26 695 Voortijdig school verlaten

Nr. 124 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 februari 2019

Rijksoverheid, gemeenten, scholen, werkgevers en vele andere betrokkenen zetten zich al jaren onverminderd in om jongeren de best passende plek te bieden in onderwijs, werk, zorg of een combinatie hiervan. Dat is belangrijk om jongeren voor te bereiden op een zo zelfstandig mogelijke deelname aan de maatschappij. Het halen van een startkwalificatie1 is hierbij een belangrijke eerste stap.

Met deze brief informeer ik uw Kamer, zoals elk jaar, over de ontwikkeling van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (voorlopige cijfers2). Het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) in het schooljaar 2017–2018 neemt toe ten opzichte van het voorgaande schooljaar. In het schooljaar 2016–2017 verlieten nog 23.744 jongeren de school zonder startkwalificatie. Afgelopen schooljaar is dat aantal gestegen naar 25.574. De doelstelling van jaarlijks maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers in 2021 komt hiermee verder uit beeld.

Ik vind dit zorgelijk. Jongeren met een startkwalificatie hebben op de korte én lange termijn een betere positie op de arbeidsmarkt.3 Tegelijkertijd onderken ik dat een startkwalificatie niet (meteen) voor iedereen haalbaar is. Daarom is de afgelopen jaren de regionale aanpak van vsv verbreed. In deze verbrede aanpak werken vertegenwoordigers uit onderwijs, gemeenten, zorg en arbeidsmarkt samen. Ze bieden wat een jongere nodig heeft om zich voor te bereiden op een zelfstandige toekomst. Voor de een is dat hulp bij het halen van een startkwalificatie, voor een ander is dat ondersteuning bij de overgang naar de arbeidsmarkt, voor weer een ander past een zorgtraject op dit moment het best.

In deze brief geef ik een nadere beschrijving van de nieuwe vsv-cijfers. Daarnaast ga ik aan de hand van recent onderzoek in paragraaf 2 in op de stand van zaken van hiervoor genoemde regionale samenwerking voor de ondersteuning van jongeren. Tot slot schets ik in paragraaf 3 welke vervolgstappen ik voor ogen heb om de aanpak beter aan te sluiten bij de behoeften van betrokken partijen en de doelgroep. Ik leg hierbij nadrukkelijk de link met het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt.4

1. Stand van zaken voortijdig schoolverlaten

Zowel in het voortgezet onderwijs (vo) als in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is het aantal vsv’ers toegenomen. Het vsv-percentage stijgt licht: van alle leerlingen en studenten (tot 23 jaar) verliet in 2016–2017 1,75% het onderwijs zonder startkwalificatie en in 2017–2018 was dat 1,89%. Hieronder beschrijf ik per onderwijssector kort de ontwikkeling in schooljaar 2017–2018.5 Op www.onderwijsincijfers.nl vindt u een volledig overzicht van de voorlopige vsv cijfers, waaronder overzichten per regio, per gemeente, per vo-school en per mbo-instelling en van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).6

Voortgezet onderwijs (vo)

In het vo is het aantal vsv’ers toegenomen van 4.389 vsv’ers in het schooljaar 2016–2017 naar 4.796 vsv’ers in het schooljaar 2017–2018. Het vsv-percentage is met 0,5% gelijk gebleven ten opzichte van het vorige schooljaar.7 De grootste stijging van het aantal vsv’ers is zichtbaar in de eerste twee leerjaren.

Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)

In het mbo is het aantal vsv’ers toegenomen van 18.574 studenten in het schooljaar 2016–2017 naar 19.980 in het schooljaar 2017–2018. Het vsv-percentage is ten opzichte van vorig schooljaar van 4,7% gestegen naar 5,0%. Er zijn verschillen in de uitval tussen de niveaus in het mbo. Het aantal vsv’ers is het sterkst toegenomen bij de beroepsopleidende leerweg (bol) niveau 4, van 6.024 in schooljaar 2016–2017 naar 6.997 in 2017–2018. Verder is de uitval met name in bol en beroeps begeleidende leerweg (bbl) niveau 3 en bbl niveau 2 toegenomen, zowel in aantal als in percentage. Opvallend is dat de uitval in de entreeopleiding ten opzichte van 2016–2017 sterk is gedaald van 2.498 studenten naar 2.391 studenten, terwijl de instroom in de entreeopleiding ten opzichte van vorig jaar is toegenomen. Dit betekent dat het aantal jongeren met een entreediploma én werk toeneemt. Entreegediplomeerden zonder werk worden als vsv’er geteld. Ook procentueel is de daling van vsv in de entreeopleiding goed zichtbaar: in 2016–2017 werd 26,7% van de entreestudenten vsv’er, in 2017–2018 is dit gedaald naar 22,3%.

Mogelijke oorzaken voor de toename

Verdiepende analyse is nodig om de achterliggende oorzaken van de stijging te kunnen duiden, met name voor de stijging in het mbo. De toename in het voortgezet onderwijs lijkt grotendeels te verklaren door nieuwkomers die in het onderwijs zijn ingestroomd.8 Het aantal (oud)nieuwkomers is toegenomen de afgelopen jaren9. Nieuwkomers hebben een hogere kans om uit te vallen. Minister Slob voor Basis, Voortgezet Onderwijs en Media heeft verschillende maatregelen genomen om de kansen voor deze groep leerlingen te vergroten en zo het aantal vsv’ers in de toekomst terug te dringen. Twee voorbeelden zijn het implementeren van leerlijnen die uitstroom op het juiste niveau bevorderen10 en het stimuleren van samenwerking tussen vo-scholen en mbo-instellingen.11

Voor de oorzaken voor de toename bij het mbo is nog geen eenduidige verklaring. Een mogelijke reden die wordt genoemd door betrokkenen in de regio’s, is groenpluk12: bedrijven die studenten verleiden om te gaan werken in plaats van hun opleiding af te maken. In tijden van hoogconjunctuur is het risico op groenpluk mogelijk groter in sectoren met een tekort aan arbeidskrachten. Op basis van een eerste analyse van de uitval in de domeinen waarin arbeidsmarkttekorten zijn, is het moeilijk om nu direct groenpluk als oorzaak aan te wijzen. Hiervoor ga ik een verdiepende analyse verrichten. Denkbaar is ook dat door de verbreding van de aanpak en het zoeken naar de best passende plek in plaats van alleen de focus op een startkwalificatie, meer jongeren (tijdelijk) uitvallen. Zo is het mogelijk dat een jongere tijdelijk in een zorgtraject zit en op dit moment als vsv’er geregistreerd staat,13 omdat onderwijs volgen tijdelijk niet mogelijk is. Vanzelfsprekend zouden deze jongeren dan wel later in staat moeten worden gesteld een diploma te behalen. Een andere door regio’s genoemde mogelijke oorzaak is onvoldoende beschikbaarheid van zorg en hulpverlening. Daardoor kunnen jongeren niet (tijdig) begeleid worden: het risico op uitval wordt groter.

Om de oplopende uitval goed aan te kunnen pakken is het noodzakelijk om te weten wat de oorzaken zijn. Daar ga ik de komende tijd de nodige acties voor nemen. Hiervoor is onder andere nadere analyse van de cijfers nodig. Ik kom hier in paragraaf 3 op terug.

2. Regionale samenwerking loopt steeds beter

De afgelopen jaren is de regionale aanpak van vsv verbreed naar het vormen van een sluitend regionaal vangnet om jongeren te helpen bij het vinden van een passende plek in onderwijs, werk, zorg of een combinatie hiervan. Met als doel een zo zelfstandige mogelijke deelname aan de maatschappij. De regionale taken, rollen en verplichtingen in deze bredere samenwerking zijn vastgelegd in wetgeving die onlangs in werking is getreden.14 Vooruitlopend op die wetswijziging zijn regio’s met ingang van de vervolgaanpak in 201615 volop bezig geweest dit regionale vangnet tot stand te brengen. Ik zie goede initiatieven in regio’s waarin voor passende ondersteuning van jongeren verder wordt gekeken dan de wettelijke verantwoordelijkheden. Bijvoorbeeld pilots16 met gediplomeerden uit de entreeopleiding en niveau 2 die na het verlaten van de school twee jaar worden begeleid bij de start op de arbeidsmarkt. RMC en onderwijs werken hierin met partners uit andere gemeentelijke domeinen en met werkgevers. Daarnaast zijn – als vervolg op de Jongvolwassenentop van eind 2017 – in een groot aantal regio’s pilots gestart17 om tot intensievere samenwerking voor jongeren te komen. Dit programma 16–27 is een samenwerking van het Rijk (VWS, JenV, SZW en OCW) met veel landelijke en regionale partners.

Onderzoek naar kwaliteit van regionale samenwerking

Afgelopen najaar onderzocht de Rijksuniversiteit Groningen op mijn verzoek de voortgang inzake deze regionale samenwerking.18 Betrokkenen van gemeenten, scholen en instellingen, samenwerkingsverbanden en andere partijen zoals Ingrado zijn gevraagd naar hun ervaringen. Op verzoek van de G32 (nu G40) is in dit onderzoek specifiek aandacht besteed aan de beschikbare financiële middelen.19 Daarmee heb ik voldaan aan mijn toezegging dat er na twee jaar vanaf het inzetten van de vervolgaanpak een tussentijdse evaluatie zou komen.20

De uitkomsten van het onderzoek laten over het algemeen een positief beeld zien over de huidige aanpak. De ondervraagden geven aan te vinden dat de maatregelen vaak een grote en positieve impact op de werkzaamheden van scholen en gemeenten (met name de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) en leerplicht) hebben gehad. Zo geeft men aan dat de samenwerking is verbeterd en de rol van RMC is hierin vergroot en versterkt. Naast aandacht voor vsv is er meer aandacht voor jongeren in een kwetsbare positie. Het praktijkonderwijs (pro) en het voortgezet speciaal onderwijs (vso) is vaker betrokken en geraadpleegd. Het arbeidsmarktdomein is vaker betrokken, het zorgdomein in mindere mate. De meeste partijen geven aan dat er binnen hun regio een sluitend vangnet is voor jongeren in een kwetsbare positie. Merendeel van de partijen zijn daarbij positief over de kwaliteit van dit vangnet. Bovendien gaat het verdelen van de regionale middelen voor de aanpak binnen een regio vaak goed. Een positief punt van het verdelen van de middelen is dat het helpt de begroting transparant te krijgen.

Er zijn ook aandachtspunten. RMC-coördinatoren van contactgemeenten ervaren een grote werkdruk. De RMC-coördinatoren van contactgemeenten hebben nieuwe taken gekregen, met name gericht op het coördineren van de regionale samenwerking en het begeleiden en monitoren van nieuwe doelgroepen. Daarnaast verloopt het monitoren van de doelgroep nog niet als gewenst. Wat betreft de financiële toereikendheid geeft een meerderheid van de gemeenten en een minderheid van de scholen aan dat de middelen niet toereikend zijn. Daarbij ervaart een aantal regio’s het opsplitsen van middelen als inefficiënt. De huidige vorm van de uitkering met een doelbinding (specifieke uitkering) wordt als wenselijk en werkbaar ervaren. Een eventuele omzetting naar een decentralisatie-uitkering acht men niet wenselijk. Hoewel een dergelijke uitkering ontschotting kan bevorderen, worden er voornamelijk nadelen genoemd. Men verwacht dat het geld «in de grote pot» verdwijnt en dat is niet wenselijk in een stadium waarin de samenwerking nog volop in ontwikkeling is. Tot slot wordt veelvuldig de wens geuit de leeftijd van de doelgroep te verhogen van 23 naar 27 jaar. En om álle jongeren zonder opleiding of werk mee te nemen in aanpak.

Onderdeel van de evaluatie was ook de evaluatie van het vrijstellingenregister. In 2013 kwam er centrale registratie van vrijstellingen van de Leerplichtwet en vervangende leerplicht,21 zodat jongeren met een vrijstelling niet langer onterecht meegeteld werden als vsv’er en de vsv-maatregelen effectief konden worden ingezet. Na vijf jaar diende het vrijstellingenregister geëvalueerd te worden.22 Uit het onderzoek blijkt dat het overgrote deel van de gemeenten (86%) nooit meer jongeren tegenkomt die een vrijstelling hebben en onterecht als vsv’er zijn aangemerkt. Het merendeel van de ondervraagden schrijft dit toe aan het vrijstellingenregister. Ik constateer dat het vrijstellingenregister zijn doel dient en wil het gebruik van het register daarom ongewijzigd door laten gaan.

Eerste reactie uitkomsten

Ik vind het heel goed om te zien dat regio’s vooruitlopend op wetgeving al volop aan de slag zijn gegaan om een sluitende regionale aanpak vorm te geven en dat men hierover veelal positief is. Het monitoren van de doelgroep wordt als tijdrovend ervaren. Ik verwacht dat dit knelpunt sinds 1 januari 2019 grotendeels is ondervangen door aanvullende gegevenslevering.23 Over een aantal andere aspecten uit het onderzoek, zoals de toereikendheid van de bekostiging en het nog verder verbreden van de doelgroep, ga ik met scholen en gemeenten nader in overleg. Zo wil ik meer inzicht krijgen in de achtergrond van de werkdruk van RMC-coördinatoren (met name van contactgemeenten) en de ervaren financiële tekorten. Heeft dit bijvoorbeeld te maken met de opstartfase van de nieuwe aanpak (kost tijd en geld) of men neemt wellicht taken op zich die ook door anderen opgepakt kunnen worden. Voorts blijkt dat in de praktijk dat nog niet in alle regio‘s de aansluiting van arbeidsmarkt en zorgdomein (op bestuurlijk en operationeel niveau) in de samenwerking structureel is geregeld. Daar is nog winst te behalen.

3. Vervolg

Ik heb veel waardering voor de wijze waarop alle betrokken partijen de afgelopen twee jaar aan de slag zijn gegaan met het implementeren van de veranderingen in doelgroep en organisatiestructuur in de regio. Dat ging niet overal zonder slag of stoot. Ook zijn er veel inspanningen gepleegd om jongeren een stap verder te helpen. Dankzij de regionale samenwerking (en de niet-aflatende inzet van individuen) worden vele jongeren voorbereid op een zo zelfstandig mogelijke deelname aan de maatschappij. Binnen Europa zijn we voor meerdere landen een voorbeeld als het gaat om het voorkomen en terugdringen van schooluitval,24 maar ook in het monitoren en begeleiden van jongeren. De winst die hierin de afgelopen jaren is geboekt moeten we vasthouden; de urgentie blijft onverminderd hoog. Dat gaat echter niet vanzelf, zo laat ook de toename in het aantal vsv’ers zien.

Ik heb de volgende inspanningen voor ogen voor de komende periode. Om te bepalen wat nodig is:

  • 1. verricht ik nadere analyses naar de oorzaken van de toename van het aantal vsv’ers. Ik zal scholen, instellingen en gemeenten ook vragen zelf een diepgaande analyse te maken van de uitval en vooral van de achterliggende oorzaken ervan. Hierover ga ik met ze in gesprek;

  • 2. spreek ik met betrokkenen over de belangrijkste knelpunten die uit het onderzoek naar de regionale aanpak naar voren zijn gekomen;

  • 3. verbind ik de uitkomsten van punt 1 en 2 met de kabinetsreactie op het eerder genoemde IBO jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dit onderzoek heeft namelijk (deels) betrekking op dezelfde doelgroep.

Waar nodig zal ik bij deze inspanningen samen met het Ministerie van SZW en VWS optrekken. Rond de zomer informeer ik u tot welke eventuele aanvullende of aangepaste maatregelen dit leidt.

In aanvulling op bovenstaande acties gaan we in de tussentijd door met de huidige aanpak, zowel preventief als curatief. Onderwijs en gemeenten blijven hier in hun verantwoordelijkheid nemen:

  • Scholen en instellingen hebben, naast de regionale middelen, ook de beschikking over aanvullende middelen voor de begeleiding van jongeren. Onder andere binnen de kwaliteitsafspraken mbo:25 een van de drie speerpunten richt zich op de ondersteuning van jongeren. Ik verwacht daarmee dat het onderwerp nadrukkelijk op de agenda blijft.

  • Verder blijft de aandacht voor een stevige verzuimaanpak van belang; dit voorkomt uitval.26 Ook voor jongeren van 18 jaar en ouder.27 In de praktijk zie ik voorbeelden van samenwerking tussen onderwijs en gemeenten waarbij ongeoorloofd verzuim door meerderjarigen in een vroegtijdig stadium door het onderwijs wordt gemeld. Soms al vanaf één uur verzuim. Om blijvende aandacht te vragen voor verzuim van 18+ organiseert Ingrado28 dit jaar themacafés en leerbezoeken voor scholen, gemeenten en organisaties. Het doel hiervan is om nieuwe mogelijkheden te onderzoeken om meerderjarigen te motiveren zich via onderwijs verder te ontwikkelen. Knelpunten bij het toeleiden van 18+ jongeren (terug) naar het onderwijs worden aan mij gemeld.

  • Een ander belangrijk aandachtspunt vormen de jongeren die al eerder het onderwijs zonder startkwalificatie verlieten (zgn. oud vsv’ers). Voor hen moet het eenvoudiger worden op een later moment weer de weg naar scholing te vinden. Oud vsv’ers vallen onder de taak van RMC. Zij helpen ze bij de terugkeer naar het onderwijs, of als dat niet haalbaar is bij het vinden van werk of (tijdelijke) alternatieve scholingsmogelijkheden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan leerwerktrajecten, (pilots29) praktijkleren30 en aan het behalen van een branchecertificaat. Op dit moment zijn er 195.603 oud vsv’ers onder 27 jaar.31 Van deze groep is een gedeelte teruggekeerd naar onderwijs (47,2%) en daarvan haalt de helft alsnog een startkwalificatie (24%). Van de oud-vsv-ers die niet teruggekeerd zijn in het onderwijs is 43% 12 uur of meer aan het werk. Dit aandeel mag wat mij betreft omhoog en toont aan dat de weg terug naar onderwijs of (duurzaam) werk nog te weinig gevonden wordt.

  • Samen met de Minister van SZW werk ik aan een zo flexibel en toegankelijk mogelijk mbo voor werkenden,32 zodat ook jongeren voor wie een startkwalificatie niet (direct) haalbaar is, gestimuleerd worden zich te blijven ontwikkelen.

4. Tot besluit

Mijn voorgenomen vervolgstappen vragen de komende maanden de nodige inzet.

De uitkomsten hiervan zijn voor mij en de regio’s van belang met oog op voortgang van de regionale samenwerking. In elke RMC-regio hebben onderwijs en gemeenten een vierjarig regionaal programma met maatregelen opgesteld voor de aanpak van vsv en begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie. Deze programma’s lopen na het schooljaar 2019–2020 af. Om het onderwijs en de gemeenten ruim de tijd te geven zich weer voor te bereiden op het maken van nieuwe programma’s, wil ik rond deze zomer de betrokkenen informeren over het vervolg. Dit zal ook terugkomen in de beleidsreactie op het IBO jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt, welke u mede namens de Ministers van VWS en SZW rond de zomer zult ontvangen. Onze grootste inspanning is er immers op gericht jongeren een goede basis voor de toekomst mee te geven.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Een startkwalificatie is een diploma havo, vwo, mbo niveau 2 of hoger.

X Noot
2

De definitieve cijfers volgen zoals gebruikelijk in het najaar.

X Noot
3

Waarde van een startkwalificatie op de arbeidsmarkt, CPB (2017).

X Noot
5

Zie ook bijgaande infographic over ontwikkeling voortijdig schoolverlaters, raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
6

Het aantal vsv’ers in het vavo in schooljaar 2016–2017 betrof 781 en in schooljaar 2017–2018 798.

X Noot
7

Van 0,46% in 2016–2017 naar 0,51% in 2017–2018.

X Noot
8

Nieuwkomers zijn leerlingen die korter dan twee jaar in Nederland zijn en niet de Nederlandse nationaliteit hebben. Het eerste leerjaar tellen zij niet mee als nieuwe vsv‘er Voor een nadere definitie zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0038995/2019-01-01.

X Noot
9

Van de vsv’ers in het vo is een groeiend aandeel in het recente verleden als nieuwkomer geregistreerd (geweest). Deze groep vormt verreweg het grootste gedeelte van de stijging van het aantal vsv’ers die we nu zien (DUO).

X Noot
12

Brief voortijdig schoolverlaten. Kamerstuk 26 695, nr. 44.

X Noot
13

Op peildatum 1 oktober 2018 stond de betreffende jongere niet ingeschreven in het onderwijs.

X Noot
14

Per 1 januari 2019 is de wet regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie ingegaan.

X Noot
15

Brief succesvolle aanpak voortijdig schoolverlaten krijgt een krachtig vervolg. Kamerstuk 26 695, nr. 109.

X Noot
16

Vanuit de motie Kwint-Özdil (Kamerstukken 34 775 VIII, nr. 83) is in augustus 2018 een pilot gestart onder begeleiding van Ingrado met 8 RMC-regio’s/mbo-instellingen.

X Noot
18

Het rapport van het voortgangsonderzoek aanpak voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie (2018) is als bijlage bij deze brief gevoegd, raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
19

In een reactie op de kamerbrief over de vervolgaanpak van voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie (2016) heeft de G32 aangegeven dat de veranderingen die voortkomen uit de vervolgaanpak een groter beslag op gemeenten zullen leggen. Mijn ambtsvoorganger heeft in een reactie (d.d. 1 september 2016) toegezegd na twee jaar de balans op te maken.

X Noot
20

De toezegging voor de evaluatie is gedaan tijdens het debat van 15 maart 2018 over de Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs i.v.m. regionale samenwerking Voortijdig School Verlaten en jongeren in een kwetsbare positie.

X Noot
21

Wet tot wijziging van de Leerplichtwet 1969 en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de registratie van vrijstellingen en vervangende leerplicht.

X Noot
22

Toezegging EK 3232.

X Noot
23

Nieuwsbericht «Wetswijziging om jongeren zonder startkwalificatie beter te ondersteunen» in mbo nieuwsbrief OCW (januari 2019).

X Noot
26

Brief «Stand van zaken thuiszitters», Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, kamerstuk 26 695, nr. 123.

X Noot
27

Tijdens de Kamerbehandeling van het wetsvoorstel regionale samenwerking vsv en jongeren in een kwetsbare positie op 15 maart 2018 is er gesproken over het melden van ongeoorloofd verzuim en het gelijktrekken van de termijnen voor 18– en 18+ (lid Kwint).

X Noot
28

Ingrado is een vereniging met als leden de afdelingen leerplicht van de gemeenten en de RMC-regio’s.

X Noot
31

Peildatum 1 oktober 2018. Het gaat hier om jongeren die in de periode 2005 t/m 2017zijn uitgevallen.

X Noot
32

Hier bent u d.d. 27 september 2018 over geïnformeerd in de brief over een Leven Lang Ontwikkelen (Kamerstukken II 2018/19, 30 012, nr. 92).

Naar boven