Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 januari 2015
Bij brief van 27 november jl. heeft u mij verzocht u voor het einde van het kerstreces
een brief te sturen waarin ik u
-
1) informeer over de hoofdlijnen van de vormgeving van ketenverantwoordelijkheid met
betrekking tot veiligheid in de chemische sector zoals ik die voor mij zie, vooruitlopend
op de definitieve concrete invulling daarvan, die ik voornemens ben vóór het zomerreces
2015 aan de Kamer te sturen (zie uitstelbrief d.d. 16 oktober 2014 ter zake, Kamerstuk
26 956, nr. 199);
-
2) een reactie doe toekomen op het bericht «Chemiesector laks met regels»;
-
3) een reactie doe toekomen op het artikel «Onvermogen» waarin gemeld wordt dat de Algemene
Rekenkamer het gebrek aan samenhang tussen overheidsdiensten hekelt als het gaat om
rampenbestrijding;
-
4) in het licht van het bovenstaande, een nieuwe/aanvullende reactie doe toekomen op
de motie Smaling (Kamerstuk 34 000-XII, nr. 21) met daarin het verzoek te komen tot helder inzicht tussen budget en het op adequate
wijze uitvoeren van de taken van ILT.
Met betrekking tot het eerste punt heb ik naar aanleiding van vragen van het lid Smaling
aangegeven1 de termijn waarop de Kamer geïnformeerd zal worden over de vormgeving van ketenverantwoordelijkheid
door de sector, te verkorten naar het eerste kwartaal van 2015. Dat werd mogelijk
omdat Veiligheid Voorop, het samenwerkingsverband van brancheorganisaties in de chemische
sector, mij heeft toegezegd binnen die termijn het thema Veiligheid in de keten uit
te werken en mij het resultaat daarvan te doen toekomen.
Het is mijn bedoeling de Kamer deze uitwerking te doen toekomen met mijn reactie daarop.
Vooruitlopend op dit moment, stel ik het volgende voorop.
Elk bedrijf in de chemieketen moet zich houden aan wet- en regelgeving en staat daarvoor
onder toezicht van de overheid. Aan dit toezicht is en wordt, mede naar aanleiding
van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in het rapport over Odfjell,
veel verbeterd. Ik noem daar met name de organisatie van het toezicht op BRZO-bedrijven
in BRZO+, de gezamenlijke handhavingsstrategie en het wetsvoorstel VTH.
Onder ketenverantwoordelijkheid versta ik de verantwoordelijkheid van alle individuele
bedrijven voor de veiligheidsprestaties van de andere bedrijven waar zij zaken mee
doen. Wil deze verantwoordelijkheid iets toevoegen aan het wettelijk vereiste niveau
van veiligheid en het toezicht daarop, dan moet zij tot uitdrukking komen in een gedeeld
veiligheidsbewustzijn en een gedeelde veiligheidscultuur. Daarbij bepalen de bedrijven
die daarin voorop lopen het niveau en verliezen bedrijven die niet mee willen of kunnen
komen op dat niveau hun plaats in de keten. Het is aan de sector zelf om aan die verantwoordelijkheid
invulling te geven. De Onderzoeksraad heeft de sector daarvoor aanbevelingen gedaan.
Een aantal bedrijven heeft reeds maatregelen geïmplementeerd die mogelijk als best practice kunnen gaan dienen.
Met betrekking tot het tweede punt meld ik u dat de vaste commissie voor SZW eerder
aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een reactie, mede namens mij,
heeft gevraagd. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal de Kamer na het
Kerstreces informeren.
Met betrekking tot het derde punt heeft de Minister van Veiligheid en Justitie inmiddels
de Kamer een reactie doen toekomen op genoemd artikel (Kamerstuk 29 517, nr. 90).
Het vierde punt heeft betrekking op een eerdere motie van het lid Smaling, die overigens
niet is aangenomen. De motie betrof het takenpakket van de ILT, het budget en de kraptes
daarin. Hierover sta ik in nauw contact met de inspecteur-generaal van de ILT, juist
om zeker te stellen dat zich geen problemen in de uitvoering van het takenpakket voordoen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld