27 244
Wijziging van de Faillissementswet in verband met het bevorderen van de effectiviteit van surséance van betaling en faillissement

nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 september 2004

Tijdens het Wetgevingsoverleg van 19 april 2004 over de wijziging van de faillissementswet (Kamerstukken II 2003–2004, 27 244, nr. 18) heb ik uw Kamer een actieplan bestrijding faillissementsfraude toegezegd. Uw Kamer heeft naar aanleiding van dit overleg een motie van uw Kamerleden Douma c.s. (Kamerstukken II, 2003–2004, 27 244, nr. 15) met betrekking tot dit onderwerp aangenomen.

Met de achterliggende notitie «Actieplan bestrijding faillissementsfraude» beoog ik voornoemde toezegging gestand te doen en wil ik tevens reageren op de motie Douma inzake het verzoek om een voorstel voor verbetering en intensivering van de aanpak van faillissementsfraude. Het Actieplan moet voorts worden geplaatst in het kader van de implementatie van de in de Nota bestrijding Fraude en Financieel-economische criminaliteit 2002–2006 (TK 2001–2002, 17 050, nr. 234) genoemde speerpunten.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Actieplan bestrijding faillissementsfraude

Het CBS heeft in een persbericht van 4 februari 2004 bekendgemaakt dat in 2003 bijna 8 750 faillissementen zijn uitgesproken. Dit is het hoogste aantal faillissementen dat ooit in een jaar is genoteerd. Het aantal faillissementen lag daarmee bijna 30% hoger dan in 2002. Het is op het ogenblik niet goed mogelijk om vast te stellen of achter de conjuncturele ontwikkeling een trend verscholen zit van een toenemend misbruik van faillissementen om schuldeisers te benadelen. Het is nu ook niet mogelijk om vast te stellen is of zo'n eventuele trend zich specifiek richt tegen de Belastingdienst en Uitvoering Werknemersverzekeringen (UWV) of dat die alle schuldeisers treft. De schade die voortvloeit uit faillissementen loopt in elk geval op en treft zowel de overheid als particulieren. Door faillissementsfraude wordt bovendien het vertrouwen in het financiële en economische verkeer geschaad. In het hierna weergegeven plan van aanpak wordt deze ongewenste ontwikkeling geanalyseerd en worden maatregelen voor het voorkomen en bestrijden van faillissementsfraude geformuleerd.

1. Onderzoek naar aard en omvang van faillissementsfraude

Voor de bestrijding van faillissementsfraude is nader onderzoek nodig naar de aard en de omvang van faillissementsfraude. Het laatste onderzoek op dit gebied (van het WODC), waarin onder meer wordt vermeld dat er in ten minste een derde van de faillissementen van besloten vennootschappen sprake is van fraude, dateert van 1982. Het WODC zal daarom in 2004 een nieuw onderzoek starten. Daarnaast zal de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst/Economische controledienst (FIOD-ECD), om een beter beeld te krijgen van de aard en omvang van faillissementsfraude, een criminaliteitsbeeldanalyse (CBA) maken die in 2005 gereed zal zijn. Ook het onderzoek van het WODC zal in 2005 gereed zijn. Over de opzet en de reikwijdte van beide onderzoeken zal afstemming plaatsvinden om overlapping te voorkomen.

In het kader van de wijziging van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen (Kamerstukken II, 29 524, nr. 7, hebben de leden van de CDA-fractie aangegeven geïnteresseerd te zijn in de vraag of buitenlandse vennootschappen zich schuldig maken aan misbruik van de faillissementswetgeving en van Nederlandse rechtsvormen. In het door het WODC uit te voeren onderzoek naar faillissementsfraude zal ook dit punt worden meegenomen. Dit is een belangrijke vraag omdat het ook voor Nederlandse ondernemers mogelijk is om een buitenlandse rechtspersoon te gebruiken.

2. Tweesporenbeleid in de aanpak van faillissementsfraude

Een effectief beleid op het gebied van de bestrijding van faillissementsfraude vraagt zowel om maatregelen in de preventieve, als in de repressieve sfeer. In het vervolg zal vanuit beide invalshoeken een samenstel van maatregelen worden beschreven.

2.1 Het eerste spoor: de preventieve aanpak

De Minister van Justitie en bepaalde vergunningverlenende instanties beschikken over een aantal instrumenten die een bijdrage kunnen leveren aan de bevordering van de integriteit van het bedrijfsleven in het algemeen en meer in het bijzonder aan de voorkoming dan wel bestrijding van faillissementsfraude. Tezamen vormen deze instrumenten een keten met daarbinnen verschillende mogelijkheden om faillissementsfraude tegen te gaan. Met die instrumenten kunnen in verschillende stadia van de levenscyclus van een rechtspersoon interventies worden gepleegd.

2.1.1 Het huidige instrumentarium

1. Voor een onderneming van enige omvang is het gebruik van een of meer rechtspersonen in het economisch verkeer noodzakelijk. Voor de oprichting (of om in de termen van de levenscyclus te blijven: «de geboorte») van vennootschappen is een verklaring van geen bezwaar van de minister van Justitie verplicht; het is een constitutief vereiste. In het proces van de afgifte van de verklaring van geen bezwaar worden zowel criminele als financiële antecedenten gewogen. Hier vindt derhalve «selectie aan de poort» plaats. Het «geboorteregister» van vennootschappen is het systeem Vennoot dat bij het ministerie van Justitie wordt beheerd.

2. Als de rechtspersoon in leven is, kan aan hem sinds kort in bepaalde gevallen gevraagd worden om een zgn. Verklaring Omtrent het Gedrag voor Rechtspersonen (VOG-RP) over te leggen. Dit geeft bedrijven en overheden de mogelijkheid om zich ervan te vergewissen of de rechtspersoon tot dat moment heeft geopereerd zonder zich schuldig te hebben gemaakt aan criminele activiteiten. Daarnaast bestaat al langere tijd de mogelijkheid om een Verklaring Omtrent het Gedrag ten aanzien van natuurlijke personen (VOG NP), bijv. bestuurders van een rechtspersoon, te vragen. Deze procedure is onlangs herzien.

3. Voor bestuursorganen die in kwetsbare sectoren opereren is er in bepaalde gevallen de mogelijkheid om nog indringender de levensloop van de rechtspersoon onder de loep te laten nemen door middel van het vragen van een advies aan bureau BIBOB van het ministerie van Justitie (BIBOB staat voor Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur). Hierbij kan vooral de combinatie van een veelheid aan bronnen (waaronder ook bronnen met financiële gegevens, zoals de Belastingdienst en de databank Vennoot, waarin -onder meer- alle faillissementen en surseances van betaling zijn opgenomen) er voor zorgen dat complexe constructies die dienen ter versluiering van financiële stromen, ontrafeld kunnen worden. Door de aanvragers van vergunningen en subsidies en de inschrijvers op openbare aanbestedingen op deze wijze te screenen, kan worden voorkomen dat de overheid zaken doet met niet-integere partijen, waaronder bijv. faillissementsfraudeurs, en de onderwereld (verder) doordringt in de bovenwereld.

4. De Garantstellingsregeling (faillissements)curatoren is ingevoerd in het kader van de strijd tegen het misbruik van vennootschappen en maakt het mogelijk dat curatoren in faillissementen van vennootschappen van de Minister van Justitie bij ontoereikendheid van de boedel een voorschot krijgen ter bestrijding van kosten die zij moeten maken om een rechtsvordering in te stellen tegen de bestuurders van die vennootschappen in geval van kennelijk onbehoorlijk bestuur of faillissementspauliana of ten behoeve van een voorafgaand onderzoek naar de mogelijkheden daartoe (art. 2:138 of 2:248 BW). Het doel van deze regeling is te voorkomen dat het aanrichten van schade ten gevolge van onbehoorlijk bestuur zonder consequenties blijft voor het persoonlijke vermogen van de betrokken bestuurders. Curatoren worden door deze regeling gestimuleerd om in daartoe in aanmerking komende gevallen de bestuurders van een vennootschap persoonlijk aan te spreken. De beperking van de aansprakelijkheid van bestuurders van vennootschappen wordt daarmee opzijgezet.

De procedures om een voorschot te krijgen worden wel omslachtig en tijdrovend genoemd. De regeling zal op deze aspecten worden doorgelicht.

Op vergelijkbare wijze kan onder omstandigheden overigens ook een bijdrage van het Ministerie van Financiën worden verkregen. Daarnaast kan de Belastingdienst, net als de curator, de bestuurders van een vennootschap persoonlijk aansprakelijk stellen voor niet afgedragen premies en belastingen als er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De Belastingdienst heeft het initiatief genomen om zijn interne proces zodanig aan te passen dat de inzet van dit middel wordt geoptimaliseerd.

5. In het Centraal Insolventieregister (CIR) i.o. worden alle faillissementen en surseances van betaling van natuurlijke personen en rechtspersonen geregistreerd. De bedoeling is dat dit register in het najaar operationeel is en door belanghebbenden on-line kan worden geraadpleegd. Deze nieuwe informatiebron biedt de mogelijkheid voor bedrijven en burgers om de risico's in het economisch verkeer te beperken. Ook kunnen via het CIR statistische gegevens worden verkregen over de geografische spreiding van faillissementen en kan een branchevergelijking worden uitgevoerd.

2.1.2 Aanvullende maatregelen

Toezicht op rechtspersonen gedurende de gehele levenscyclus

De werkgroep (herziening) Toezicht rechtspersonen ontwikkelt voorstellen op welke wijze de effectiviteit van het toezicht op vennootschappen, bij de oprichting, maar ook daarna, kan worden verhoogd. Bezien zal worden of dat toezicht zich ook zal dienen uit te strekken tot andere rechtspersonen, waaronder stichtingen, die immers vaak in verbinding staan met vennootschappen. De werkgroep zal in het najaar rapporteren.

Wet documentatie vennootschappen

In het najaar van 2004 treedt de Wet documentatie vennootschappen in werking. Deze wet bevat zowel beproefde als nieuwe elementen die zijn samengebracht in instrumenten die meer informatie-uitwisseling mogelijk maken. Deze wet biedt vele mogelijkheden, waaronder het verzorgen van signaleringen op verzoek van derden, pro-actieve informatieverstrekking en uitwisseling van informatie over rechtspersonen en hun bestuurders met het buitenland. Tevens zal met het inwerkingtreden van die wet de kring van gerechtigden tot informatie uit het systeem Vennoot, die zich bezig houden met criminaliteitsbestrijding, worden verruimd.

Databank Vennoot

Deze databank verwerkt gegevens die verstrekt worden in het kader van de afgifte van de verklaringen van geen bezwaar voor de oprichting van vennootschappen en de statutenwijzigingen daarvan en gegevens uit andere bronnen. Met behulp van dit systeem kunnen relaties tussen rechtspersonen en natuurlijke personen in beeld worden gebracht. Die faciliteit biedt ondersteuning aan preventieve of repressieve interventies ten aanzien van rechtspersonen of hun bestuurders. Ook het maken van goede (risico-)analyses om frauduleuze samenwerkingsverbanden in kaart te brengen is van groot gewicht om faillissementsfraude te voorkomen, verdwenen vermogensbestanddelen te achterhalen of repressief op te treden.

De databank Vennoot herbergt in potentie de mogelijkheid om met deze spilfunctie de gehele keten te ondersteunen. Op korte termijn zal worden bezien op welke wijze deze databank op het daarvoor gewenste kwaliteitsniveau kan worden gebracht.

Invoering bestuursverbod

Naast een beter gebruik van bestaande middelen die kunnen worden ingezet om misbruik van rechtspersonen en faillissementsfraude te voorkomen en te bestrijden is er behoefte aan de invoering van een zgn. bestuursverbod. Met een dergelijk verbod wordt beoogd bestuurders van rechtspersonen die zware delicten in de financieel-economische sfeer hebben gepleegd (bijv. witwassen, faillissementsfraude, beleggingsfraude), of zich op dat gebied als recidivist hebben doen kennen, voor bepaalde tijd het recht te ontzeggen direct of indirect invloed uit te oefenen op het beleid van een rechtspersoon. Een werkgroep zal in het najaar een voorstel voor de invoering van een dergelijk verbod, dat in andere lidstaten van de Europese Unie al enige tijd bestaat, presenteren. Met het oog op de sterke internationalisering van het handelsverkeer en van de financieel-economische criminaliteit is een verbetering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over rechtspersonen en hun bestuurders (incl. bestuursverboden) in het algemeen een punt van aandacht.

Tegengaan van handel in lege vennootschappen

Als een BV geen activiteiten meer ontplooit wordt er ook wel gesproken van een «lege BV». Er bestaat een handel in lege BV's, omdat door het overnemen van een BV de strenge eisen die worden gesteld aan de oprichting van een BV kunnen worden omzeild. Lege BV's vormen om die reden een risico voor misbruik, waaronder faillissementsfraude, omdat de bestuurders of eigenaren niet gescreend worden op criminele en financiële antecedenten en er geen preventieve controle plaatsvindt op de doelstellingen van de BV. Ontbinding van lege BV's kan misbruik helpen voorkomen, omdat daarmee een middel om fraude te plegen wordt weggenomen.

Op 1 september 1994 is de wet in werking getreden op grond waarvan de Kamers van Koophandel (ex art. 2:19a BW) lege rechtspersonen dienen te ontbinden. Deze regeling is ingevoerd naast de bestaande bepalingen, die zien op de ontbinding van rechtspersonen door de rechter op vordering van de officier van justitie. Het aantal ontbindingen is sinds 1994 in totaal is aanzienlijk toegenomen. Daar staat tegenover dat het aantal ontbindingen door de rechter zeer sterk is teruggelopen. Het effect van de nieuwe regeling op het misbruik van en handel in rechtspersonen is nog onduidelijk.

De Vereniging van Kamers van Koophandel zal worden gevraagd een beeld te schetsen van het effect van de huidige ontbindingspraktijk op het misbruik van rechtspersonen. Op basis van die schets zal, mede op basis van de uitkomsten van het WODC-onderzoek, worden beoordeeld of nieuw beleid nodig is om het misbruik van rechtspersonen tegen te gaan of dat kan worden volstaan met een actualisering van de door de Belastingdienst, de Kamers van Koophandel, het Openbaar Ministerie (OM), de FIOD/ECD en de dienst Bestuurszaken van het ministerie van Justitie gehanteerde aanpak, die is neergelegd in het door die instanties opgestelde draaiboek voor de ontbinding van rechtspersonen.

2.2 Het tweede spoor : de repressieve aanpak (opsporing en vervolging)

De omvang van faillissementsfraude is niet bekend en is nu dan ook onderwerp van onderzoek. Wel staat vast dat het aantal strafzaken relatief laag is in verhouding tot het aantal faillissementen dat is uitgesproken in de laatste vijf jaren. Om die reden en omdat faillissementsfraude aanzienlijke maatschappelijke schade veroorzaakt, start het OM met een nieuwe en meer intensieve aanpak van dit fenomeen. Met de oprichting van het Functioneel Parket (FP) zijn nieuwe kansen ontstaan om de aanpak van fraude in het algemeen en faillissementsfraude in het bijzonder te verbeteren.

Het College van procureurs-generaal heeft in het voorjaar 2004 een werkgroep gevraagd om onder leiding van het FP en met medewerking van de FIOD-ECD het beleid voor de bestrijding faillissementsfraude opnieuw te formuleren. In het kader van de opbouw en borging van expertise binnen het FP is daarnaast eind 2003 voor de medewerkers van het FP een project «Opleidingen» van start gegaan. Doel van dit project is het verhogen van het kennisniveau van zowel officieren van justitie als parketsecretarissen op onder andere het terrein van fraude.

Door het Stichting Studiecentrum Rechtspleging worden regelmatig cursussen gegeven op het gebied van faillissementsfraude. Ook deze cursussen zullen officieren van justitie en parketsecretarissen in de komende jaren blijven volgen.

Hierna worden de plannen voor verschillende onderdelen van het Openbaar Ministerie nader uitgewerkt.

2.2.1 Een op maat gesneden vervolgingsbeleid

Gedragingen die aangemerkt kunnen worden als faillissementsfraude kunnen zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk worden aangepakt. Bij civielrechtelijk optreden staat voorop het (terug) in de boedel brengen van vermogensbestanddelen die daartoe behoren.

Het uitgangspunt voor optreden door het Openbaar Ministerie is dat het strafrecht in beginsel complementair is aan andere instrumenten. Strafrechtelijk optreden heeft een reactieve rol in die gevallen waarin preventieve, civielrechtelijke actie onvoldoende (normbevestigende) effecten teweeg kan brengen en er sprake is van normschendingen waardoor grote schade aan belangen van burgers en samenleving wordt toegebracht. Het strafrecht kan vanuit dit model naast het civiele recht worden ingezet, zelfs in één en dezelfde zaak.

Bij de strafrechtelijke aanpak van faillissementsfraude wordt onderscheid gemaakt tussen eenvoudige zaken en complexe, zware zaken.

Complexe en zware zaken

Het OM geeft prioriteit aan de vervolging van complexe zware zaken waarbij aan een aantal aanvullende voorwaarden is voldaan die betrekking hebben op de omvang van de schade, de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd en de persoon van de verdachte. Deze zaken komen in aanmerking voor opsporing door de FIOD-ECD of een Interregionaal fraudeteam (IFT) en voor vervolging door respectievelijk het Functioneel Parket of een zgn. IFT-houdend arrondissementsparket.

Zware zaken worden gekenmerkt door de volgende elementen:

– Minimaal fraudebedrag van € 100 000;

– Misbruik van rechtspersonen;

– Een ondoorzichtig geheel van eigendomsverhoudingen en bestuurdersrelaties en/of het gebruik van een stroman;

– Georganiseerd verband;

– Relaties met andere vermogensdelicten;

– De branche waarbinnen het feit gepleegd is (bijvoorbeeld een branche waar tijdelijk verscherpte strafrechtelijke aandacht voor is, zoals de bouwwereld of de uitzendbranche);

– De persoon van de verdachte (bijvoorbeeld een recidivist in de sfeer van vermogensdelicten of een verdachte die een publieke functie vervult, zoals bijv. een curator of een notaris).

Deze uitgangspunten zullen worden vertaald in een weegsysteem voor onderzoeksvoorstellen voor zowel de FIOD-ECD als de IFT's. Het weegsysteem zal in het najaar van 2004 gereed zijn.

De FIOD-ECD en het Functioneel Parket zullen binnen het aandachtsgebied faillissementsfraude jaarlijks 40 extra – overwegend zware – strafzaken in behandeling nemen .

De aard en omvang van de inzet van de IFTs en de bijbehorende arrondissementsparketten is op dit moment nog onderwerp van bespreking.

Eenvoudige zaken en handhaving met een zgn. korte klap

Elke onderneming in de vorm van rechtspersoon is, op basis van het in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde, verplicht van de vermogenstoestand en alles betreffende zijn beroep of bedrijf een administratie te voeren op basis waarvan te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Het niet voldoen aan deze verplichting of het niet uitleveren van de administratie levert bedrieglijke bankbreuk op (art. 340 aanhef en onder 3°, 341 aanhef en onder a en onder 4° en art. 343 aanhef en onder 4° Wetboek van Strafrecht).

In de praktijk komt het regelmatig voor dat de administratie «gestolen», «verbrand» of op een onverklaarbare wijze verdwenen is. Dit feit maakt een ordentelijke afwikkeling van het faillissement onmogelijk, omdat de curator zonder een goede administratie niet kan achterhalen wat er aan de boedel toebehoort of wat daaraan ontbreekt.

Voor een adequate aanpak van deze strafbare feiten is in de meeste gevallen geen bijzondere financiële kennis vereist. Immers de administratie ontbreekt geheel of is evident onvoldoende (de achterkant van een sigarendoosje). Dergelijke zaken zouden, na aangifte door de curator, in beginsel door de regiopolitie en de arrondissementsparketten kunnen worden afgedaan. Door dergelijke feiten met een zgn. korte klap te vervolgen gaat een belangrijk signaal uit dat het frustreren van de afwikkeling van een faillissement niet ongestraft blijft. Met een strafrechtelijke veroordeling staat de curator bovendien sterker in de civiele aanpak van de zaak, waarbij de bestuurder van een onderneming persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die ten gevolge van de fraude (lees: onbehoorlijk bestuur) is ontstaan. Het Openbaar Ministerie heeft reeds aangegeven in dit soort zaken vaker te zullen vervolgen. In overleg met mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal worden bezien op welke wijze de regiokorpsen bij de aanpak van eenvoudige faillissementsfraudezaken kunnen worden ingezet.

2.2.2 Verhogen van aangiftebereidheid

Het Fraudemeldpunt (FMP) Noordoost Nederland is sinds februari 2004 van start gegaan met een nieuwe procedure om het aantal aangiften van faillissementsfraude te verhogen. Deze procedure houdt in dat de wekelijkse meldingen van faillissementen en schuldsaneringen door het FMP worden gescreend door de politiedatabanken BPS, HKS en FRIS. Bij een treffer wordt de curator binnen twee weken benaderd om een afspraak te maken voor het doen van een eventuele aangifte. Omdat niet alle meldingen een treffer opleveren, wordt daarnaast gebruik gemaakt van een standaardbrief die wordt verstuurd als er een faillissement wordt uitgesproken binnen een bepaalde bedrijfstak waar een verhoogd risico bestaat voor fraude. Deze manier van werken vergt een investering, maar daar staat tegenover dat is gebleken dat dit een goede manier is om het aantal aangiften te verhogen. De ontvangen aangiften worden vervolgens, zoals gebruikelijk, beoordeeld op de opportuniteit van een eventuele vervolging.

Het Openbaar Ministerie zal de beschrijving van de procedure «aangifte faillissementsfraude» van het FMP uitwerken en zorgen voor de implementatie van deze procedure bij de overige fraudemeldpunten.

De Belastingdienst kan tijdens een controle stuiten op faillissementsfraude en die direct signaleren bij de FIOD-ECD. De interne procedures van de Belastingdienst en de FIOD-ECD zijn daarop afgestemd. Daarnaast wordt er in de praktijk veel geïnvesteerd in de relatie met curatoren door de medewerkers van de FIOD-ECD, waardoor het aantal aangiften toeneemt.

2.2.3 Samenwerking en informatie-uitwisseling door afstemming van de strafrechtelijke en de civielrechtelijke aanpak: OM, politie, rechters-commissarissen en curatoren

De curator beschikt over minder mogelijkheden dan het OM om te achterhalen waar verdwenen goederen van de boedel zijn gebleven en kan in de praktijk niet overal beslag op leggen. Het OM beschikt wel over een ruim arsenaal aan opsporingsmogelijkheden, maar kan – buiten het strafrechtelijke beslag in het kader van de waarheidsvinding – weer geen beslag leggen op aangetroffen goederen van de failliete boedel.

