Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 februari 2018
In reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
van 15 december 2017 ontvangt u hierbij een reactie op recente berichtgeving over
de steunmaatregelen aan pluimveehouders in België naar aanleiding van de fipronilcrisis.
Op 9 november 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rond de toepassing
van steunmaatregelen in België in het kader van de fipronilcrisis (Kamerstuk 26 991, nr. 513). In deze brief heb ik onder andere aangegeven dat het ontwerpbesluit ter goedkeuring
moest worden voorgelegd aan de Europese Commissie (EC).
De Belgische steunmaatregelen zijn op 24 november 2017 (SA.49340) en 7 december 2017
(SA.49328) goedgekeurd door de EC en op 12 januari jl. openbaar gemaakt. In die besluiten
geeft de EC aan dat staatssteun voor een buitengewone gebeurtenis in de zin van het
Verdrag betreffende werking van de Europese Unie (VWEU) van geval tot geval moet worden
beoordeeld en restrictief moet worden uitgelegd. De EC geeft in de besluiten voor
België tevens aan dat zij in de regel niet aanvaardt dat chemische verontreiniging
van voor menselijke consumptie bestemde voedingsmiddelen een buitengewone gebeurtenis
is. De EC stelt in de besluiten dat het risico op een dergelijke verontreiniging daarentegen
een voorzienbaar gevolg is wanneer niet overal in de voedselketen het hoogste kwaliteitsniveau
wordt gewaarborgd en dat staatssteun als gevolg van een buitengewone gebeurtenis enkel
van toepassing kan zijn op producenten die het slachtoffer zijn geworden van een situatie
waarin hun verantwoordelijkheid op geen enkele wijze ter discussie kan worden gesteld.
Ook geeft de EC in de besluiten aan dat zij waakzaam wil blijven om te voorkomen dat
staatssteun wordt gebruikt om producenten te vergoeden voor de gevolgen van hun nalatigheid.
Voor de inhoud van de maatregelenpakketten verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen
die de leden Geurts (CDA) en Dik-Faber (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1102) recent over dit onderwerp hebben gesteld.
In de Belgische situatie heeft de EC geoordeeld dat primaire pluimveebedrijven en
producten van die bedrijven met een illegaal gebruikt product zijn verontreinigd,
zonder dat de landbouwers dit wisten en op een wijze die zij niet konden voorzien
of voorkomen. De Belgische situatie verschilt in zoverre van de situatie in Nederland
dat het betreffende middel (DEGA 16, zonder de toevoeging van fipronil) in België
wel was toegelaten, maar in Nederland niet. De pluimveehouders waren gehouden om dat
te controleren.
Ik wil niet voorbij gaan aan de impact die de fipronilcrisis heeft gehad op de getroffen
bedrijven en de bijhorende gezinnen. Wel hecht ik aan een duidelijk onderscheid van
verantwoordelijkheden zoals ik in deze brief uiteen zet. De feiten en ontwikkelingen
in België doen niet af aan het Nederlandse standpunt rond compensatie. Anders dan
in België is het betreffende middel (DEGA 16, zonder de toevoeging van fipronil) in
Nederland niet toegelaten. Compensatie door de overheid is niet aan de orde als schade
is veroorzaakt door het handelen van private partijen. Het is de primaire verantwoordelijkheid
van het bedrijfsleven om over de hele keten te borgen dat voedsel veilig wordt geproduceerd
en toe te zien op de geschiktheid van de middelen die op een bedrijf worden gebruikt.
Daarom is de directe schade primair een zaak en verantwoordelijkheid van de betrokken
bedrijven zelf, waarbij ik besef dat deze situatie een aantal bedrijven hard raakt.
Daarnaast ben ik van mening dat gezien de lopende juridische procedure terughoudendheid
geboden is. Het staat bedrijven overigens vrij naar de civiele rechter te stappen
om de schade op de veroorzakers te verhalen.
Voor de toekomst vind ik het belangrijk dat dit soort incidenten zo goed mogelijk
wordt voorkomen door het verbeteren van samenwerking en informatie-uitwisseling in
de keten. Initiatieven op zowel Europees als nationaal niveau, zoals de werkgroep
versterking zelfregulering eierketen alsmede de uitkomsten van het onderzoek van de
Commissie Sorgdrager dragen hier aan bij.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten