26 956 Beleidsnota Rampenbestrijding

Nr. 136 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2012

Inleiding

Op 1 mei jongstleden ontving ik het advies van de Bestuurlijke werkgroep «Bovenregionale samenwerking». Ik informeerde u al bij brief van 10 februari 2011 (TK 2011–2012, 26 956, nr. 116) dat deze werkgroep was opgericht door het Veiligheidsberaad en door mij gezamenlijk om op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing voorstellen te doen ter verbetering van de samenwerking tussen de rijksoverheid en gemeente/regio’s en tussen veiligheidsregio’s onderling.

Ik stuur u deze brief om u te informeren over het advies en geef u namens het kabinet de beleidsreactie.

Het advies treft u bijgaand aan. Op hoofdlijnen adviseert de werkgroep de volgende verbeteringen in de crisisbeheersing aan te brengen:

  • Zodra een incident bovenlokaal van aard is, wordt in alle betrokken veiligheidsregio’s opgeschaald naar regionaal niveau (GRIP1-4).

  • Bij bovenregionale incidenten heeft de veiligheidsregio waar het brongebied zich bevindt, de leiding in de crisisbeheersing. Een landelijk afsprakenkader tussen veiligheidsregio’s regelt de bovenregionale samenwerking in crisissituaties waarbij meer dan één veiligheidsregio betrokken is.

  • Zodra de concrete situatie of het aantal regio’s het coördinerend vermogen van de betrokken regio’s overstijgt, neemt de Minister van Veiligheid en Justitie de aansturing van de crisisbeheersing op onderdelen over.

  • De rijksoverheid stuurt de aanpak (inclusief de crisiscommunicatie) eveneens bij een nationale crisis. Hiervan is sprake bij een gebeurtenis waarbij de nationale veiligheid in het geding is doordat één of meer vitale belangen worden aangetast en waarbij de reguliere structuren en/of middelen niet toereikend zijn om de stabiliteit te handhaven.

  • De rijksoverheid geeft duidelijk aan betrokken burgemeesters en voorzitters veiligheidsregio aan indien en op welke aspecten de besluitvorming centraliseert. Deze situatie wordt GRIP-5 genoemd.

  • Op Rijksniveau fungeert het NCC als één loket voor de veiligheidsregio’s.

  • Rijksoverheid en regio’s werken gezamenlijk aan verdere professionalisering van het crisiscommunicatienetwerk.

De werkgroep sluit het advies af met een uitwerkingsagenda, die door het ministerie van VenJ en het Veiligheidsberaad gezamenlijk binnen 6 maanden zal moeten worden omgezet in concrete producten, verbeter- en vooral implementatievoorstellen.

Beleidsreactie

Voor een juiste afwikkeling van een ramp of crisis is het van groot belang dat veiligheidsregio’s onderling goed samenwerken en goed zijn aangesloten op nationale partners, en vice versa. De afgelopen jaren is veel gebeurd om het presterend vermogen van zowel de veiligheidsregio’s als de rijksoverheid afzonderlijk te versterken. Het is echter van cruciaal belang dat ook in de aansluiting tussen de regio’s en de rijksoverheid een verhelderingslag plaatsvindt.

In de beleidsreacties op de rapporten van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de Onderzoeksraad voor de Veiligheid met betrekking tot «Moerdijk» heb ik aangegeven dat een unité de doctrine nodig is over de werkwijze bij een ramp of crisis. Dit vraagt om verheldering van de opschalingsstructuur, een goede onderlinge informatie-uitwisseling, heldere afstemmingsstructuren en duidelijkheid over rollen en rolvastheid, ook op het gebied van crisiscommunicatie.

Het onderhavige advies helpt bijzonder om eenduidigheid in de rampenbestrijding en crisisbeheersing te bereiken. Het kabinet werkt dan ook graag mee aan de verdere uitwerking daarvan. Terecht is in het advies aangegeven dat nog niet alle bij rampenbestrijding en crisisbeheersing betrokken organisaties zijn toegerust op de door de werkgroep beschreven gewenste situatie. Diverse in het advies gegeven oplossingen vergen daarom nog verdere uitwerking, zoals de vraag op welke onderdelen de voorzitter van de veiligheidsregio de rijksoverheid kan verzoeken de aansturing over te nemen. Ook voor de crisisstructuur van de rijksoverheid geldt dat een aantal adviezen nadere afspraken vergt, zoals de vraag wie de voorzitter van de veiligheidsregio informeert over het moment dat de rijksoverheid de sturing (op bepaalde aspecten) op zich neemt, de rol van het nationaal Crisiscentrum in relatie tot andere ministeries, welke functionaris optreedt als liaison vanuit de rijksoverheid, etc. Nadere afspraken daarover zullen zo nodig worden vastgelegd in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (NHC).