Het IFT Zuid heeft in samenwerking met een curator in een concrete zaak een oplossing bedacht voor dit probleem. In deze zaak trokken politie, justitie en de curator samen op tijdens een doorzoeking van de woning van een verdachte van faillissementsfraude. Het OM trof daar bewijsmateriaal aan voor de strafzaak en de curator kon de aangetroffen gelden in beslag nemen ten gunste van de boedel. Het IFT Zuid geeft aan dat de resultaten van deze werkwijze zo goed waren, dat ook in toekomstige gevallen van faillissementsfraude waarin aanwijzingen bestaan dat er vermogen is dat tot de boedel behoort, samenwerking met de curator wordt overwogen.

Het OM zal trachten te bevorderen dat deze werkwijze vaker wordt toegepast. Als blijkt dat meer rechters-commissarissen (RC's) in strafzaken bereid zijn om de curator toe te laten bij een doorzoeking, zou deze aanpak als een standaardwerkproces kunnen worden toegepast door het IFT en de FIOD-ECD. Daarnaast is de informatie-uitwisseling tussen de twee sporen een punt van aandacht. Door een goede afstemming tussen het strafrechtelijke spoor en de civielrechtelijke aanpak, onder regie van de beide rechters-commissarissen, worden zowel de belangen van de schuldeisers als die van het OM optimaal gediend.

2.2.4 Beter gebruik van bestaande mogelijkheden voor de informatiepositie van de overheid

Voor het voorkomen en bestrijden van misbruik van rechtspersonen, waaronder faillissementsfraude, is een optimale informatiepositie van de overheid van cruciaal belang. De belangrijkste databanken op dit gebied zijn de databanken van de Belastingdienst, de UWV, het ministerie van Justitie (Vennoot) en de databank van de Kamers van Koophandel (het handelsregister c.a.). De mogelijkheden om deze gegevensverzamelingen in te zetten in de strijd tegen misbruik worden niet optimaal benut. Het gaat daarbij om onderlinge uitwisseling van gegevens, het gebruik van bestaande mogelijkheden op het gebied van risicoanalyse met behulp van informatietechnologie, het zoeken in bestanden op persoonsnaam en het zichtbaar maken van relaties tussen rechtspersonen en natuurlijke personen.

De knelpunten op dit gebied zijn deels van juridische, deels van organisatorische aard. Bijzondere vermelding verdient het probleem m.b.t. de informatie over buitenlandse rechtspersonen.

Er bestaat in de wereld van opsporing, rechtshandhaving, terrorismebestrijding en toezicht (maar ook in het handelsverkeer) een sterke behoefte aan een laagdrempelige, snelle manier om inlichtingen in te winnen over buitenlandse rechtspersonen en hun bestuurders. De mogelijkheden daartoe zijn op het ogenblik zeer gebrekkig en dat is, gelet op de sterk toegenomen internationalisering, niet verantwoord.

Bezien zal worden of op dit punt initiatieven kunnen worden ontplooid op het niveau van de Europese Unie. Daartoe zal een werkgroep worden ingesteld.

De knelpunten in de informatievoorziening zullen worden geïnventariseerd en er zullen voorstellen worden gedaan om deze uit de weg te ruimen. Een positieve ontwikkeling in dit verband is de hiervoor genoemde inwerkingtreding van de Wet documentatie vennootschappen in september van dit jaar, die -zoals gezegd- grensoverschrijdende informatie-uitwisseling mogelijk maakt.

De Tweede Kamer wordt over de voortgang van dit actieplan in de jaarlijkse voortgangsrapportage financieel-economische criminaliteit en fraude geïnformeerd.

Naar boven