27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 101 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2011

In deze brief wil ik u informeren over resistentie onder de bruine rat in Nederland en maatregelen die ik neem om resistentieproblematiek tegen te gaan. Op 5 oktober 2010 heb ik u de brief over de voortgang van het Beleidsprogramma biociden (TK, 2010–2011 27 858, nr. 92) geïnformeerd over mogelijke resistentie onder ratten en muizen in Nederland voor toegelaten biociden (rodenticiden) in Nederland.

De resistentieproblematiek is aanleiding geweest voor het oprichten van een Initiatiefgroep dierplaagbestrijding. In deze Initiatiefgroep zijn diverse actoren vertegenwoordigd, zoals opleidings- en exameninstituten, kennis- en onderzoeksinstituten, de sector van professionele plaagdierbestrijders, LTO, de industrie en de overheid. Een van de problemen waarop de Initiatiefgroep zich heeft gericht is het vermoeden van resistentie onder ratten en muizen. Wageningen UR (WUR) heeft in opdracht van mij en conform advies van de Initiatiefgroep een snelle, eenvoudige test ontwikkeld om genetische resistentie onder de bruine rat voor rodenticiden vast te stellen.

Uitkomst onderzoek WUR

De WUR heeft 61 monsters, verzameld in heel Nederland getest. Deze steekproef is klein, maar de resultaten zijn zorgelijk: 39% blijkt verminderd gevoelig. Verder is geconstateerd dat in het midden en oosten van het land relatief veel homozygote dieren voorkomen. Dit betekent dat de resistentie zich sneller zal ontwikkelen, waardoor bestrijding lastiger zal worden.

Maatregelen

Om het resistentieprobleem tegen te gaan zal ik in samenwerking met de Initiatiefgroep de volgende maatregelen nemen:

  • Aanscherping van de exameneisen voor professionele plaagdierbestrijders. Een zorgvuldiger en afgewogen gebruik van rodenticiden vermindert resistentie. Het wordt verplicht om kennis te hebben van Integrated Pest Management (IPM). IPM richt zich op wering en preventie van plaagdieren, inzetten van biociden is een uiterst middel. Hiervoor pas ik de Regeling Gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Rgb) aan.

    Biociden ter bestrijding van ratten zijn in Nederland alleen toegelaten voor professionals met een vakbekwaamheidsbewijs dierplaagbestrijding.

    Binnen de betrokken partijen is er breed draagvlak voor aanscherping van de exameneisen. De branchevereniging voor plaagdierbestrijders, stelt zich zeer actief op als het gaat om kwaliteitsverbetering in de branche.

  • Aanpassen van de vrijstelling in de Rgb voor agrariërs voor het bewijs van vakbekwaamheid dierplaagbestrijding als het gaat om het toepassen van biociden tegen ratten op het eigen bedrijf. Over het algemeen is de kennis van agrariërs op het terrein van rattenbestrijding ontoereikend. De Initiatiefgroep, waaronder ook LTO, is daarom van mening dat deze vrijstelling als het gaat om het bestrijden van ratten niet langer houdbaar is. LTO heeft in overleg met diverse stakeholders een cursus opgesteld. Agrariërs kunnen na aanpassing van de Rgb kiezen of zij deze cursus willen volgen, of dat zij een professionele dierplaagbestrijder in dienst willen nemen.

  • Vervolgonderzoek instellen om een beter beeld te krijgen van de exacte omvang en de spreiding van resistente muizen- en rattenpopulaties in Nederland. Het onderzoek van de WUR betreft een kleine steekproef. De uitkomsten zijn zorgelijk, maar geven geen totaalbeeld van het voorkomen en de ontwikkeling van resistentie. Bovendien betreft het alleen de bruine rat. De test is (nog) niet geschikt voor muizen en de zwarte rat.

  • Dit probleem agenderen binnen Europa ten einde te streven naar een gezamenlijke aanpak. In Duitsland is gebleken dat resistente rattenpopulaties zich uitbreiden. In andere omliggende landen zijn ook meldingen van resistentie onder ratten. Daarom is het van belang om dit probleem te agenderen binnen de Europese Unie. Evaluatie en toelating van werkzame stoffen in middelen vindt immers op Europees niveau plaats en resistentie hoort daar ook bij betrokken te worden.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Naar boven