Met betrekking tot het advies en de verdere uitwerking ervan is een aantal aandachtspunten van groot belang:

  • In het advies wordt het NCC beschreven als loket van de rijksoverheid voor de veiligheidsregio’s. Daarbij moet worden onderkend dat dit een faciliterende rol is, waarbij het NCC het ontvangen verzoek om advies (in de acute fase en/of, middellange of lange termijn) doorgeleidt naar de organisatie binnen de rijksoverheid die bevoegd en deskundig is het verzoek te behandelen. Het NCC stuurt de andere ministeries of onderdelen daarvan dus niet aan. Evident is verder dat deze loketfunctie niet moet leiden tot een onnodige tussenlaag in de situaties waarin de directe lijnen tussen de betrokken organisaties bekend zijn. Het NCC zal als Informatieknooppunt in dat geval wel in kennis gesteld worden van betreffende inzet of advies.

  • Onderschreven wordt dat een duidelijk markeermoment noodzakelijk is richting de veiligheidsregio van het moment waarop de rijksoverheid (bepaalde aspecten van) de crisis gaat aansturen. De werkgroep borduurt daarbij voort op de bestaande GRIP-opschalingsstructuur die tot op heden uitsluitend een rol speelde bij de regionale opschaling in de generieke kolom. Het is noodzakelijk – bij de aanpassing van het GRIP-structuur – de criteria te preciseren aan de hand waarvan wordt opgeschaald naar GRIP-5. Daarbij moet worden verhelderd dat het begrip GRIP-5 uitsluitend betekenis heeft in crisissituaties waarin sprake is van samenwerking met de veiligheidsregio.

  • Eveneens dient bij de uitwerking duidelijkheid te worden verschaft over de nieuwe coördinerende rol van de bronregio bij bovenregionale rampen en crises. Wat betekent dit bijvoorbeeld voor de bestuurlijke verhoudingen en voor de verantwoording die een burgemeester aflegt aan de gemeenteraad? Het is geenszins de bedoeling dat door deze nieuwe coördinatieafspraak de geldende bestuurlijke verhoudingen worden gewijzigd. Daarom is er ook in voorzien dat bij onoverbrugbaar verschil van inzicht tussen de voorzitters van de veiligheidsregio’s over de aanpak van de crisis, het geschil wordt voorgelegd aan de minister van Veiligheid en Justitie.

  • Ten slotte lijkt het advies over crisiscommunicatie ruimte te geven voor verschillende interpretaties. Duidelijk moet zijn dat in een crisissituatie altijd helder is welk bestuursniveau (gemeente, regio of centrale overheid) leiding geeft aan (onder andere) de crisiscommunicatie. De leidinggevende autoriteit is ook verantwoordelijk voor en spil in de afstemming van de communicatie. Daarbij is van belang dat het daarvoor doorgaans afdoende is om vooraf heldere afspraken te maken over ieders rol en verantwoordelijkheid. Het is niet altijd nodig of gewenst om elke individuele communicatieboodschap af te stemmen.

Slotsom

Het advies wordt dus door het kabinet onderschreven. De praktische implicaties ervan vergen op diverse punten nog wel verduidelijking en uitwerking. De rijksoverheid werkt daar graag aan mee en neemt dan ook zitting in de voorgestelde gezamenlijke uitvoeringswerkgroep die binnen 6 maanden de voorgestelde werkagenda uitwerkt. Bij de samenstelling daarvan is rekening gehouden met de bij de uitwerkingsagenda benodigde expertise.

Overigens is daarbij relevant dat ook aan de zijde van de rijksoverheid wordt gewerkt aan verbeteringen en vereenvoudigingen van de adviesstructuren met betrekking tot de landelijke kennisinstituten. Ik informeerde u hier laatstelijk over bij brief van 24 mei jongstleden. De resultaten hiervan zullen worden meegenomen en worden gedeeld in de gezamenlijke uitvoeringswerkgroep.

Ten slotte is van belang dat de onlangs door het kabinet ingestelde Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s en het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing geen gevolgen heeft voor de planning van bovengenoemde uitwerkings- en implementatiewerkzaamheden. Ik informeerde uw Kamer over het instellen van deze commissie bij brief van 24 mei jongstleden. Deze commissie heeft tot taak onderzoek te doen naar de werking van de Wet veiligheidsregio’s en het brede Nederlandse stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing. De commissie zal daarbij ingaan op de eisen waaraan de Wet veiligheidsregio’s en het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing nu en in de nabije toekomst moeten voldoen. Ik heb de commissie gevraagd zo nodig voorstellen te doen voor verbetering van het huidige stelsel.

De commissie zal bij haar werk kennisnemen van alle relevante rapportages, zoals onderhavige, en van alle verbeterplannen en gegroeide praktijken die er tussen nu en medio 2013 – de voorziene rapportage datum – zullen ontstaan, en deze betrekken bij haar advies.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

«GRIP» is de benaming van de regionale crisisopschalingssystematiek: Gecoördineerde regionale incidentbestrijdingprocedure.

Naar boven