Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 oktober 2010
Op 25 augustus 2009 is het rapport van de VROM-Inspectie (VI) «Geen Garantie op Brandveiligheid» naar de Tweede Kamer gestuurd.
Dit was inmiddels het derde rapport van de VI over de brandveiligheid in opslagen met meer dan 10 ton verpakte gevaarlijke
stoffen.
Uit dat rapport bleek dat er nog altijd op grote schaal sprake is van niet adequate milieuvergunningen en ontoereikende handhaving
door het Wet milieubeheer-bevoegd gezag (gemeenten en provincies). Tijdens de behandeling van het rapport in de Tweede Kamer
op 10 november 2009 heeft mijn ambtsvoorganger haar zorg uitgesproken over het gebrek aan verbetering van de veiligheidsituatie
bij deze opslagen. Tevens heeft zij aangekondigd in 2010 verhoogde aandacht aan deze problematiek te geven en om maatregelen
te gaan treffen indien medio 2010 nog altijd geen adequaat niveau van vergunningen en handhaving zou zijn gerealiseerd. In
deze brief noem ik u door mijn departement ondernomen acties, de daarmee bereikte resultaten en de vervolgstappen.
Op 4 februari 2010 is een brief gestuurd aan alle Wm-bevoegde instanties waarin het bevoegd gezag dringend is verzocht de
milieuvergunningen van de betrokken bedrijven op orde te brengen, adequaat toezicht te houden en zo nodig te handhaven. Ook
is in de brief om detailinformatie gevraagd over de locatie, de vergunningsituatie en de borging van de brandveiligheid van
de betrokken bedrijven.
De door gemeenten en provincies aangeleverde informatie heeft een landelijk beeld opgeleverd van de mate van borging in de
milieuvergunningen van de brandveiligheid.
Dit beeld is overeenkomstig eerdere onderzoeken in 2007 en 2009, namelijk dat bij ongeveer de helft van de 340 bedrijven de
borging van de brandveiligheid onvoldoende is.
Deze uitkomsten staan in het rapport van de VI «Brandveiligheid bij opslagen van gevaarlijke stoffen, resultaten landelijke
inventarisatie 2010». Dit rapport d.d. 10 september 2010, is als bijlage bijgevoegd1.
Op grond van de onderzoeksresultaten (die ten grondslag liggen aan het VI-rapport) heb ikde VI meteen verzocht actie te ondernemen.
De VI heeft de betreffende bevoegde gezagen aangesproken. Een aantal gemeenten heeft daarop actie ondernomen en is alsnog
overgegaan tot actualisering van de vergunning of tot handhaving.
Deze «inhaalslag» van een aantal bevoegde gezagen heeft ertoe geleid dat inmiddels het merendeel van de gemeenten wel de zaak
op orde heeft, ofwel druk doende is om de situatie zo te krijgen dat de brandveiligheid op het juiste niveau komt. Als gevolg
hiervan zijn de resultaten in het bijgevoegde VI-rapport inmiddels niet meer geheel actueel.
Uiteindelijk resteert er nog een aantal gevallen waarbij de VI voornemens is een juridische procedure te starten op basis
van artikel 8.23 Wm of artikel 18.14 Wm (hiermee wordt de gemeente verplicht resp. de vergunning te wijzigen en te handhaven).
De bevoegde gezagen waar dit het geval is, zijn de gemeenten Oldambt, Gemert-Bakel, Apeldoorn, Meppel, Den Haag, Anna Paulowna,
Borger-Odoorn, Hilversum, Noordoostpolder, Ferweradiel, Veendam en Dordrecht.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de ingezette acties van het afgelopen jaar ertoe hebben geleid dat inmiddels de
meeste bevoegde gezagen de situatie op orde hebben of procedures in gang hebben gezet waarmee de brandveiligheid en daarmee
de externe veiligheid binnen de opslagplaatsen voor verpakte gevaarlijke stoffen op het juiste niveau komt.
Tegelijkertijd blijkt uit het bovenstaande dat in voorkomende gevallen sprake is van een passieve houding van het bevoegd
gezag dan wel van onvoldoende verantwoordelijkheid bij het bedrijfsleven. Dit nalevingstekort is immers al een aantal jaren
duidelijk en er is faciliterend instrumentarium beschikbaar. Toch is pas actie ondernomen nadat daarover een formele brief
is gestuurd met het dringende verzoek vergunningen en handhaving op orde te brengen.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. C. Huizinga-Heringa