27 428
Beleidsnota Biotechnologie

nr. 130
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 maart 2009

Tijdens het algemeen overleg over biotechnologie van 2 oktober 2008 (Kamerstuk 27 428, nr. 118) heb ik toegezegd de Tweede Kamer te informeren over de toelating van cisgene gewassen in de Europese Unie. Met deze brief informeer ik u mede namens de minister van LNV daarover alsmede over de veiligheid van cisgene gewassen en de mogelijkheid om deze gewassen in Nederland vrij te stellen van de regels voor het ingeperkt gebruik (toepassingen binnen laboratoria) van genetisch gemodificeerde organismen.

Op verzoek van Nederland heeft de Europese Commissie een werkgroep opgericht waaraan de meeste Lidstaten deelnemen. Het gaat om een adhoc groep onder het Competente Autoriteiten overleg op grond van de EU Richtlijn 2001/18/EG. Deze werkgroep buigt zich over de vraag of een aantal nieuwe veredelingstechnieken onder de regelgeving valt die geldt voor genetisch gemodificeerde organismen. Die vraag moet in Europees verband beantwoord worden omdat het gaat om de interpretatie van Europese richtlijnen.

De interpretatie van richtlijn 2001/18/EG ten aanzien van een techniek heeft direct tot gevolg dat ook andere Europese ggo-regels niet gevolgd hoeven te worden. Dit betekent dan dat er voor een toelating niet alleen geen milieuveiligheidsbeoordeling meer nodig is, maar ook geen voedsel- en diervoederveiligheidsbeoordeling.

In 2005 heeft voormalig staatssecretaris van Geel1 toegezegd om samen met de COGEM te onderzoeken of de bestaande vrijstelling van het ingeperkt gebruik voor micro-organismen die genetisch gemodificeerd zijn door toepassing van«eigen genen» (cisgenese) uit kan worden gebreid naar planten. Deze toezegging is gedaan met het oog op verlichting van de administratieve lasten.

Naar aanleiding van dit onderzoek is gebleken dat vrijstelling van cisgenese voor het ingeperkt gebruik in Nederland binnen de mogelijkheden van de Europese wetgeving slechts een zeer beperkte lastenverlichting tot gevolg heeft. Vrijstelling van voorschriften ten aanzien van de voorzieningen in laboratoria of de wijze waarop de handelingen moeten worden uitgevoerd is niet mogelijk. Daarnaast zou slechts een klein deel van de activiteiten met ggo-planten vrijgesteld kunnen worden van de vergunningplicht. Dat dit tot zeer beperkte lastenverlichting leidt, wordt door de onderzoekswereld en het bedrijfsleven gedeeld. De beperkte mogelijkheden binnen de EU-regels leidt bij vrijstelling van het ingeperkt gebruik tot complexe regels die daardoor ook moeilijk handhaafbaar zijn.

Ten behoeve van de Europese werkgroep die kijkt naar de interpretatie van de Europese ggo-regels voor nieuwe technieken, heb ik randvoorwaarden voor een vrijstelling van de (EU) ggo-regelgeving benoemd in de notitie «Verantwoord veredelen met genetische modificatie»1. Deze notitie heb ik tijdens het Algemeen Overleg over plantenveredelingstechnieken in februari 2008 met u besproken (Kamerstuk 27 428, nr. 101) . Deze randvoorwaarden konden toen op brede steun rekenen.

De werkgroep is op 15 december 2008 voor het eerst bijeen geweest. Afgesproken is dat onder andere de verdelingstechnieken cisgenese en reverse breeding beoordeeld zullen worden. De werkgroep verwacht half 2009 met de eerste resultaten te kunnen komen. Voor de inzet van Nederland verwijs ik naar de eerder genoemde notitie «Verantwoord veredelen met genetisch modificatie».

Een van de randvoorwaarden voor de vrijstelling van een veredelingstechniek van de ggo-regelgeving is dat de techniek veilig moet zijn voor alle toepassingen. Zoals eerder gesteld leidt een Europese vrijstelling tot het niet meer van toepassing zijn van de milieuveiligheidsbeoordeling, voedsel- en diervoederveiligheidsbeoordeling. Daarom moeten bij vrijstelling de milieuveiligheid, de voedselveiligheid en de veevoederveiligheid gegarandeerd zijn.

Wat betreft sommige gevallen van cisgenese heeft de Cogem in haar rapport «Vereenvoudiging van regelgeving bij cisgenese, een reële optie?» van april 2006 aangeven dat er geen risico’s zijn voor het milieu. Eind vorig jaar heeft de COGEM overleg gevoerd met deskundigen op het gebied van voedsel- en veevoederveiligheid. Zij zijn van mening dat (de aanwezigheid van kleine fragmenten bacterieel DNA in) cisgene planten potentiële risico’s met zich mee kunnen brengen voor de voedsel- en veevoederveiligheid. Het verslag van dit overleg is bijgevoegd. De veiligheid van cisgene gewassen is daarmee dus nog niet vastgesteld. Om die reden ben ik van mening dat in het kader van de Europese regelgeving van ggo’s voor cisgene gewassen dezelfde risicobeoordeling dient te worden uitgevoerd als voor transgene gewassen. Ik zal dus vooralsnog in de Europese werkgroep niet oproepen tot een andere benadering van cisgenese.

Een vrijstelling voor cisgenese van de regels voor het ingeperkt gebruik in Nederland is mede onderzocht om ervaring op te doen zodat Nederland deze voor de vrijstelling voor de introductie in het milieu zou kunnen inbrengen in de EU werkgroep. Nu dit laatste vanwege veiligheidsaspecten vooralsnog niet aan de orde is, vervalt deze reden voor vrijstelling van ingeperkt gebruik.

Samengevat leidt vrijstelling van cisgenese bij het ingeperkt gebruik dus niet tot lastenverlichting en tot onduidelijke wetgeving die moeilijk handhaafbaar is. Daarnaast leidt vrijstelling van cisgenese tot een situatie waarbij de veiligheid met betrekking tot introductie in het milieu onvoldoende wordt gewaarborgd.

Een vrijstelling van de regels van cisgenese voor het ingeperkt gebruik van ggo’s in Nederland behoort daarom op dit moment niet tot de mogelijkheden. Echter zoals de COGEM in haar brief stelt, zijn de meningen van de deskundigen gebaseerd op de huidige inzichten en kennis.1 Als op termijn uit nader onderzoek meer inzicht is verkregen in de feitelijke risico’s over de voedselen veevoederveiligheid van cisgene gewassen dan zal ik mijn standpunt uiteraard heroverwegen.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Kamerstukken II, 2005–2006, 27 428, nr. 69.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2007–2008, 27 428, nr. 94.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven