanwezig in de huidige Richtlijn 2009/128/EG die door Nederland zijn geïmplementeerd. Naar aanleiding van het informatieverzoek van de Kamer, informeer ik u over de uitkomsten van deze bespreking en het vervolg hiervan.

Voorafgaand aan de bespreking meldde de Commissie dat zij vóór de volgende raadswerkgroep op 28 maart a.s. schriftelijk reageert op het verzoek van lidstaten om een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren van het voorstel. Zoals ik u eerder heb gemeld kan Nederland zo’n aanvullende effectbeoordeling alleen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen over de verordening leidt (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1497). Ik zal u informeren over deze reactie.

Juridische vragen

Op verzoek van Polen gaf de Commissie antwoord op diens (schriftelijke) vragen over de verhouding tussen het Commissievoorstel en in lidstaten bestaande nationale regelgeving waarin de voorschriften van de huidige Richtlijn geïmplementeerd zijn. Achtergrond vormde de zorg dat bestaande nationale voorschriften voor opleidingen die in de ogen van Polen goed werken mogelijk moeten vervallen. Hierbij heeft de Commissie uitgelegd dat een verordening een rechtstreekse werking heeft in alle lidstaten van de Europese Unie en dat lidstaten, na inwerkingtreding van het Commissievoorstel, in enkele gevallen aanvullende voorschriften kunnen instellen. Dit is het geval als de verordening daar expliciet om vraagt of als voorschriften algemeen van aard zijn en er daarbij een noodzaak bestaat om nationaal nader te reguleren. De Commissie bevestigde dat het Commissievoorstel in enkele gevallen aan lidstaten de bevoegdheid geeft om nationaal aanvullende voorschriften in te stellen. Namelijk in artikel 22 over opslag en verwijdering van gewasbeschermingsmiddelen en in artikel 25 over opleidingen. Wanneer lidstaten bestaande nationale voorschriften willen behouden, kan dit alleen als dit consistent is met de verordening. Als die voorschriften verder gaan (d.w.z. strenger zijn), moeten deze in lijn met artikel 193 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genotificeerd worden aan de Commissie, waarbij het aan lidstaten is om de proportionaliteit ervan af te wegen.

Nederland kan zich vinden in deze uitleg. Een groep lidstaten, anders dan Nederland, blijft zorgen houden en heeft gevraagd de uitleg ook op schrift te mogen ontvangen. Hierin is de Commissie niet meegegaan vanwege de benodigde tijd voor een formele, juridische reactie.

Elektronisch register en keuring van toepassingsapparatuur

Nederland heeft ingebracht in principe te kunnen instemmen met digitale registratie van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur. Op deze manier krijgen lidstaten namelijk alle toepassingsapparatuur die professioneel wordt gebruikt en de eigenaren hiervan scherp in beeld en is betere controle mogelijk op de verplichte keuring van apparatuur. Nederland heeft wel gepleit voor een langere transitieperiode dan negen maanden in het Commissievoorstel, om zo’n digitaal registratiesysteem op te zetten. Dit werd door vier lidstaten gesteund. Sommige lidstaten hebben ervoor gepleit dat de registratieverplichting van apparatuur geldt voor de gebruiker, omdat toepassingsapparatuur veel wordt geleased. De Commissie is echter van mening dat deze moet gelden voor eigenaren en dat zij ook (eind)verantwoordelijk zijn voor keuring. Nederland gaat hierin mee. Meerdere lidstaten hebben twijfels geuit over de toegevoegde waarde van het registreren van eigenaarschap van toepassingsapparatuur en vinden deze lastenverzwaring niet in verhouding.

Op grond van de Machinerichtlijn (2006/42/EG) moet toepassingsapparatuur die nieuw op de markt komt, zijn voorzien van een uniek identificatienummer. Voor oude apparatuur (van vóór eind december 2009) ontbreekt zo’n nummer en schrijft het Commissievoorstel voor dat lidstaten deze hiervoor verstrekken. De Commissie heeft naar aanleiding van vragen van Nederland toegelicht dat de precieze invulling hiervan aan lidstaten wordt gelaten, bijvoorbeeld alle oude apparatuur voorzien van een kentekenplaatje en ook dat het logischerwijs volgt uit het Commissievoorstel dat toepassingsapparatuur die uit meerdere delen bestaat, zoals veel voorkomt in Nederland, volledig geregistreerd en gekeurd wordt.

Nederland voldoet, met de huidige implementatie van de Richtlijn, aan de voorgestelde verplichtingen in het Commissievoorstel voor keuring van apparatuur. In Nederland geldt een keuringsverplichting voor bestaande of nieuwe toepassingsapparatuur met een frequentie van eens per drie jaar. Voor nieuwe apparatuur moet dit gebeuren binnen drie jaar vanaf het moment van aankoop. Voor enkele typen apparatuur geldt in Nederland een keuringsfrequentie van zes jaar of is geen keuring verplicht (o.m. rugzakspuiten en handgedragen spuiten). De onafhankelijke Stichting kwaliteitseisen landbouwtechniek te Wageningen (SKL) draagt in Nederland zorg voor de keuring van apparatuur.

Planning vervolg

De achtste bespreking zal online plaatsvinden op 28 maart a.s. om de bespreking van hoofdstuk 8 over toepassingsapparatuur af te ronden. Het is niet duidelijk hoe de besprekingen onder voorzitter Zweden hierna doorgaan.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven