Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26663 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26663 nr. 2 |
«Wij kunnen ons nooit zoveel toekomst voorstellen als we verleden hebben»
Cees Nooteboom: Allerzielen
Belvedere is Italiaans voor «mooi uitzicht» maar wordt meestal gebruikt om een monumentale toren of koepel aan te duiden, of een gebouw met een fraai uitzicht over het omringende cultuurlandschap. Nederland heeft tal van zulke torens of uitzichtpunten. Vaak ook heten ze op z'n Frans Belvédère.
Er is ook de associatie met de groeve Belvédère bij Maastricht, waar de oudste archeologische vondsten in Nederland zijn gedaan: 250 000 jaar oud.
Met een beetje goede wil kunnen archeologie, monumentenzorg en het historische cultuurlandschap derhalve in één woord verenigd worden: Belvedere. Maar Belvedere is toch bovenal een punt om je blikveld te verruimen en om vooruit te (kunnen) kijken.
Inhoudsopgave1
Inleiding | 3 | |
Cultuurhistorisch beleid en ruimtelijke ordening | 3 | |
Achtergrond, status en centrale doelstelling van deze nota Belvedere | 3 | |
Leeswijzer | 4 | |
Acht voorbeelden; een introductie | 5 | |
1. Context en opgave | 7 | |
1.1 Inleiding | 7 | |
1.2 Betekenis en kwetsbaarheid van cultuurhistorie | 8 | |
1.3 Particulier draagvlak | 10 | |
1.4 Beleidscontext | 11 | |
1.5 Beleidsontwikkelingen | 11 | |
2. Visie en positionering | 17 | |
2.1 Inleiding | 17 | |
2.2 Een haat-liefdeverhouding | 17 | |
2.3 De verbinding als opgave | 19 | |
2.4 Een scala van verbindingen | 20 | |
3. Kwaliteit en dynamiek | 23 | |
3.1 Inleiding | 23 | |
3.2 Kwaliteiten: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland | 23 | |
3.3 Ruimtelijke dynamiek: enkele ruimtelijke trends | 26 | |
3.4 Ruimtelijke dynamiek en cultuurhistorische waarden | 28 | |
3.5 Benaderingswijze | 30 | |
4. Ruimtelijk beleid | 35 | |
4.1 Inleiding | 35 | |
4.2 Algemeen ruimtelijke beleid | 35 | |
4.3 Specifiek ruimtelijk beleid: gebiedsgerichte benadering landelijke gebieden | 38 | |
4.4 Specifiek ruimtelijk beleid: gebiedsgerichte benadering stedelijke gebieden | 46 | |
4.5 Stimulerend beleid voor een thematische aanpak | 47 | |
5. Kennisontwikkeling en samenwerking | 50 | |
5.1 Inleiding | 50 | |
5.2 Toegankelijkheid van kennis en informatie | 50 | |
5.3 Integratie van cultuurhistorische kennis en informatie | 51 | |
5.4 Deskundigheidsbevordering | 52 | |
5.5 Onderzoek naar ruimtelijke trends | 53 | |
5.6 Maatschappelijke allianties | 54 | |
6. Het einde is het begin | 57 | |
6.1 Inleiding | 57 | |
6.2 Het aspect cultuurhistorie en andere functies | 57 | |
6.3 Doorwerking in rijksbeleid | 60 | |
6.4 Het einde is het begin | 62 | |
7. Financiën | 68 | |
7.1 Inleiding | 68 | |
7.2 Bestaande budgetten | 68 | |
7.3 Intensiveringen | 69 | |
Samenvatting | 74 | |
Gebruikte afkortingen | 80 | |
Noten | 81 | |
Bijlage: GebiedenTer inzage gelegd bij de afdeling Parlemen- taire Documentatie. | ||
1. Inleiding en leeswijzer | ||
2. Verantwoording Belvedere-kaart en gebiedenselectie | ||
3. Landelijke gebieden: de gevolgde werkwijze | ||
4. Steden: de gevolgde werkwijze | ||
5. Het vervolg | ||
6. Gebiedsbeschrijvingen | ||
7. Lijst van Belvedere-steden |
Cultuurhistorisch beleid en ruimtelijke ordening
Nederland is een cultuurland bij uitstek. Als cultuurlandschap is het een creatie van natuurkrachten en menselijke inventiviteit dat in de loop van vele eeuwen zijn vorm heeft gekregen. Krachten en tegenkrachten, bouwen, slopen, overstromen en bedijken en het in cultuur brengen en tegenwoordig teruggeven aan de natuur, hebben die creatie gemodelleerd. De ruimte waarin we leven bergt een schat aan cultuurhistorische informatie in zich over de wording van deze creatie. Dit geldt ook voor onze steden: Nederland kent een grote dichtheid en diversiteit aan historische steden.
De bodem, het landschap en de gebouwde omgeving zitten soms op een complexe, maar fascinerende manier boordevol aanwijzingen over het leven en werken van mensen. Sommige cultuurhistorische kenmerken zijn kleinschalig, zoals molens in een weidelandschap, hunebedden op de Drentse heide of oude gebouwen langs een gracht. Andere daarentegen zijn grootschalig, zij vertegenwoordigen het «Grand Design» van ons land. Het zijn deze grachtengordels, polders en droogmakerijen of militaire waterlinies die de culturele identiteit van Nederland in internationaal verband sterk bepalen en kleuren.
Maar er zijn ook kenmerken die minder direct fysiek herkenbaar zijn, zoals archeologische informatie of vage overblijfselen van een vroeger landschap. Deze cultuurhistorische kenmerken of kwaliteiten vragen niet alleen om zorgvuldige «inpassing», maar kunnen bewust bij de inrichtingsopgave van ons land benut worden, opdat ze niet geruisloos en voorgoed verloren gaan als bijverschijnsel van onze drang naar herinrichting van de ruimte aan wensen van deze tijd. Het zijn essentiële ruimtelijke en culturele kwaliteiten van ons land, die ook voor de internationale positionering van ons land van groot belang kunnen zijn.
In een vitale samenleving is het uitwissen van historische kenmerken soms onvermijdelijk. Het is immers ook nodig dat we door ons bouwen en inrichten van de ruimte uiting geven aan de cultuur van onze tijd. Ordenen, inrichten en bebouwen van de ruimte leidt tot nieuwe culturele kwaliteit, maar is vreemd genoeg ook de grootste bedreiging voor het oude. Het tempo en de schaal van de aanpassing van onze omgeving aan de nieuwe behoeften is immers zo groot geworden dat het effect ervan vernietigend kan zijn. Als er geen bewust cultuurhistorisch geïnspireerd beleid wordt gevoerd, wordt de unieke in vele eeuwen opgebouwde kwaliteit overschaduwd door de herinrichting van de ruimte. Met als gevolg dat ruimten of plekken in alle delen van het land op elkaar gaan lijken. Deze vervlakking en verschraling van de diversiteit van de leefomgeving is een gemeenschappelijke zorg. Er moet gezocht worden naar strategieën en concrete oplossingen waarbij behoud en ontwikkeling zoveel mogelijk samengaan en daarmee de band tussen verleden, heden en toekomst wordt versterkt.
Achtergrond, status en centrale doelstelling van het beleid
De Belvedere nota is aangekondigd in de beleidsbrief die de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in december 1997 aan de Tweede Kamer heeft verzonden1. De nota Belvedere is een uitwerking van de voornemens uit de Cultuurnota2 en nota over het Architectuurbeleid3. Tegelijkertijd worden ook algemene uitspraken over het belang van cultuurhistorie in het Structuurschema Groene Ruimte4 en de Actualisering van de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra5 geconcretiseerd.
Het Kabinet noemt in zijn regeringsverklaring als de voornaamste opgave voor de toekomst het vinden van een verantwoord evenwicht tussen diverse dilemma's, waaronder dat tussen «economische kracht en behoud van de kwaliteit van ons leefmilieu».6 Ten behoeve van de daarbij te maken keuzen worden enkele richtinggevende nota's voorbereid, zoals de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en mogelijk een tweede Structuurschema Groene Ruimte (NB: Op het moment van verschijnen van de nota Belvedere is er nog geen uitsluitsel over de vraag of er daadwerkelijk een opvolger van het Structuurschema Groene Ruimte zal verschijnen).
In deze nota's zullen, evenals in de Startnota Ruimtelijke Ordening 1999,7 begrippen als ruimtelijke kwaliteit en culturele identiteit centraal staan.
De voorliggende nota geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan, en geeft aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Het geeft een aanvulling op het bestaande sectorale beleid. Cultuurhistorie wordt daarbij beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat daarbij centraal. Die invalshoek dient in het ruimtelijk beleid te worden bevorderd.
Deze nota vormt een belangrijke bouwsteen voor de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. De doorwerking van het in deze nota verwoorde beleid vindt ook in andere nog uit te brengen relevante rijksnota's en -plannen plaats. Daarnaast zal het beleid uit de nota Belvedere zijn vertaling moeten krijgen in het beleid van de andere bestuursniveaus. Daartoe worden in de nota voorstellen gedaan en richtingen aangegeven waarin antwoorden gezocht kunnen worden. Er is nog een lange weg van discussie, overleg en experiment te gaan, maar de nota wil nu reeds een verandering in denken en handelen markeren.
De centrale doelstelling van het beleid luidt dan ook:
De cultuurhistorische identiteit wordt sterker richtinggevend voor de inrichting van de ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor goede voorwaarden scheppen.
De nota Belvedere bestaat uit 2 delen: de beleidsnota en de bijlage.
In de drie eerste hoofdstukken van de beleidsnota wordt de beleidsvisie uiteengezet. Vervolgens worden de hieruit volgende maatregelen en voornemens weergegeven in de daarop volgende hoofdstukken. In hoofdstuk 1 wordt de maatschappelijke en beleidscontext geschetst. In hoofdstuk 2 wordt de benaderingswijze uiteengezet die in hoofdstuk 3 wordt geconcretiseerd. In hoofdstuk 4 komen de verschillende aspecten van het ruimtelijk beleid aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op maatregelen ter bevordering van kennisontwikkeling en samenwerking. Hoofdstuk 6 bevat een overzicht van het vervolgtraject en hoofdstuk 7 geeft de financiële consequenties weer.
De bijlage van de nota, die als afzonderlijk onderdeel van de nota is vorm gegeven, bevat een beschrijving van de wijze waarop de Belvedere-gebieden zijn geselecteerd. Daarnaast bevat dit deel voor elk geselecteerd gebied een gedetailleerde gebiedsbeschrijving en een lijst van geselecteerde Belvedere-steden.
Acht voorbeelden; een introductie
«Belvedere» is niet alleen de afkorting van deze nota, het is ook Italiaans voor «mooi uitzicht». Om duidelijk te maken welke visie aan Belvedere ten grondslag ligt, kan daarom niet volstaan worden met woorden alleen: er moet ook iets te zien zijn. Daarom zijn verspreid in de nota acht voorbeelden opgenomen die de visie van Belvedere illustreren. Deze voorbeelden hebben met elkaar gemeen dat ze alle aan de recente praktijk ontleend zijn. Verder zijn ze erg uiteenlopend van karakter. Een kleinschalig, reeds met succes gerealiseerd plan als de inrichting van de Mariaplaats in het centrum van Utrecht. Daarnaast een nog grotendeels uit te voeren megaproject als de VINEX-locatie Leidsche Rijn ten westen van dezelfde stad. Naast tamelijk eenvoudige, door particulieren gedragen projecten als het planten van streekeigen groen in Noordwest-Overijssel en het terugbrengen van het oude padennetwerk in de Achterhoek staat een plan als de (her)inrichting van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarbij tientallen belanghebbenden betrokken zijn.
De verschillende projecten zijn opgezet vanuit diverse invalshoeken. Sommige plannen hebben een voornamelijk architectonische benadering, andere een stedebouwkundige, bij weer andere komt natuurontwikkeling om de hoek. De afgeronde projecten hebben ook verschillende functies zoals wonen, werken en recreëren. Vaak is er sprake van combinaties, zoals in het Groninger wierdengebied van Middag-Humsterland, waar aangenaam wonen, moderne agrarische bedrijfsvoering en kleinschalige recreatie samengaan in een landschap met een rijke cultuurhistorie. Ook in Den Helder streeft men bij de reconstructie van de Oude Rijkswerf naar een bundeling van woon-, werk- en recreatiefuncties.
De voorbeelden zijn niet bedoeld als volledig uitgewerkte case-studies; daarvoor zou per onderwerp een apart boekje kunnen worden geschreven. De keuze om deze voorbeelden op te nemen is een willekeurige geweest; er zouden nog tientallen andere voorbeelden te geven zijn. Dat juist deze voorbeelden zijn gekozen wil ook niet zeggen dat het uitsluitend om succesverhalen gaat. Ieder project kent zijn eigen problemen en verwikkelingen, nog los van het feit dat niet ieder project al gerealiseerd is en het succes dus nog moet worden afgewacht. Het is ook niet de bedoeling, dat de voorbeelden als blauwdrukken worden gezien: zo moet het, en niet anders. Dat zou tot een verarming leiden, terwijl inspiratie en dieper nadenken juist wordt beoogd. De voorbeelden moeten worden gelezen – en vooral bekeken – als impressie van wat de Belvedere-benadering inhoudt.
Hedendaags wonen op historische grond
Omstreeks het jaar 1040 begon bisschop Bernold van Utrecht aan een even vroom als ambitieus project: de bouw van vier monumentale kerken in de stad, als de armen van een kruis rondom de Domkerk gelegen. De westelijke arm van het kruis werd een aan Maria gewijde kerk, die omstreeks 1100 grotendeels was afgebouwd. Het was een schitterend Romaans bouwwerk, bekostigd uit de opbrengsten van het omvangrijke grondbezit van de kerk. Die bezittingen werden beheerd door de kanunniken van het kapittel van Sint-Marie. Deze heren van stand woonden in grote, luxe huizen, binnen de muren van een door het kapittel bestuurde enclave (de «immuniteit') rondom de kerk.
Wat een van de meest exclusieve plekken van Utrecht was, ging na 1550 snel achteruit. De Beeldenstorm, het calvinistisch bewind in Utrecht, de verarming van de stad in de 18de eeuw en de Franse tijd hebben ervoor gezorgd dat de Mariakerk niet meer bestaat, evenmin als een deel van de kanunnikenwoningen. Op de plaats van de zuidoostelijke percelen bevond zich tot 1995 een parkeerterrein, een gat in de stad.
Resten rond de Mariaplaats: sporen van het stadsverleden
Al was de kerk verdwenen, de belangstelling voor het gebouw en zijn omgeving is altijd blijven bestaan. Door een combinatie van historisch, bouwhistorisch en archeologisch onderzoek was er veel bekend over de indeling van de immuniteit en over de gebouwen die er ooit stonden. Bovendien hebben enkele kanunnikenwoningen de eeuwen overleefd, zij het in een andere vorm en functie, en is de Romaanse kloosterhof van de kerk behouden gebleven. Al deze elementen speelden een rol bij de plannen om het terrein aan de zuidkant van de Mariaplaats weer te bebouwen. Gemeente, projectontwikkelaar en architect werkten nauw samen bij het realiseren ervan.
De Mariaplaats nu: een eeuwenoude indeling keert terug
De Antwerpse architect Bob van Reeth heeft bewust gebruik gemaakt van de diverse gegevens over de vroegere indeling van de immuniteit, die hem werden aangereikt door de Archeologische en Bouwhistorische Dienst van de gemeente Utrecht. De nieuwe plattegrond is geënt op de vroegere langwerpige percelen, grote bouwblokken herinneren daarbinnen aan de monumentale woningen van de kanunniken. Ervóór en erachter is lagere bebouwing gerealiseerd, zoals er ook in de loop der tijd kleinere huizen werden gebouwd op de voor- en achterterreinen. De zo ontstane besloten woonwijk is qua architectuur volkomen modern maar harmonieert qua maatvoering en materiaalkeuze heel goed met zijn historische omgeving.
Een bijzondere archeologische vondst die de opgravingen aan de Mariaplaats opleverde – een veelkleurige tegelvloer uit circa 1300 – is in de parkeergarage van één van de nieuwe woonblokken geconserveerd en vormt een tastbare herinnering aan de leefstijl van de mannen die de grondslag legden voor de geschiedenis van deze plaats.
Nederland staat in deze tijd voor grote ruimtelijke opgaven. Dat is niet voor het eerst, noch voor het laatst. Zo ontwikkelt de ruimtelijke inrichting van een land zich, net als bijvoorbeeld de kunsten of de economie, in een proces van voortdurende afwisseling van continuïteit en discontinuïteit, soms traag, dan weer schoksgewijs. Sporen uit de verschillende fasen van deze ontwikkeling zijn ook nu nog te vinden in het landschap, in dorpen en steden, boven en onder de grond.
De huidige ruimtelijke opgaven zullen het jongste hoofdstuk vormen van dit nimmer eindigende verhaal van de cultuurhistorie. Plannen op het vlak van infrastructuur, verstedelijking, landinrichting, natuurontwikkeling en waterbeheersing zijn vaak zeer omvangrijk. Ook eerdere generaties hebben soms zeer rigoureuze grootschalige ingrepen uitgevoerd, op een wijze die ook nu nog respect en waardering wekt. Nu en in de toekomst kan op grote schaal een vergelijkbaar iets tot stand worden gebracht. Van cruciaal belang daarbij is een welbewuste zorgvuldige vormgeving, met beleid gericht op ruimtelijke kwaliteit die elementen en structuren uit het verleden duurzaam aanwezig laat blijven. Voorkomen moet worden dat op grote schaal het waardevolle uit het verleden kapot wordt gemaakt. Bij een onzorgvuldige uitwerking die ongevoelig is voor historische waarden kunnen dezelfde ruimtelijke veranderingen juist leiden tot verschraling en nivellering, tot het verdwijnen van stedelijke en landschappelijke karakteristieken en regionale verschillen, en tot ruimtelijk en maatschappelijk «geheugenverlies».
Er is derhalve een trendbreuk nodig waar bij de inrichtingsopgave van Nederland meer dan tot nu toe de koestering van het waardevolle zoveel mogelijk gekoppeld wordt aan een offensieve ontwikkelingsgerichte aanpak, met meer aandacht voor ontwerp en innovatieve oplossingen. De wenselijkheid hiervan wordt in de afgelopen jaren in toenemende mate betoogd. Maatschappelijk zowel als politiek groeit het bewustzijn dat ruimtelijk ordenen meer is dan alleen het accommoderen van gebruiksfuncties. «De ruimtelijke ordening is in haar opdracht geslaagd als het resultaat getuigt van economische concurrentiekracht, sociale cohesie, ecologische duurzaamheid én culturele identiteit», aldus de VROM-raad in zijn advies Stedenland-Plus8.
Opvallend is dat tegelijk met de discussie over de inrichting van Nederland het belang van cultuurhistorie als drager van culturele identiteit en als te benutten kwaliteit van de leefomgeving steeds breder wordt onderkend. Behalve het advies van de VROM-raad, geven ook de recente adviezen van de Raad voor Cultuur9 en de Raad voor het Landelijk Gebied10 hiervoor een belangrijke aanwijzing en een bijdrage aan dat debat. De kern van de recente inzichten is dat cultuurhistorie niet alleen het behouden waard is, maar bovendien boeiende ontwikkelingsmogelijkheden biedt wanneer een synthese wordt gevonden tussen het behoud van de bestaande- en het creëren van nieuwe ruimtelijke waarden.
Hier ligt dan ook een gezamenlijke opgave van overheden en particuliere organisaties. Deze opgave ligt zowel in het landelijk als in het stedelijk gebied, met een accent op het landelijk gebied. Het stedelijk gebied biedt kansen in het kader van de herstructureringsopgave, bijvoorbeeld door het revitaliseren van bestaande kwaliteiten.
Centraal staat bij deze opgave dat er een samenhangend rijksbeleid komt dat voldoende ruimte biedt om cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van Nederland.
«Cultuur», aldus het regeerakkoord 199811, «is van vitale betekenis voor zowel onze samenleving als voor de individuele burger. Cultuur is essentieel voor enerzijds integratie en cohesie als uitdrukking van wat ons bindt en anderzijds voor de differentiatie en ontplooiing van de individuele mens. Cultuur is essentieel voor de ontwikkeling en overdracht van waarden en voor de reflectie daarop.» Cultuurhistorie, zo kan hieraan worden toegevoegd, is van vitale betekenis als een manier van kijken die oog heeft voor de longue durée, voor de lange termijn van zowel het verleden als de toekomst. Cultuurhistorie herinnert er aan dat cultuur met al haar facetten en waarden (integratie en cohesie, differentiatie en ontplooiing, ontwikkeling, overdracht en reflectie) niet slechts op dit moment bestaat maar ook een betekenis heeft die decennia of zelfs eeuwen ver in de tijd kan reiken. Cultuurhistorie is dus van vitale betekenis omdat ze de cultuur, de samenleving en het individu, boven het momentane verheft en in de lange lijnen van de tijd plaatst. Daar waar in deze nota gesproken wordt over cultuurhistorie gaat het om sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Cultuurhistorie omvat dus zowel het archeologisch, historisch-(stede)bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed. In de nota Belvedere wordt dus niet ingegaan op cultuurhistorische «roerende goederen» zoals bijvoorbeeld verzameld in musea of archieven.
1.2 Betekenis en kwetsbaarheid van cultuurhistorie
De wenselijkheid van beleid gericht op meer integratie van cultuurhistorische kwaliteit en ruimtelijke ontwikkelingen is gestoeld op twee overwegingen. Cultuurhistorie is niet alleen waardevol en betekenisvol als collectief bezit, maar kan bovendien beter benut worden voor verschillende maatschappelijke doeleinden. Niemand is gebaat bij onderbenutting van het cultuurhistorische kapitaal. De tweede overweging is het feit dat duurzaam behoud van cultuurhistorische kwaliteiten zonder actief beleid en samenwerking van alle betrokkenen niet is gegarandeerd. Beide worden hier in kort bestek toegelicht.
Het behouden en integreren van cultuurhistorische kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen kan veel opleveren, zowel in materiële als immateriële termen. Hieronder wordt kort op deze aspecten ingegaan.
Cultuurhistorische kwaliteiten verschaffen bewoners van een dorp, stad, streek of land een gevoel van eigenheid. De Raad voor het Landelijk Gebied zegt hierover dat de persoonlijke betekenis die mensen aan hun omgeving toekennen essentieel is voor de identiteit van die omgeving. «Daardoor krijgt de verscheidenheid in ons land een extra dimensie en tegelijkertijd zorgt dat voor betrokkenheid van mensen bij hun omgeving. Die omgeving is immers niet zomaar een willekeurige – al dan niet interessante – verzameling van uitwisselbare elementen, maar een hele specifieke: met een eigen betekenis, met historie en met persoonlijke associaties.»12 Dit is aan het einde van de twintigste eeuw een niet te onderschatten factor. Dat Nederlanders groot belang hechten aan variatie in landschappen op zowel lokaal, regionaal als nationaal niveau, blijkt onder meer uit de Ruimtelijke Verkenningen 1997.13 Ook de populariteit van Hoe God verdween uit Jorwerd14 van Geert Mak is kenmerkend. Het boek biedt een inzicht in de mechanismen die de menselijke samenleving regelen en in de samenhang tussen de fysieke en sociale samenleving. De soms fragiele balans daartussen is iets om bij stil te staan, om een amorfe en anonieme samenleving te voorkomen. Welke invloed heeft een niet van andere plaatsen te onderscheiden leefomgeving op de betrokkenheid van bewoners? Aandacht voor de identiteit die het cultureel erfgoed verschaft, sluit logisch aan op de ruimtelijke vraagstukken.
Sterke tendensen naar schaalvergroting roepen in de samenleving tegelijkertijd een tegenbeweging op; een behoefte aan nuances, herkenbaarheid en verscheidenheid. Het verleden kan hierbij fungeren als referentie. Zo kunnen de onrust en het identiteitsverlies die vaak gepaard gaan met grote ruimtelijke ontwikkelingen gedeeltelijk worden gecompenseerd door voor onze toekomstige leefomgeving inspiratie te ontlenen aan het besef van de continue, doorgaande lijnen in de geschiedenis. Het lange-termijnperspectief van de cultuurhistorie kan ons in staat stellen de waan van de dag te relativeren.
• Contrapunt voor mondialisering
De behoefte aan historisch verankerde identiteit, aan «trage» bewegingen in de tijd, aan onderscheidend vermogen, aan nuances, herkenbaarheid en verscheidenheid, kan tevens worden gezien als contrapunt voor de dominante invloed van een nivellerende mondiale cultuur. Met respect omgaan met het cultureel erfgoed bij ruimtelijke ontwikkelingen biedt waarborgen voor de historische continuïteit en opent mogelijkheden om de culturele identiteit van een dorp, stad, regio of het gehele land te behouden.
Cultuurhistorie is een bron voor geschiedenisonderwijs en voorlichting. Educatie versterkt het historisch besef. Cultureel erfgoed is basismateriaal voor wetenschappelijk onderzoek waaruit het verhaal van de bewonings- en ontginningsgeschiedenis wordt afgeleid.
Voor bewoners en toeristen vormt het cultureel erfgoed de spiegel van de bewoningsgeschiedenis. Het in stand houden van cultuurhistorische waarden waarborgt informatie over de loop van onze geschiedenis.
Cultuurhistorie «ontstaat» elke dag, maar het is zaak informatie van vroeger te bewaren en bewust te gebruiken voor vernieuwing. Op deze manier levert cultuurhistorische informatie inspiratie aan ontwerpers van steden, landschappen en gebouwen. Ze biedt de basis om ontwikkelingsgericht om te gaan met cultuurhistorische kwaliteiten bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Ook esthetische overwegingen zijn een motief om cultureel erfgoed in stand te houden. Schoonheid bestaat in vele varianten en velen genieten ervan. Naast de «ernstige» waarden van de cultuurhistorie, zoals zingeving en educatief belang, zijn genot en plezier een waarde op zichzelf. Dat geldt niet alleen voor de esthetische waarde van afzonderlijke objecten maar ook voor de betekenis van de rijkdom en diversiteit van het totale scala aan karakteristieke bouwstijlen en landschappen.
Cultuurhistorische elementen en patronen in het landschap – en verrassend vaak ook in het stedelijk landschap – hebben veelal tevens ecologische waarde en dragen bij aan het behoud van biodiversiteit. Houtwallen, forten, watergangen, dijken en landgoederen zijn voorbeelden hiervan.
Cultureel erfgoed is een belangrijke economische factor. Cultuurhistorische kwaliteit leidt al snel tot een hogere marktwaarde. Ook biedt cultuurhistorie grote mogelijkheden voor recreatie en toerisme, en dat niet alleen voor toeristen uit het buitenland. Ook onder de Nederlandse bevolking is de belangstelling voor cultuur en cultuurhistorie in de afgelopen 25 jaar gestegen.15 Dit komt onder meer tot uiting in de groei van het binnenlands toerisme, met de cultuurhistorie als een belangrijke economische factor. Onder invloed van het stijgende opleidingsniveau en de bevolkingsopbouw wordt een verdere groei voorzien. Het verleden geeft een toegevoegde belevingswaarde aan historische steden, dorpen, landschappen en nieuwbouwwijken waarin cultuurhistorische waarden hun plek krijgen. Ook voor recreanten hebben deze gebieden een belangrijke functie.
Zeker in en bij verstedelijkte gebieden zijn er mogelijkheden cultuurhistorische kwaliteiten beter te benutten en te ontwikkelen. Zo fungeert het Groene Hart steeds meer als uitloopgebied of «binnentuin» van de Randstad, terwijl toerisme in toenemende mate een economische factor vormt voor gebieden buiten de Randstad.
De herwaardering van de culturele identiteit en de diversiteit van onze leefomgeving valt samen met de signalering dat deze identiteit en diversiteit onder druk staan. De tendens van nivellering van de landschappelijke kwaliteit zet zich in versneld tempo voort, zo blijkt uit de Natuurverkenning 97.16 Geconcludeerd wordt dat de karakteristieke, streekeigen kwaliteiten van het Nederlandse landschap ernstig worden bedreigd. Ook in de Ruimtelijke Verkenningen 199717 komt de zorg om de kwaliteit van de leefomgeving sterk naar voren. Gevreesd wordt dat de druk op de ruimte zal leiden «tot afname van de zo gewaardeerde afwisseling in het Nederlandse landschap». Eenzelfde ontwikkeling is voor de historische binnensteden waarneembaar. Het archeologische erfgoed wordt zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied in hoog tempo aangetast.
Niet alleen autonome ruimtelijke processen maar ook uitvoering van de grote projecten die voor de komende jaren zijn voorgenomen, zal van grote invloed zijn op de cultuurhistorische kwaliteit van Nederland. En waar ruimtelijke veranderingen vroeger veelal een streekeigen aanpassing kregen, dringt de uniformiteit zich nu op velerlei terreinen op.
De maatschappelijke belangstelling voor en waardering van cultuurhistorie komt onder meer tot uitdrukking in een breed en rijk geschakeerd scala aan particuliere initiatieven en organisaties. In totaal kent Nederland bijna duizend organisaties die zich bezig houden met monumenten en/of archeologie. De groei van hun ledental weerspiegelt het groeiend besef van het cultuurhistorisch erfgoed.
De op het cultuurlandschap gerichte organisaties zijn veelal gerelateerd aan lokale natuur- of heemkunde-organisaties. Veel organisaties zijn vooral actief op lokaal of regionaal niveau. Vanaf de jaren zeventig zijn op landelijk niveau koepelorganisaties gevormd, zoals het Nationaal Contact Monumentenzorg (NCM), de Stichting voor Nederlandse Archeologie (SNA) en het Platform Landschap en Cultuurhistorie.
De betekenis van cultuurhistorie voor natuur of recreatie blijkt voorts uit het feit dat grote organisaties als Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en de ANWB in hun activiteiten op het terrein van natuur en recreatie in toenemende mate aandacht schenken aan cultuurhistorie.
Op provinciaal niveau ontwikkelt zich een meer op de ruimtelijke ordening en inrichting gericht cultuurhistorisch beleid. Provincies zijn bezig de cultuurhistorische waarden integraal in kaart te brengen en te waarderen, teneinde deze kennis als bouwsteen voor het streekplan en het omgevingsbeleid te benutten. Ook vormt de cultuurhistorie een steeds belangrijker onderdeel van het provinciale cultuurbeleid in den brede. Op het gemeentelijke niveau ontstaan verspreid vergelijkbare initiatieven en beleidslijnen.
Tot nu toe speelt het rijksbeleid nog te weinig in op de genoemde maatschappelijke ontwikkelingen en behoeften. Het rijksbeleid is er onvoldoende op toegesneden. Een oorzaak hiervan is de verdeling van de betrokkenheid en verantwoordelijkheid over een aanzienlijk aantal departementen.
De primaire verantwoordelijkheid voor cultuurhistorie ligt gezamenlijk bij drie departementen: OCenW voor archeologie en gebouwde monumentenzorg en de aanwijzing van stads- en dorpsgezichten; LNV voor historisch-geografische waarden, de kwaliteit van het landelijk gebied en recreatie; en VROM voor ruimtelijke kwaliteit en leefomgeving, stedelijke vernieuwing en monumenten in rijksbezit. Daarnaast zijn ook andere departementen verantwoordelijk, zoals Verkeer en Waterstaat (infrastructuur en waterstaatsmonumenten), Buitenlandse Zaken (Nederlands erfgoed in het buitenland) en Defensie (fortificaties en monumentale kazernes). Weer andere departementen, zoals Economische Zaken, zijn betrokken vanwege het belang van het culturele erfgoed voor het (internationaal) toerisme en het vestigingsklimaat. Ook de diverse bij het Grote Stedenbeleid betrokken departementen hebben een verantwoordelijkheid voor het betrekken van de historische factor.
Cultuurhistorische disciplines hebben zich daarnaast – historisch verklaarbaar – in het verleden voornamelijk gericht op het behoud van het culturele erfgoed, met slechts een geringe oriëntatie op actuele ruimtelijke ontwikkelingen. De aandacht was daarbij met name objectgericht en minder gericht op grotere samenhangen van gebieden of structuren. Een bijkomende en complicerende factor is ook dat de aansturing en de instrumentatie per discipline verschillen.
De opgave op rijksniveau ligt in het formuleren van een samenhangend en ontwikkelingsgericht beleid. Vanuit een situatie van achterstand, maar gebruik makend van de vele beleidslijnen die nu reeds bestaan, kan een sprong vooruit worden gemaakt. De aanzetten hiertoe zijn reeds een aantal jaren herkenbaar in bijvoorbeeld het beleid en de activiteiten die ondernomen worden door de culturele rijksdiensten ROB en RDMZ.
Ten aanzien van de zorg voor de kwaliteit van de leefomgeving en dus ook voor de cultuurhistorie geldt er een gedeelde verantwoordelijkheid van rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en particuliere organisaties. Om aan deze gezamenlijke verantwoordelijkheid invulling te geven is het gewenst verantwoordelijkheden nader te expliciteren. Daarnaast kunnen beleidsmatige tendensen worden aangegeven die een vruchtbare voedingsbodem bieden voor een integraal en evenwichtig cultuurhistorisch ruimtelijk beleid.
• Verantwoordelijkheidsverdeling
In de Startnota Ruimtelijke Ordening 1999 is de opmaat verwoord voor de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. In het verlengde van het WRR-advies18 wordt in deze nota gekozen voor een nadrukkelijker verdeling van verantwoordelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De daarin verwoorde noties vormen ook een leidraad bij de invulling van taken en verantwoordelijkheden voor de versterking van de cultuurhistorie bij de inrichting van de ruimte in Nederland:
– primair ligt de verantwoordelijkheid om de kwaliteit van de leefomgeving te handhaven of te versterken bij gemeenten en waterschappen. Door middel van bestemmingsplannen, structuurplannen, onderhouds- en beheersplannen kunnen zij hieraan invulling geven;
– voor instandhouding en verdere ontwikkeling van bijzondere waarden ligt de verantwoordelijkheid mede bij de provincies. Provincies (of regionale samenwerkingsverbanden) dragen verantwoordelijkheid voor vormen van gebiedsgerichte versterking van de leefomgeving, inclusief de cultuurhistorie. Dit krijgt vorm door gebiedsgericht beleid, regievoering en een gebiedsgerichte aanpak van de beleidsuitvoering;
– de rijksoverheid ziet het als haar verantwoordelijkheid om andere overheden en particulieren te faciliteren met kennis, instrumenten en onderzoek ten behoeve van vraagstukken op het terrein van bijvoorbeeld bescherming, ontwikkeling en een gebiedsgerichte aanpak;
– in planologisch opzicht biedt het rijk de garanties voor een zorgvuldige afweging van cultuurhistorische belangen door formulering van algemeen en specifiek cultuurhistorisch-ruimtelijk beleid, een afwegingsverplichting bij ruimtelijke ordenings-procedures en door te toetsen op de doorwerking in het ruimtelijk beleid;
– in uitzonderlijke gevallen kan de rijksoverheid door middel van het opleggen van een planologische bescherming dan wel door het initiëren van een gebiedsgericht project direct sturen in de ruimtelijke ontwikkeling;
– burgers en particuliere organisaties dragen mede een verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. Adequaat beheer van eigendommen, participatie in de beleidsuitvoering en eigen initiatieven zijn voorbeelden van een invulling van die verantwoordelijkheid.
Naast deze visie op de verdeling van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het behoud en de ontwikkeling van het cultureel erfgoed wordt er naar gestreefd om beleidsmatige verantwoordelijkheden bij voorkeur zo dicht mogelijk bij díe overheid te leggen die ook uitvoering geeft aan het beleid. Wetten, regels en bijbehorende financieringsregelingen worden daarbij zo veel mogelijk ontdaan van schotten of overlappingen. Ook wordt er naar gestreefd zo concreet mogelijke afspraken te maken, bij voorkeur integraal, output-gericht en gekoppeld aan fysieke eenheden, zoals gebieden: het gebiedsgerichte beleid. Binnen dit streven past ook het uitgangspunt dat de particuliere inbreng zo vroeg en expliciet mogelijk wordt betrokken bij het proces van beleidsvorming. Daarbij zijn particuliere organisaties vaak een belangrijke bron van kennis die inzetbaar is bij beleidsontwikkeling en -uitvoering.
Internationaal gezien heeft de Nederlandse cultuurhistorie een bijzondere betekenis in het licht van de historische strijd tegen het water. Dit blijkt ook uit de selectie van gebieden en objecten die sinds 1995 vanwege hun universele waarde op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO zijn geplaatst: de Stelling van Amsterdam, het molencomplex te Kinderdijk-Elshout, het Wouda-gemaal en het voormalige eiland Schokland.19
In Europees verband is daarnaast de aandacht voor het behoud van de verscheidenheid van cultuurlandschappen groeiende, zoals blijkt uit de inspanningen van de Europese Unie en de Raad van Europa. Zo is er in 1998 door de Raad van Europa een ontwerp opgesteld voor «the Convention on European Landscape». Ook in het eerste officiële ontwerp van het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP, 1998)20 is het behoud en de creatieve ontwikkeling van het natuurlijke en culturele erfgoed op de politieke agenda geplaatst. De aandacht gaat vooral uit naar cultureel erfgoed in steden en naar behoud en ontwikkeling van belangrijke urbane en rurale landschappen. Doel is deze elementen zorgvuldig te integreren in regionale en lokale ruimtelijke ontwikkelingsplannen.
De zorg voor culturele identiteit komt ook tot uitdrukking in paragraaf 112 van het Verdrag van Maastricht,21 waarin is vastgelegd dat alle bestaande wetten en regels moeten worden beoordeeld op culturele aspecten.
In de EU-kaderverordening plattelandsontwikkeling, onderdeel van Agenda 2000,22 wordt cultuurhistorie (cultureel erfgoed) genoemd als een van de elementen voor het plattelandsbeleid. De achterliggende gedachte is enerzijds het handhaven van de bestaande waarden en anderzijds het gebruiken van het cultureel erfgoed om de economische en recreatieve dynamiek in het landelijk gebied te stimuleren. Ook wordt er een verband gelegd met landschappelijke waarden. Daarbij wordt uitgegaan van een directe relatie met de landbouw.
• Cultuurbeleid: vitaliteit van het erfgoed
De Cultuurnota Pantser of ruggengraat23 (1996) benadrukt de vitale functie van het cultureel erfgoed voor de samenleving, waarbij de meerwaarde van het cultureel erfgoed voor de ruimtelijke kwaliteit wordt benadrukt. In «Cultuur als confrontatie; uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2001–2004»24 wordt hieraan een vervolg gegeven en wordt een culturele planologie bepleit als vertrekpunt voor stedebouw en inrichting van het landschap.
Erkenning van de betekenis van cultuurhistorie krijgt op uiteenlopende terreinen vorm. Het monumentenbeleid richt zich op het verbreden van de aandacht van monumentenzorg sec naar architectuur en stedebouw en op het verbeteren van de samenwerking tussen de nog vaak autonoom opererende instellingen binnen het domein van het cultureel erfgoed.25 Om het archeologisch belang adequaat bij grote projecten te betrekken is een wettelijke regeling in voorbereiding, ter implementatie van het Verdrag van Malta.26
De relatie tussen cultuurhistorie en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen komt eveneens aan de orde in het architectuurbeleid. In de nota De architectuur van de ruimte27 (1996) wordt de cultuurhistorische invalshoek onmisbaar geacht voor een integraal kwaliteitsbeleid en opgevat als «een analyse van de historisch-ruimtelijke ontwikkeling».
• Ruimtelijk beleid: cultuurhistorie als basiswaarde
De cultuurhistorische aspecten van het ruimtelijk beleid komen aan de orde in zowel de Actualisering van de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening (VINAC, 1998)28 als in de Startnota Ruimtelijke Ordening (1999)29.
«Ten behoeve van het behoud en de versterking van de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving zal een beleid worden gevoerd dat gericht is op het veiligstellen van basiswaarden in onze samenleving, die ruimtelijk gezien van belang zijn», aldus de VINAC. Cultuurhistorie (in de vorm van historische bouw- en stedebouwkunde, archeologie en historisch-landschappelijke elementen en structuren) wordt als een van deze basiswaarden gezien. Concreet betekent dit dat op grond van de VINAC alle burgers en overheden reeds de verplichting hebben cultuurhistorie op een volwaardige wijze bij hun planvorming te betrekken, waarbij het herkenbaar houden van de historisch gegroeide ruimtelijke situatie en het bodemarchief voorop staat. Specifiek voor het landelijk gebied wordt aanvullend opgemerkt dat «ruimtelijke ingrepen en inrichtingsactiviteiten die het algehele karakter, de wezenlijke kenmerken en de samenhang en waarden van natuurgebieden en karakteristieke landschappen kunnen schaden, niet dan in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen in uitvoering worden genomen».
Inmiddels is het belang van cultuur en cultuurhistorie voor de ruimtelijke ordening bevestigd in de Startnota Ruimtelijke Ordening 1999: «(De) culturele rijkdom draagt bij aan de identiteit, de belevingswaarde en internationale herkenbaarheid van ons land. We willen de cultuurhistorische rijkdom duurzaam in stand houden en tegelijkertijd zorgen voor meer verscheidenheid en voor het scheppen van nieuwe culturele kwaliteiten. Zo krijgt Nederland meer scherpte, meer reliëf en meer tijdsbesef.»
Hiermee is cultuur ook voor de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening als een opgave gesteld, waarbij cultuurhistorie als drager van de regionale diversiteit en de culturele identiteit een belangrijke rol speelt.
• Natuur- en landschapsbeleid: landschapspatroon
Het landschapsbeleid en daarmee het beleid voor historische geografie is momenteel vastgelegd in het Structuurschema Groene Ruimte30 als ruimtelijke uitwerking van het Natuurbeleidsplan31 en de Nota Landschap32.
In het Structuurschema Groene Ruimte is vastgelegd dat nieuwe ruimtelijke structuren «mede (moeten) worden gebaseerd op de landschappelijke kenmerken die bepalend zijn voor de identiteit van de verschillende landschapstypen en voor specifieke gebieden en elementen in het landschap». Het beleid is gericht op «duurzame instandhouding en verdere ontwikkeling van een selectie van die patronen en elementen die op nationale schaal bepalend zijn voor de identiteit», oftewel het nationaal landschapspatroon. Daarnaast is het beleid gericht op «behoud en herstel van het algehele karakter van gebieden, die – door de aanwezigheid van landschappelijke waarden – in sterke mate medebepalend zijn voor de kwaliteit van het landschap op nationale schaal». Deze gebieden behoud en herstel bestaande landschapskwaliteit hebben in het Structuurschema Groene Ruimte een specifieke beschermde status gekregen. In de nota Belvedere wordt onder andere dit beleid nader uitgewerkt voor de cultuurhistorische waarden in het landelijk gebied.
Momenteel zijn in voorbereiding een nieuwe nota Natuur, Bos en Landschap 2133, de nota Vitaal Platteland34 en mogelijk een nieuw Structuurschema Groene Ruimte. Het beleid voor cultuurhistorie in het landelijk gebied zal hierin worden geïntegreerd.
• Recreatie en toerisme: wederzijds profijt
De samenhang tussen cultuurhistorie en recreatie en toerisme wordt in het beleid erkend. Zo merkt het Sociaal en Cultureel Planbureau op: «In het toeristisch beleid is de overtuiging dat het rijk geschakeerde aanbod op het gebied van kunst en cultuur kan worden ingezet bij de bevordering van het binnenlands en het inkomend toerisme inmiddels gemeengoed.»35
Dit kreeg onder meer gestalte in een «Masterplan cultuurhistorisch toerisme»36 (1989), de nota «Ondernemen in toerisme»37 (1990), tal van projecten op regionaal en lokaal niveau en het actieplan «Zee van cultuur»38 (1997). De feitelijke invulling en realisatie is binnen de kaders van het rijksbeleid de verantwoordelijkheid van provincies, gemeenten en particuliere organisaties. In het recreatiebeleid is sprake van wederzijds profijt. De cultuurhistorische identiteit wordt versterkt met cultuurhistorisch ingekleurde recreatieve en toeristische mogelijkheden, en het cultuurhistorische aanbod biedt ruimte en kansen voor de ontwikkeling van diverse vormen van recreatie en toerisme.
Er zijn, samengevat, tal van maatschappelijke ontwikkelingen die bijdragen aan een stijgende belangstelling voor en waardering voor de cultuurhistorie. Tegelijkertijd is de maatschappelijke dynamiek die tot ingrijpende ruimtelijke veranderingen leidt, onverminderd krachtig. Dit noodzaakt tot een nauwgezette afstemming tussen het cultuurhistorisch en het ruimtelijk beleid.
Een dergelijke afstemming is in toenemende mate te zien op provinciaal niveau en hier en daar ook reeds lokaal. Ook op rijksniveau bestaat cultuurhistorisch beleid, maar dat beperkt zich tot dusver voornamelijk tot afzonderlijke, sectorale beleidslijnen.
Als aanvulling op het integraal gerichte beleid op lagere bestuursniveaus, en op het sectoraal gerichte beleid op rijksniveau, is daarom een nieuw, op integratie gericht beleid op rijksniveau noodzakelijk. Veel ingrediënten daarvoor zijn reeds aanwezig. De opgave bestaat eruit hen met elkaar in samenhang te brengen.
Dorpen in het Groen in Noordwest-Overijssel
Bomen brengen mensen tot elkaar
Waaraan herken je een streek, een regio, een stad, een buurt? Aan de karakteristieke bebouwing, zal de eerste reactie zijn; aan de indeling en het gebruik van het land, aan het reliëf, aan de aanwezigheid van water: kortom, aan de «grote lijnen» in het landschap. Slechts weinigen zullen denken aan de beplanting van tuin, erf en oprijlaan. Toch bepalen bomen, struiken en planten wel degelijk een deel van het karakter van een streek. Dat valt pas op als dergelijke «streekeigen» beplanting geleidelijk plaats maakt voor het standaardaanbod van de tuincentra en de grillen van de groenmode.
Tot voor kort werd in Noordwest-Overijssel de beplanting rondom het huis vooral bepaald door functie, traditie en omgeving. Functioneel was bijvoorbeeld het planten van bomen die voor schaduw zorgden en zoveel mogelijk verschillende soorten fruit leverden. Traditie kwam tot uiting in de verdeling in «invloedssferen»: de vrouw bestierde de voorkant van het erf met tuin en moestuin. De bomen en struiken achter het huis sloten aan op de vegetatie van de verschillende landschapstypen: de veen-, zand- en kleigronden die de ondergrond vormen van deze regio en het werkterrein van de man vormden.
Inspirerend groen: bomen van toen voor het dorp van nu
Begin jaren '90 was er van de streekeigen beplanting in de streek niet veel meer te herkennen.
Nieuwe woningen, nieuwe bewoners in bestaande woningen en nieuwe ideeën van oudere bewoners hadden gezorgd voor nieuw groen dat niet altijd even goed paste bij de omgeving en niet altijd even goed aansloeg. Vanuit de bevolking ontstond een groeiende vraag naar advies omtrent de inzet van streekeigen beplanting. Het resultaat was het project «Dorpen in het groen», dat van 1994 tot 1998 werd uitgevoerd. Op basis van adviezen van landschapsarchitecten werden de traditionele indelingen van de oude boerenerven en de bestaande landschapstypen als uitgangspunten genomen. De verschillende gemeenten leverden, gebruik makend van subsidies van de ministeries van VWS, VROM en de Europese Unie, advies en financiële ondersteuning aan particulieren bij het aanplanten van streekeigen bomen en struiken.
Eendrachtig groen: samen planten in het historisch dorpslandschap
In de tijd dat het project draaide, zijn meer dan 100 000 bomen en struiken geplant in de deelnemende gemeenten. Het is te verwachten dat al die nieuwe fruitbomen, windsingels en houtwallen op den duur zullen bijdragen tot een groene aanblik die niet alleen streekeigen is, maar ook gevarieerd en fraai. Wat niet te voorzien was, maar als zeer waardevol wordt ervaren, is het gevoel van saamhorigheid dat in de loop van het project ontstond tussen «oude» en «nieuwe» streekbewoners. De vele contacten tussen alle betrokkenen, dus ook de overheden, maar zeker ook het planten zelf maakten van het project méér dan alleen een «boomplantdag». Op verschillende niveaus heeft het streven naar het herstel van de streekeigen beplanting bijgedragen aan de leefbaarheid van het gebied. Hier heeft kennis van het verleden en het gebruik ervan tot een duidelijk zichtbaar resultaat geleid waarmee het eigen karakter van de streek wordt geaccentueerd.
Cultuurhistorie en ruimtelijke ordening vormen elk een eigen discipline met een eigen dynamiek, een eigen kennisdomein, eigen wetmatigheden, waarden, taalgebruik en een eigen blikrichting. De een oriënteert zich op het verleden, de ander op de toekomst. Het heden is bij beide het uitgangspunt maar vormt dikwijls ook een blinde vlek tussen historische waardering en toekomstperspectief. Bij beide gaat het echter over verandering en continuïteit in tijd en ruimte, over materiële en immateriële motieven en waarden. Cultuurhistorie gaat om «het verhaal van het cultuurland», dus ook om het doorlopende verhaal van de ruimtelijke inrichting in verleden, heden én toekomst. Dat wat wij nu als historisch beschouwen is ooit even eigentijds geweest als de huidige opgaven en beslissingen zijn.
Telkens kan de wijze waarop de ruimte wordt ingericht, gebruikt en gewaardeerd, als een weerspiegeling worden gezien van de stand van de cultuur van dat moment. De begrippen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting vloeien in die zin in elkaar over. Alhoewel de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ordening dus nauw lijkt, is het vruchtbaarder om de relatie te bezien zoals zij in werkelijkheid is: een haat-liefdeverhouding.
In de vorige paragraaf is de innigheid benadrukt die de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ordening kan kenmerken. Ruimtelijke ordening kan er toe bijdragen dat de betekenis van cultuurhistorische elementen en structuren groter wordt, bijvoorbeeld door ze in te passen of een nieuwe functie te geven. Tegelijkertijd wordt echter vanuit de cultuurhistorische discipline regelmatig met argwaan, angst of zelfs afkeer gekeken naar nieuwe ruimtelijke plannen, en soms niet geheel zonder reden. Nieuwe ingrepen in de ruimtelijke structuur van stad en land vormen immers niet zelden een bedreiging voor cultuurhistorische elementen en kunnen sporen uit het verleden, en daarmee het «landschappelijk geheugen», genadeloos uitwissen.
Omgekeerd hebben de disciplines die zich met de ruimtelijke inrichting bezighouden gemengde gevoelens over cultuurhistorie. Cultuurhistorische informatie, opgeslagen in de ondergrond, de ruimtelijke structuur en de bouwwerken, kan het ruimtelijk en maatschappelijk fundament vormen voor ruimtelijke plannen. Ze kan een rijke voedingsbodem zijn voor nieuwe initiatieven en zo de identiteit van een plek versterken. Om deze redenen hebben de ruimtelijke planners de cultuurhistorie lief. Ze huiveren echter bij de gedachte van een te sterke roep om conservering van cultuurhistorische waarden. Zij kennen het schrikbeeld van de bevriezing van ontwikkelingen in museumsteden, museumdorpen en museumlandschappen. Dat zet immers de speelruimte voor ruimtelijke inrichting klem en beknot nieuwe functies, architectonische vormen en ontwikkelingsprocessen.
Ruimtelijke inrichting is, met andere woorden, tegelijkertijd een bron en een bedreiging van cultuurhistorische kwaliteit. En cultuurhistorisch beleid kan een voedingsbodem vormen voor ruimtelijke dynamiek maar ook voor bevriezing van ruimtelijke vitaliteit. Tegenover de liefde staan wederzijdse vijandbeelden. Het zijn schrikbeelden die zowel binnen als buiten de vakkringen bestaan. Ze gaan gepaard met oprechte bezorgdheid, maar worden soms ook gebruikt of misbruikt om stemming te maken. Vooral op die momenten kan de relatie de scherpe kantjes van de haat tonen.
De relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting is dus een relatie onder spanning en juist die spanning kan de waarde ervan zijn. Een basisvoorwaarde voor het leggen van een hechtere verbinding tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ordening is de erkenning van de wezenlijke verschillen in oriëntatie. Er zullen steeds verschillen in visie blijven bestaan, conflicten optreden en soms pijnlijke keuzen moeten worden gemaakt.
Door uit angst voor de risico's de confrontatie uit de weg te gaan, worden ook de kansen gemist. Dan wordt de fascinerende en vruchtbare wisselwerking van verleden en toekomst afgesneden. Door de spanningen tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting te erkennen, kan tevens de weg van de valse romantiek worden gemeden. Het is niet de bedoeling om ruimtelijke plannen met een «historiserend» sausje te overgieten. Anderzijds is het ook niet de bedoeling om alle monumenten een moderne functie te geven.
Continuïteit is het centrale, paradoxale en vruchtbare begrip. Het gaat om het voortbestaan van oude gebouwen en structuren, het voortzetten van inrichtingsprincipes en het voortbouwen op historische processen, in relatie tot nieuwe gebruiksvormen. Om historische continuïteit te garanderen moet bij de formulering van ruimtelijke opgaven de wederzijdse relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ordening worden erkend en afwegingen worden gemotiveerd vanuit een bewustzijn van het verleden.
Dat is iets anders dan conserveren. Het is zoeken naar een nieuw evenwicht tussen behoud en ontwikkeling. De geschiedenis is een aaneenschakeling van onverwachte gebeurtenissen, van verval en opbouw, van verandering en bestendiging, van succes en mislukking, van geleidelijkheid en stroomversnelling. Zelfs de «breuk met het verleden» heeft een lange stamboom. Het voortzetten van deze ontwikkelingsgang laat ruimte voor vernieuwing, vraagt daar zelfs om. Ook schoksgewijze veranderingen, zoals bebouwing van een landelijk gebied of natuurontwikkeling in een agrarische omgeving, kunnen daarom worden gezien als een proces van voortzetting van een culturele «traditie».
«Behoud door ontwikkeling» is het devies: door nieuwe gebruiksmogelijkheden te zoeken worden oude landschappen en bouwwerken bewaard. Evenzeer gaat het om «ontwikkeling door behoud»: door zuinig te zijn op ons cultureel erfgoed investeren we in ontwikkeling en versterking van identiteit, kennis, woongenot, vestigingsklimaat en toeristisch potentieel.
Het structureel versterken van de verbinding tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting, tussen behoud en ontwikkeling, veronderstelt veranderingen in werkwijze en attitude. Deze inspanning kunnen we echter beschouwen als een investering waarvan ook latere generaties profijt kunnen trekken. Het is daarom ook belangrijk dat alle maatschappelijk betrokken partijen intensief nadenken en met elkaar spreken over de relatie cultuurhistorie – ruimtelijke inrichting. De rijksoverheid wil hiertoe impulsen geven.
De feitelijke relatie tussen de twee oriëntaties, die van de cultuurhistorie en van de ruimtelijke planning, vraagt van zowel de cultuurhistorie als de ruimtelijke ordening hun blikveld te verbreden. Zodat er, als aanvulling op de gangbare reflectieve cultuurhistorie en anticiperende ruimtelijke planning, ook een anticiperende cultuurhistorie en een reflectieve ruimtelijke planningontstaan.
Het bestaande sectorale beleid voor cultuurhistorie blijft bestaan. Een sterkere relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ordening vraagt om een aanvullende, integrale benadering, waarbij in praktische zin uitgegaan wordt van de onderlinge samenhang tussen archeologie, gebouwde monumentenzorg en historische landschappen. Afzonderlijke elementen en patronen worden zo als onderdeel van een groter geheel gezien. Deze invalshoek impliceert een regionale benadering. Daarbij dient de cultuurhistorie ook toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en potenties onder ogen zien en erop te anticiperen zonder hen bij voorbaat als bedreiging te beschouwen.
Anderzijds zal op grond van deze visie ook het blikveld van het ruimtelijk beleid zich moeten verbreden. Het moet meer dan voorheen reflecteren op historische processen en daarbij het bestaande erkennen als een rijke bron van perspectieven voor de toekomst.
Beide zullen op deze manier hun gezichtsveld verruimen, zodat terugblikken en vooruitkijken in elkaars verlengde worden geplaatst en samen bijdragen aan het smeden van de band tussen verleden en toekomst. Zonder hun eigen, specifieke taak uit het oog te verliezen zullen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting indringend bij elkaar over de schouder meekijken, op zowel theoretisch als praktisch niveau. Ze moeten niet schromen op elkaars werkterrein te komen en daar relevante inzichten op te doen. Juist door wederzijdse interesse, uitwisseling en confrontatie kunnen nieuwe oplossingen worden gevonden.
Een anticiperende en initiërende cultuurhistorie kan vanuit haar invalshoek een eigen type verkenning van structurele ruimtelijke veranderingsprocessen ontwikkelen. Juist in een fase waarin nog geen directe inrichtingsbeslissingen genomen hoeven te worden kan de cultuurhistorie deze processen onderzoeken en, vanuit haar specifieke invalshoek, desgewenst alternatieven verkennen.
Vooral nu ruimtelijke kwaliteit en regionale diversiteit een majeur thema is in het ruimtelijk beleid, ligt ook een intensievere aandacht van de ruimtelijke planning voor cultuurhistorie voor de hand. Wie streeft naar diversiteit vindt immers in de reeds bestaande cultuurhistorische diversiteit een rijk beginpunt. Iedere plek en ieder gebied heeft zijn unieke geschiedenis met daaraan gekoppeld een specifieke ruimtelijke inrichting en daarmee een eigen karakter. Daarop voortbouwen garandeert ten minste een zekere weerstand tegen vervlakking en biedt ook uitdrukkelijk kansen voor een hoogwaardige ontwikkeling.
Onderzoek naar de wordingsgeschiedenis van een plek en van de fysieke kenmerken is een waardevolle aanvulling op de voorbereiding van ruimtelijke plannen. Ook in algemene zin moet de ruimtelijke planning inzicht verwerven in de culturele verscheidenheid van de ruimte, bijvoorbeeld met behulp van geïntegreerde cultuurhistorische karteringen en waarderingskaarten die de laatste jaren worden ontwikkeld.
Willen we cultuurhistorische informatie actief koppelen aan toekomstige ruimtelijke behoeften en projecten, dan is inzicht in de verschillende accenten van toekenning van betekenis nodig. Door de vraag te stellen: «voor wie?» wordt automatisch de link gelegd naar toekomstige ontwikkelingen.
2.4 Een scala van verbindingen
Hiervoor is aangegeven dat ruimtelijke planning en cultuurhistorie zich meer op elkaars terrein moeten begeven, en dat ze dat ook kunnen. Zo moeten ze voortdurend een balans zoeken tussen behoud en ontwikkeling. Ze leren elkaars taal spreken en elkaars problematiek begrijpen en er kan een dialoog tot stand komen.
Vervolgens is het gewenst de verbreding van beider gezichtsveld verder uit te werken in een goede afstemming van onderzoekprogramma's, planvormingstrajecten en beleidsbepaling. Bij deze afstemming is het van bijzonder belang dat gezamenlijke perspectieven voor ontwikkeling van de ruimte worden ontwikkeld. Hoe kunnen we inhoud geven aan het uitgangspunt «behoud door ontwikkeling»? Pas wanneer daarover gemeenschappelijke en concrete ideeën ontstaan wordt een werkelijk stevige basis gelegd voor het sterker richtinggevend zijn van cultuurhistorie voor de ruimtelijke inrichting.
Dit proces van gezamenlijke ideevorming wordt gestimuleerd, uiteraard zonder nu reeds te kunnen of willen aangeven welke ideeën en concepten hieruit ontstaan. Al naar gelang de opgave en de omstandigheden kan in specifieke gevallen worden besloten voor één van de uitersten (statische conservering respectievelijk compromisloze sloop/nieuwbouw). In de praktijk zal echter meestal gekozen worden voor één van talloze tussenliggende varianten, zoals:
– cultuurhistorische kwaliteiten in stand houden door het gebruik, de inrichting en het beheer van de ruimte daarop zorgvuldig af te stemmen. Voorbeeld: nieuwe functies zoeken voor monumenten;
– nieuwe ruimtelijke functies een plek geven in een historische ruimtelijke setting. De nieuwe ontwikkeling is dominant en dynamisch, maar is geënt op een historisch gegeven. Voorbeeld: voortbouwen op oude stedebouwkundige structuur zoals in het project Mariaplaats te Utrecht;
– cultuurhistorische kwaliteit gebruiken als impuls voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Naarmate die ontwikkeling vordert vormt zich ook een steeds sterker kader voor behoud. Voorbeelden: het concept van de «Hanzesteden» als toeristische ontwikkelingskader en de Stelling van Amsterdam als recreatieve structuur.
Zoals uit de voorbeelden die verspreid in de nota zijn opgenomen blijkt, gaat het hier om principes die reeds op verschillende plaatsen worden toegepast, zij het nog niet op grote schaal. Er zijn meer voorbeelden te geven en ook andere principes voor verbinding van perspectieven te noemen. Deze ontwikkeling, die mede verloopt in de vorm van verkenning, discussie en experiment, wordt verder gestimuleerd. In latere hoofdstukken wordt dit voornemen nader uitgewerkt.
Toekomst voor het Groninger wierdenland
Hebben de Nederlanders, zoals de mythe het wil, hun eigen land geschapen? Voor een deel wel, en soms gebeurde dat al heel lang geleden. Neem bijvoorbeeld de bewoningsgeschiedenis van de kwelders die ongeveer 600 jaar voor het begin van onze jaartelling ten noordwesten van de tegenwoordige stad Groningen ontstonden. Hier zette de zee pakketten kleiïge grond af, die op een gegeven moment zo hoog werden dat het land nog maar zelden onder water liep en begroeid raakte Het getij bleef echter zijn invloed doen gelden m de geulen die dit gebied doorsneden. Kolonisten van de droge Drentse zandgronden die zich in die tijd vestigden in het nieuwe land, moesten dan ook zorgen voor een hoge en droge woonplaats. Zij wierpen op de hoogste plekken woonheuveltjes op: de Tierden, ook bekend onder hun Friese naam terpen. Geleidelijk dijden deze heuvels steeds verder uit en namen in hoogte toe.
Een aantal kwelders raakte vanaf de 7de eeuw na Christus geïsoleerd door de groter wordende invloed van de zee. De geulen werden uitgeslepen en er ontstonden eilanden. Twee op deze manier gevormde eilanden waren Middag en Humsterland. Rond 1200 werden deze eilanden bedijkt door Cisterciënzer monniken die deze regio m cultuur brachten. Naast het aanleggen van dijken werden ook stukken land ingepolderd, nieuwe wierden opgeworpen en werd de waterhuishouding onder handen genomen. Zoet water moest worden afgevoerd en het zoute water moest buitengesloten worden. Uiteindelijk gingen Middag en Humsterland deel uitmaken van het Groninger vasteland.
Middag-Humsterland nu: een fijnmazig landschap
Het ingetogen, oorspronkelijke karakter van dit markante landschap lijkt ongeschonden te zijn. Je proeft er de strijd van de mens tegen het water, het contrast tussen zoet en zout, tussen cultuur en natuur. Het verkavelingspatroon is er nog steeds fijnmazig en gericht op die factoren waar men vroeger rekening mee diende te houden: oude geulen, prielen en wierden. Inmiddels verdwenen dijken en uitwateringssluizen hadden hun functie verloren, maar er is nog een duidelijke samenhang van de dorpen met het omliggende landschap. Het landschap is echter niet fossiel: er wordt geleefd en gewerkt volgens de huidige maatstaven. De landbouw is er altijd de overheersende economische activiteit geweest, en die wordt tegenwoordig op een andere schaal bedreven dan voorheen. Dat heeft gevolgen: veel oude dijken zijn sinds de oorlog verdwenen, wierden worden door grondbewerkingen langzaam geëgaliseerd. Ook het verkavelingspatroon lijdt onder de demping van sloten.
Straks leven in het wierdengebied: begrip voor elkaars belang
Enkele jaren geleden werd duidelijk dat het tot dan toe gevoerde beleid om aanpassingen in het landschap onder controle te houden, niet goed werkte. De landbouwers ervoeren beschermende maatregelen als belemmerend, de gemeenten konden ze nauwelijks uitvoeren. Voor de groepen die opkwamen voor het behoud van het landschap was die situatie erg onbevredigend. In samenwerking met alle betrokkenen is er vervolgens door de provincie een beleidsmodel ontwikkeld voor Middag-Humsterland. Verschillende partijen hebben ingezien dat hun uiteenlopende belangen en wensen niet volkomen met elkaar in tegenspraak hoeven te zijn. De provincie, diverse gemeenten, vertegenwoordigers van de landbouwers en van de Milieufederatie Groningen zijn nu vertegenwoordigd in een gebiedscommissie die zorgt voor de advisering in RO procedures, het uitwerken van plannen en verdere uitvoering. Goede afspraken en groeiend vertrouwen maken het mogelijk om diverse procedures te versimpelen en creatieve oplossingen te vinden.
Uitgangspunt voor de inrichting van het landschap van Middag-Humsterland is het behoud van het karakteristieke patroon van oude sloten en dijken, en van de wierden zelf. Binnen dat kader kunnen er aanpassingen worden gemaakt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, zi j het dat sectorale regelgeving de financiering van uitvoeringsvraagstukken nu soms nog bemoeilijkt.
De recreatieve mogelijkheden van het landschap vormen een andere rode draad door de nieuwe plannen. De ontwikkeling daarvan wordt gesteund door Europese programma«s, die bedoeld zijn om economische potenties te ontwikkelen als ondersteuning van landbouw. Zo wordt er gedacht aan de aanleg van een NS-wandel/fietsroute van Zuidhorn naar Winsum. Ondertussen zijn ook diverse karakteristieke panden in het gebied herbestemd tot hotel of museum. Op deze manier wil men bereiken dat dit oude cultuurland leefbaar blijft voor de bewoners, rendabel voor wie er zijn brood moet verdienen» en beleefbaar voor iedereen die er van landschap en natuur wil genieten.
Ruimtelijke processen – en dus ruimtelijke dynamiek – bieden kansen om nieuwe ruimtelijke kwaliteit te creëren. De opdracht daarbij is om bestaande kwaliteiten, waaronder cultuurhistorische waarden, zoveel mogelijk te benutten als inspiratiebron. In dit hoofdstuk zal worden verkend op welke wijze verschillen in cultuurhistorische waarden en verschillen in ruimtelijke dynamiek zich tot elkaar verhouden en aanleiding geven tot verschillende opgaven.
De wijze waarop de cultuurhistorische waarden in kaart zijn gebracht wordt beschreven in paragraaf 3.2. Vervolgens vindt in paragraaf 3.3 een beschrijving plaats van enkele ruimtelijke trends, als voorbeelden van grootschalige dynamiek die tot omvangrijke transformaties van stad en landelijk gebied kunnen leiden. In paragraaf 3.4 wordt schematisch weergegeven hoe verschillen in dynamiek en waarden zich laten vertalen in verschillende beleidsopgaven. Tenslotte wordt in paragraaf 3.5 ingegaan op de gekozen beleidsstrategie en het sturingsmodel dat wordt gehanteerd bij het toekennen van taken en verantwoordelijkheden aan de verschillende overheden.
3.2 Kwaliteiten: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland
In het kader van het project Belvedere is een landsdekkend overzicht vervaardigd van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden. Dit overzicht is weergegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (zie binnenzijde omslag).
Dit overzicht bestond voorheen niet. Er bestonden wel cultuurhistorische inventarisaties, maar die waren sectoraal van aard of niet landsdekkend, en ze vertoonden verschillen in het gehanteerde schaalniveau, de criteria en de methodiek.
Voor de Belvedere-kaart is een methodiek ontwikkeld waarmee op basis van bestaande sectorale overzichten een geïntegreerde waardenkaart is opgesteld. Een nadere onderbouwing van de gevolgde methodiek is gegeven in de bijlage. De sectorale overzichten zijn aangevuld op basis van expert-judgement vanuit drie disciplines (archeologisch, historisch-(stede)bouwkundig, historisch-geografisch). Deze sectorale kennis is vervolgens samengevoegd, dit in nauw overleg met en tussen de ROB (archeologie), RDMZ (historische (stede)bouwkunde) en IKC-Natuurbeheer (historische-geografie) en de provincies.
De aldus samengestelde Belvedere-kaart is om meerdere redenen niet statisch. Nieuwe waarden worden dagelijks ontdekt of onderkend als gevolg van nieuwe inzichten. De gedetailleerde inventarisaties en waarderingen die momenteel door veel provincies worden uitgevoerd, zullen tot nieuwe informatie en inzichten leiden. Ook de leeftijdsgrens van wat we tot het cultuurhistorisch erfgoed rekenen verschuift met de jaren, waardoor bijvoorbeeld de eerste Deltawerken in zicht komen. Tenslotte mag worden verondersteld dat de hier geïntroduceerde methodiek voor integrale cultuurhistorische waardering zich verder zal ontwikkelen. Om al deze redenen kan het kaartbeeld niet worden gezien als voor eeuwig gefixeerd. De kaart zal regelmatig worden bijgesteld.
Uitgangspunt voor de Belvedere-kaart is dat geen enkel gebied of stad in Nederland cultuurhistorisch «waardenloos» is; Nederland kent geen «witte gebieden». Immers, elke plaats of gebied vormt de uitdrukking van de geschiedenis van die plek en heeft een specifieke waarde.
Op basis van criteria als zeldzaamheid, gaafheid en representativiteit is vanuit elk van de drie cultuurhistorische sectoren aangegeven welke gebieden van bijzondere waarde zijn (zie de sectorale kaarten in de bijlage). Vergelijking van deze sectorale kaarten maakt het mogelijk om aan te geven welke gebieden vanuit meerdereinvalshoeken gezien waardevol zijn (zie de Belvedere-kaart).
Bij de samenstelling van de Belvedere-kaart is dan ook gekozen voor een onderverdeling in twee categorieën: gebieden met hoge gecombineerde cultuurhistorische waarden en gebieden met hoge sectorale cultuurhistorische waarden:
– Daar waar bijzondere sectorale gebiedsaanduidingen elkaar overlappen, kan worden gesproken van hoge gecombineerde cultuurhistorische waarden. Aan deze categorie gebieden zijn toegevoegd de gebieden die vanwege hun hoge, universele waarden zijn of zullen worden voorgedragen voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst UNESCO. Voor deze categorie gebieden is nieuw beleid gewenst. In het vervolg van de nota worden deze gebieden Belvedere-gebiedengenoemd.
– Een door de mens zo intensief «gemaakt» en gewijzigd land als Nederland is natuurlijk cultuurhistorisch gezien in zijn geheel van waarde. Hoewel er in de Belvedere-gebieden primair sprake is van gecombineerde hoge cultuurhistorische waarden, zijn er echter buiten deze Belvedere-gebieden ook cultuurhistorische waarden aanwezig. Vaak zijn dat waarden die vanuit één van de drie sectorale invalshoeken binnen de cultuurhistorie (archeologie, bouwkunde, historisch landschap) als van bijzonder hoge waarde worden geacht. Het gaat hier daarom om gebieden met primair sectorale cultuurhistorische waarden.1
Voor de bepaling van de cultuurhistorische waarde van de steden is een enigszins afwijkende systematiek gevolgd (zie de bijlage). Gezamenlijk vindt dit zijn weerslag in de Belvedere-kaart, ofwel Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland1.
In totaal zijn 76 gebieden en 105 steden aangemerkt als «Belvedere-gebied»1 die op de volgende pagina's zijn weergegeven. In de bijlage wordt de gevolgde werkwijze nader toegelicht en is voor de geselecteerde landelijke gebieden een uitgebreide beschrijving opgenomen, zowel van de cultuurhistorische identiteit (de fysieke dragers) als van de beleidskansen.
Overzicht van de Belvedere-gebieden
1. Terschelling | 38. Nieuwe Hollandse Waterlinie |
2. Westelijke Waddenzee | 39. Nieuwkoop – Harmelen |
3. Fries terpengebied | 40. Lopikerwaard |
4. Gronings terpengebied | 41. Kromme Rijngebied en Heuvelrug |
5. Noordelijke Wouden en Westerkwartier | 42. Nijkerk – Arkemheen |
6. De Hemmen | 43. Speuld – Garderen |
7. Oldambt | 44. Graafschap |
8. Westerwolde | 45. Zuidelijke Veluwezoom |
9. Oude Veenkoloniën | 46. Aalten – Zelhem |
10. Eelde – Paterswolde | 47. Winterswijk |
11. Drentse Aa – Hondsrug | 48. Ooijpolder – Millingerwaard |
12. Noordenveld | 49. Land van Maas en Waal |
13. Ravenswoud – Veenhuizen | 50. Tieler- en Culemborgerwaard |
14. Frederiksoord – Willemsoord | 51. Bommelerwaard |
15. Zuidwest Drenthe | 52. Den Haag – Wassenaar |
16. Aalden en omgeving | 53. Oud-Ade |
17. Zuidelijke Hondsrug | 54. Zoeterwoude – Weipoort |
18. Schoonebeek – Bargerveen | 55. Midden Delfland |
19. Reestdal | 56. Krimpenerwaard |
20. Staphorst | 57. Alblasserwaard |
21. De Wieden – Weerribben | 58. Vijfherenlanden |
22. Kampereiland – Mastenbroek | 59. Voorne – Bernisse |
23. Vecht en Regge | 61. Goeree |
24. Noordoost Twente | 62. Kop van Schouwen |
25. Zuid Twente | 63. Duiveland |
26. Noordoostpolder – Urk | 64. Tholen |
27. Swifterbant | 65. Walcheren |
28. Texel | 66. Zuid-Beveland |
29. Groetpolder – De Gouw | 67. West Zeeuws-Vlaanderen |
30. Bergen – Egmond – Schoorl | 68. Brabantse Wal |
31. Schermer – Eilandspolder | 69. Langstraat |
32. De Beemster | 70. Dommeldal |
33. Zeevang | 72. Griendtsveen – Helenaveen |
34. Waterland | 73. Maasvallei |
35. Stelling van Amsterdam | 74. Heythuysen – Thorn |
36. Zuid-Kennemerland | 75. Roergebied |
37. Vecht- en Plassengebied | 76. Heuvelland |
Overzicht van Belvedere-steden
GRONINGEN | Nijmegen | Rotterdam |
Appingedam | Tiel | Schiedam |
Groningen | Zaltbommel | Schoonhoven |
Zutphen | Vianen | |
FRIESLAND | Voorburg | |
Bolsward | UTRECHT | |
Dokkum | Amersfoort | ZEELAND |
Franeker | Oudewater | Aardenburg |
Harlingen | Utrecht | Domburg |
Hindelopen | Wijk bij Duurstede | St.Anna ter Muiden |
Leeuwarden | IJsselstein | Brouwershaven |
Sloten | Goes | |
Workum | NOORD-HOLLAND | Hulst |
IJlst | Alkmaar | St. Maartensdijk |
Sneek | Amsterdam | Middelburg |
Stavoren | Edam | Tholen |
Enkhuizen | Veere | |
DRENTHE | Haarlem | Vlissingen |
Assen | Hilversum | Zierikzee |
Hoorn | ||
OVERIJSSEL | Medemblik | NOORD-BRABANT |
Blokzijl | Monnickendam | Bergen op Zoom |
Deventer | Muiden | Breda |
Gramsbergen | Naarden | Den Bosch |
Hasselt | Weesp | Eindhoven |
Kampen | Zaanstad | Grave |
Oldenzaal | Geertruidenberg | |
Ootmarsum | ZUID-HOLLAND | Heusden |
Vollenhove | Ameide | Megen |
Zwolle | Den Briel | Oisterwijk |
Delft | Ravenstein | |
GELDERLAND | Dordrecht | Tilburg |
Arnhem | Geervliet | Willemstad |
Batenburg | Goedereede | Woudrichem |
Bredevoort | Gorinchem | |
Bronkhorst | Gouda | LIMBURG |
Buren | 's-Gravenhage | Heerlen |
Culemborg | Heenvliet | Maastricht |
Doesburg | Leiden | Roermond |
Elburg | Maassluis | Sittard |
Harderwijk | Middelharnis | Thorn |
Hattem | Nieuwpoort | Valkenburg |
3.3 Ruimtelijke dynamiek: enkele ruimtelijke trends
De aard en de intensiteit van de ruimtelijke dynamiek in de verschillende delen van het land kunnen sterk variëren. In de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening zal worden aangegeven in welke gebieden zich een hoge dynamiek voordoet.39 In algemene zin kunnen enkele majeure ruimtelijke tendensen worden onderscheiden op het gebied van veranderend waterbeheer, de dynamiek van het platteland en de verandering en vernieuwing van het verstedelijkingspatroon. Het zijn ontwikkelingen die structureel van aard lijken en zich, in verschillende vormen, over een langere termijn en over geheel Nederland zullen uitstrekken. Deze ontwikkelingen zijn in essentie zo krachtig, karakteristiek en zeker genoeg dat ze als aanknopingspunten moeten dienen voor cultuurhistorisch en ruimtelijk beleid.
Zeespiegelrijzing, bodemdaling, problemen bij regen- en rivierwaterafvoer, de toenemende betekenis van schoon water en de waardering van water als omgevingsfactor, dat zijn uiteenlopende motieven voor een nieuwe houding ten opzichte van het waterbeheer. Het leidt tot ideeën, concepten en projecten voor dynamisch kustbeheer, «ruimte voor de rivier», ver- of hernatting in de vorm van zuiveringsmoerassen, gerenatureerde beeksystemen, plassen, kwelders en kreeksystemen en tot allerlei vormen van «wonen aan het water». Veel initiatieven zijn succesvol en hun schaal lijkt te groeien.
Deze nieuwe wending in de relatie tussen land en water leent zich juist in Nederland bij uitstek voor een cultuurhistorische reflectie. Kunnen historische ordeningsprincipes actuele betekenis krijgen? Kunnen die principes of de bestaande structuren en artefacten worden benut voor de nieuwe plannen en voor nieuwe gebruiksfuncties? Is het zinvol een plan te plaatsen in een grotere geografische context en in een langer tijdsperspectief?
Zo kan het ontwikkelen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie een rol spelen bij het ontwikkelen van tijdelijke waterberging in natte perioden. De waterlinie kan zo sterk tot leven komen, en andere functies kunnen daarvan profiteren.
De huidige herbezinning op de functies van het landelijk gebied zal de structuur, inrichting, vormgeving en het beheer van delen van Nederland ingrijpend veranderen. Landinrichting zal zich steeds meer richten op natuurontwikkeling, recreatie en waterwinning. Ook nieuwe vormen van wonen en werken in het landelijk gebied zullen toenemen. De agrarische sector is bezig aan een heroriëntatie. Het perspectief voor een extensievere en multifunctionelere bedrijfsvoering lijkt toe te nemen.
De ontwikkelingen in de landbouw, de recreatie en het toerisme zijn aanleiding tot een herwaardering van het oude cultuurlandschap. Grootschalige natuurontwikkeling en bebouwing vormen echter een trendbreuk met de cultuurhistorie. In beide situaties gaat het om het vinden van nieuwe structuren en vormen, passend bij de eigentijdse behoefte. Het platteland van Nederland gaat een nieuwe fase in: de overgang van een agrarisch productielandschap naar een gedifferentieerd consumptielandschap.
• Vernieuwing van het verstedelijkingspatroon
De compacte stad als ruimtelijk model voor wonen en werken lijkt aan het eind van zijn krachten te zijn gekomen. Economisch gezien groeit het belang van nieuwe knooppunten aan de rand van de steden. De mainports, met name Schiphol, veranderen hun omgeving met een krachtige dynamiek. Zowel in de stad als op nieuwe bouwlocaties buiten de steden ontstaat de vraag naar de identiteit van de woonplek. Ook de snelle aangroei of «verschimmeling» van dorpen roept de vraag op of de historische eigenheid niet geheel verloren gaat. Voor naoorlogse woonwijken staan ingrijpende herstructureringsplannen op stapel.
Nieuwe verstedelijkingpatronen zijn zich aan het uitkristalliseren. In de Startnota wordt gesproken van regionale «netwerksteden» en gebundelde verstedelijking in «corridors». Daarnaast doen in de vakwereld ook termen als «polynucleair stedelijk veld» en «tapijtmetropool» de ronde in een poging om de reële of gewenste ontwikkelingen in begrippen te vatten.
Bij de uitwerking van ruimtelijke concepten – zoals de corridors of de ecologische hoofdstructuur – in de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening speelt de cultuurhistorische factor mede een rol. De cultuurhistorie is daarbij van belang omdat deze een basis biedt voor het versterken van de beoogde ruimtelijke kwaliteit en (regionale) identiteit. Daarom dienen ruimtelijke concepten bij voorkeur regionaal gedifferentieerd te worden uitgewerkt.
Bij de formulering van ruimtelijk beleid dat leidt tot omvangrijke transformaties van het stedelijk of landelijk gebied zal bewust stil gestaan moeten worden bij de vraag welke uitgangspunten gehanteerd worden bij de vormgeving daarvan. Dit vraagt dus om een architectonische benadering. De uitdaging bestaat erin te onderzoeken welke historische ordeningsprincipes, structuren en bouwwerken zicht kunnen bieden op het vormgeven van nieuwe vormen van waterbeheer, nieuwe cultuurlandschappen en nieuwe nederzettingsvormen. Voorbeelden van ruimtelijk beleid dat leidt tot dergelijke omvangrijke transformaties zijn de beleidslijn Ruimte voor de Rivier, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de vormgeving van het verstedelijkingsbeleid, de herstructurering van het bestaande stedelijke gebied, de vormgeving van corridors en knooppunten, de grote infrastructurele werken en de gevolgen van de heroriëntatie van de agrarische sector voor de inrichting van het landelijke gebied.
3.4 Ruimtelijke dynamiek en cultuurhistorische waarden
In paragraaf 3.2 is een onderscheid gemaakt tussen gebieden met sectorale cultuurhistorische waarden en gebieden met gecombineerde cultuurhistorische waarden (Belvedere-gebieden).
Anderzijds kunnen gebieden met lage ruimtelijke dynamiek en gebieden met een hoge ruimtelijke dynamiek worden onderscheiden. In paragraaf 3.3 zijn hiervan voorbeelden gegeven. Op grond van deze invalshoeken (cultuurhistorische waarden en ruimtelijke dynamiek) zijn op hoofdlijnen vier verschillende gebiedstypen en daaraan gekoppelde wenselijke beleidsstrategieën te onderscheiden:
• Gebieden met sectorale cultuurhistorische waarden + lage ruimtelijke dynamiek
Hier is een generiek cultuurhistorisch en ruimtelijk beleid het uitgangspunt. Het beleid richt zich op het herkenbaar houden van de historisch gegroeide situatie (ruimtelijk beleid) en het in stand houden van cultuurhistorisch waardevolle elementen (sectorbeleid voor archeologie, monumentenzorg en/of natuur en landschap). Dit voorwaardenstellend beleid is van belang om autonome en kleinschalige ontwikkelingen die op termijn de verschijningsvorm beïnvloeden, te begeleiden. Voorbeelden van dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen zijn kleinschalige verstedelijking, vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en het verdwijnen van sloten.
• Belvedere-gebieden + lage ruimtelijke dynamiek
Hier is instandhouding en versterking van de cultuurhistorische kwaliteit maatgevend. In streek- en bestemmingsplannen zullen daarom de fysieke dragers als ruimtelijk toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden vastgelegd en kan indien nodig tevens een beleidsmatige opgave gericht op het herstel van de cultuurhistorische kwaliteit en samenhang worden opgenomen. De uitvoeringsstrategie kan van gebied tot gebied verschillen, van meeliften met bestaande initiatieven tot het initiëren van specifieke projecten.
• Gebieden met sectorale cultuurhistorische waarden + hoge ruimtelijke dynamiek
Hier zijn de ruimteclaims en daarmee de economische en sociale factoren dominant van aard. Dit vergt bij lokatiekeuzen en inrichtingsvraagstukken een visie op de toekomstige, gewenste verschijningsvorm; hier wordt de cultuurhistorie van de toekomst gemaakt. Voorbeelden zijn de Haarlemmermeerpolder of Ruimte voor de Rivier. Dit laat onverlet dat cultuurhistorische waarden van groot belang kunnen zijn en daarmee elementen en inspiratiebron kunnen zijn voor de vormgeving van een dergelijk gebied.
• Belvedere-gebieden + hoge ruimtelijke dynamiek
Hier is de «confrontatie» het hevigst en de inzet het hoogst. Een ingrijpende transformatie gaat samen met hoge cultuurhistorische eisen. In ieder opzicht is hier een beleid vereist dat specifieke en unieke oplossingen mogelijk maakt. In feite is hier op alle schaalniveau's sprake van een ontwerp-opgave. Afhankelijk van de mate van (bestuurlijke) complexiteit zouden deze gebieden, in het verlengde van het WRR-rapport40, als specifiek nationaal project kunnen worden aangewezen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Het is evident dat de aard van de ruimtelijke dynamiek niet overal in het land hetzelfde is of zal zijn. Hoge ruimtelijke dynamiek leidt in sommige gebieden tot snelle en ingrijpende transformatie van het landschap of de stad, terwijl elders de dynamiek lager en de transformatie trager en geleidelijker zal zijn. Elke vorm van dynamiek kortom, resulteert in een afzonderlijke opgave. Concrete aanduiding van de opgave voor de verschillende gebieden zal gebeuren in het kader van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening.
Overzicht ruimtelijke dynamiek in Belvedere-gebieden
Hieronder zijn per Belvedere-gebied de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in beeld gebracht. Zij geven een indicatie van de ruimtelijke dynamiek en de omvang van mogelijke toekomstige veranderingen in deze gebieden. De opgave is deze ontwikkelingen te sturen of te benutten ten behoeve van de versterking van de cultuurhistorische, en daarmee culturele identiteit. Het overzicht moet gezien worden als eerste indicatie. In beeld zijn gebracht:
– infrastructuur: grotere projecten ten aanzien van weg- en railinfrastructuur.
– waterbeheer: projecten gericht op wijziging van het waterbeheer.
– grootschalige verstedelijking: projecten gericht op grotere stadsuitbreidingen.
– kleinschalige verstedelijking: dorpsuitbreidingen en toename van verspreide bebouwing.
– glastuinbouw: dominante aanwezigheid van glastuinbouw en groei van glastuinbouw.
– natuurontwikkeling: functieverandering naar natuur, eventueel gekoppeld aan inrichtingsmaatregelen.
– recreatie: groeiend recreatief medegebruik
– toerisme: dominante aanwezigheid van verblijfsaccomodaties of groei van verblijfsaccommodaties.
Indicatie van dominante ruimtelijke ontwikkelingen in Belvedere-gebieden:
Infrastructuur | Waterbeheer | Verstedelijking Grootschalig | Verstedelijking Kleinschalig | Glastuinbouw | Natuurontwikkeling | Recreatie | Toerisme | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Terschelling | X | X | X | X | ||||
Westelijke Waddenzee | ||||||||
Fries en Gronings terpengebied | X | X | X | X | ||||
Noordelijke Wouden en Westerkwartier | X | X | X | X | ||||
De Hemmen | X | X | X | |||||
Oldambt | X | X | ||||||
Westerwolde | X | X | X | |||||
Oude Veenkoloniën | X | X | X | X | ||||
Eelde – Paterswolde | X | X | X | X | X | |||
Drentse Aa – Hondsrug | X | X | X | |||||
Noordenveld | X | X | X | |||||
Ravenswoud – Veenhuizen | X | X | X | X | X | |||
Frederiksoord – Willemsoord | X | X | X | X | ||||
Zuidwest Drenthe | X | X | X | X | ||||
Aalden e.o. | X | X | X | |||||
Zuidelijke Hondsrug | X | X | X | |||||
Schoonebeek – Bargerveen | X | X | X | |||||
Reestdal | X | X | X | |||||
Staphorst | X | X | X | |||||
De Wierden – Weerribben | X | X | X | X | ||||
Kampereiland – Mastenbroek | X | X | X | X | X | |||
Vecht en Regge | X | X | X | X | X | X | ||
Noordoost Twente | X | X | X | X | X | |||
Zuid Twente | X | X | X | X | X | X | X | |
Noordoostpolder – Urk | X | X | X | |||||
Swifterbant | ||||||||
Texel | X | X | X | |||||
Groetpolder – De Gouw | X | |||||||
Bergen-Egmond-Schoorl | X | X | X | X | ||||
Schermer – Eilandspolder | X | X | X | X | ||||
De Beemster | X | |||||||
Zeevang en Waterland | X | X | X | X | X | |||
Stelling van Amsterdam | X | X | X | X | X | |||
Zuid Kennemerland | X | X | ||||||
Vecht- en Plassengebied | X | X | X | X | X | X | ||
Nieuwe Hollandse Waterlinie | X | X | X | X | X | X | ||
Nieuwkoop – Harmelen | X | X | X | |||||
Lopikerwaard – Krimpenerwaard | X | X | X | |||||
Kromme-Rijngebied – Heuvelrug | X | X | X | X | X | |||
Nijkerk – Arkemheen | X | X | X | X | ||||
Speuld – Garderen | X | X | X | X | ||||
Graafschap | X | X | X | X | X | X | ||
Zuidelijke Veluwezoom | X | X | X | X | X | X | X | |
Aalten – Zelhem | X | X | ||||||
Winterswijk | X | X | X | X | ||||
Ooijpolder -Millingerwaard | X | X | X | |||||
Land van Maas en Waal | X | X | X | X | X | X | ||
Tieler- en Culemborgerwaard | X | X | X | X | X | X | ||
Bommelerwaard | X | X | X | X | ||||
Den Haag – Wassenaar | X | X | X | |||||
Oud-Ade | X | X | X | |||||
Zoeterwoude – Weipoort | X | X | X | |||||
Midden Delfland | X | X | X | |||||
Alblasserwaard | X | X | X | X | X | X | ||
Vijfheerenlanden | X | X | X | iX | X | X | ||
Voorne – Bernisse | X | X | X | X | X | |||
Goeree | X | X | X | X | ||||
Kop van Schouwen | X | X | X | |||||
Duiveland | X | |||||||
Tholen | X | |||||||
Walcheren | X | X | X | X | X | X | ||
Zuid-Beveland | X | X | X | X | X | |||
West Zeeuws-Vlaanderen | X | X | X | |||||
Brabantse Wal | X | X | ||||||
Langstraat | X | X | X | X | X | |||
Dommeldal | X | X | X | X | X | X | ||
Griendtsveen – Helenaveen | X | X | X | X | X | |||
Maasvallei | X | X | X | X | X | X | ||
Hevthuysen – Thorn | X | X | X | |||||
Roergebied | X | X | X | X | X | |||
Heuvelland | X | X | X | X | X |
Gemeenten, provincies, rijk, maatschappelijke organisaties en burgers hebben een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het behoud en de ontwikkeling van het cultuurhistorisch erfgoed bij ruimtelijke ontwikkelingen. Deze verantwoordelijkheid komt het meest tot haar recht als zij in complementariteit wordt vormgegeven. De uitvoering van het beleid dient waar mogelijk op decentraal (regionaal of lokaal) niveau te gebeuren en alleen waar nodig op rijksniveau. De betrokkenheid van het rijk is selectief en primair gekoppeld aan vraagstukken van nationaal belang, bijvoorbeeld indien er sprake is van gebiedsgericht beleid voor de in de Startnota Ruimtelijke Ordening 1999 genoemde nationale projecten en cultuurhistorische «parels».
De verantwoordelijkheid voor de overige gebieden ligt primair bij provincies en gemeenten. Het rijk ziet voor deze gebieden voor zichzelf als taak om randvoorwaarden aan te geven en te faciliteren. Een actieve betrokkenheid van private partijen bij de uitvoering is daarbij een vereiste. Hierbij gaat het ook om private partijen die als mede-opdrachtgever kunnen optreden.
Hiermee wordt aangesloten bij de voorstellen over sturing in de Startnota Ruimtelijke Ordening 1999. In het kader van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening worden de rijkskaders voor deze aanpak geconcretiseerd.
In de navolgende hoofdstukken van deze nota worden maatregelen weergegeven die invulling geven aan de visie zoals die in dit en de voorgaande hoofdstukken is gepresenteerd. Bij de uitwerking daarvan is uitgegaan van de bovenstaande verantwoordelijkheidsverdeling. Daarbij gelden de volgende noties:
– Aangezien in heel Nederland de regulerende hand van de mens is terug te vinden en cultuurhistorische waarden derhalve alom aanwezig zijn, moet een ruimtelijk beleid voor de cultuurhistorie in principe betrekking hebben op het gehele land.
– Toch wordt een onderscheid aangebracht tussen gebieden. Sommige gebieden bevatten een dusdanige cumulatie van (integrale) cultuurhistorische waarden dat zij, in onderlinge samenhang op een regionaal schaalniveau specifieke beleidsmatige aandacht verdienen. In nauw overleg met de provincies zijn deze Belvedere-gebieden gemarkeerd. Hiervoor worden aanvullende, gebiedsgerichte beleidsvoorstellen geformuleerd.
– Daarnaast wordt onderkend dat een gebiedsgerichte benadering slechts één manier is om de relatie tussen cultuurhistorie en de ruimte te bezien. Een deel van de cultuurhistorische waarden en structuren kent een verspreiding die verder reikt dan een af te bakenen gebied en leent zich daardoor meer voor een thematische benadering. Dit geldt bijvoorbeeld voor de historische infrastructuur (trekvaarten, oude spoorlijnen, de Romeinse limes, middeleeuwse handelsroutes), historische verbanden tussen steden en dorpen (Hanzesteden, dorpen aan de Zuiderzee) en historische waterwerken (oude dijken met doorbraakkolken, vaarten en tochten, sluisjes en dijkmagazijnen). Ook vanuit de eerder genoemde grote ruimtelijke trends kan de samenhang met de cultuurhistorie thematisch worden benaderd. Bij een thematische benadering ligt er een grote uitdaging voor particuliere organisaties, provincies, gemeenten en waterschappen om projectmatig cultuurhistorische waarden in samenhang te versterken.
– Het rijk onderkent een faciliterende en stimulerende taak op het vlak van kennis en informatievoorziening. Informatie en kennis dienen aanwezig en toegankelijk te zijn om het cultuurhistorisch belang te kunnen meewegen. Ook de bewustwording van het belang en de toepassingsmogelijkheden van het cultuurhistorisch erfgoed zal worden gestimuleerd. Het rijk zal er op toezien dat bestaande en toekomstige wetten en regels de inspanningen van provincies, gemeenten en particulieren ondersteunen. Tenslotte kan zij bevorderen dat alle partijen hun verantwoordelijkheid kunnen dragen door daar waar nodig een stimulans te bieden.
Met de voorgestelde maatregelen wordt uitwerking gegeven aan de centrale doelstelling van het beleid, namelijk:
De cultuurhistorische identiteit wordt sterker richtinggevend voor de inrichting van de ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor goede voorwaarden scheppen.
Deze hoofddoelstelling wordt vertaald in de volgende doelen: 1. Het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen (Algemeen ruimtelijk beleid) 2. Het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenoemde Belvedere-gebieden (Specifiek ruimtelijk beleid) 3. Het scheppen van voorwaarden ten behoeve van initiatieven van derden gericht op thematische versterking van de cultuurhistorie 4. Het verspreiden en toegankelijk maken van de kennis over cultuurhistorie, alsmede het stimuleren van de kansen van cultuurhistorie als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting en het ontwerp 5. Het bevorderen van de samenwerking tussen burgers, organisaties en overheden 6. Het verbeteren van de gebruiksmogelijkheden van het bestaande instrumentarium
De Nieuwe Hollandse Waterlinie
Van Neerlands hoop in bange dagen tot «Grand Project»
Wie vrede wil, bereidt zich op de oorlog voor. Dat geldt ook voor een klein en kwetsbaar land als Nederland. Hoewel het niet bekend staat als militaire natie, heeft het wel de nodige aandacht besteed aan de verdediging van het eigen grondgebied. Het overvloedige water was daarbij een belangrijke bondgenoot. Tussen het IJsselmeer en de Biesbosch ligt een indrukwekkend restant van historische defensietechniek: de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het was de opvolger van de «Oude» Waterlinie die in het rampjaar 1672 de Franse legers had tegengehouden. Een systeem van lage gebieden die snel en gemakkelijk onder water konden worden gezet, en sterke forten die de toegangswegen bewaakten, vormde een 85 km lange barrière die het westen van het land beschermde. Tussen 1816 en de Tweede Wereldoorlog is er aan de linie gewerkt. In de meidagen van '40 kreeg de linie niet de kans haar kwaliteiten te bewijzen, en na de oorlog werd het verouderde verdedigingssysteem opgegeven.
De Waterlinie nu: een hecht bolwerk versnipperd
Hoe ligt de Waterlinie er vandaag de dag bij? Het merendeel van de forten staat nog overeind en de komgebieden zouden weer kunnen worden geïnundeerd. Doordat fortificaties en terreinen in handen zijn van verschillende overheden en particulieren, is er echter geen sprake van een integraal beheer« vooral omdat de oude functie – defensie – is weggevallen. Hier en daar zijn de forten dan ook in verval en wordt de openheid van het »vrije schootsveld« aangetast. Voor zover er sprake is van ontwikkelingen van het gebied, is er weinig samenhang tussen de diverse plannen. Toch lenen verschillende aspecten van dit typisch Nederlandse militair-industriële landschap zich voor een nieuw gebruik, waarbij de cultuurhistorische betekenis van het geheel wordt gerespecteerd en zelfs wordt geaccentueerd.
De Waterlinie in de toekomst: streven naar nieuwe samenhang
Het volledige landschap van de linie is door de mens geconstrueerd; het is het resultaat van langdurig sleutelen aan land en water. Dit unieke karakter van de Waterlinie wordt algemeen erkend. Op provinciaal en particulier niveau zijn en worden plannen opgesteld voor behoud en ontwikkeling van diverse onderdelen, zoals het restaureren en hergebruiken van forten, het ontwikkelen van de natuurwaarden binnen het gebied van de linie en het treffen van toeristisch-recreatieve voorzieningen, zoals fiets- en wandelroutes. Een algemene, nationale visie – het plan Waterlijn, dat ook de aangrenzende Stelling van Amsterdam omvat – is in 1993 geformuleerd. Daarin worden suggesties gedaan voor samenwerking en afstemming van de verschillende bestaande plannen, maar ook voor het creatief benutten van de «natte» component van de linie. Zo zouden de inundatiegebieden dienst kunnen doen als vochtig natuurgebied en als zoetwaterbassins voor de drinkwatervoorziening, maar ook (in het rivierengebied) als overloop bij hoge waterstanden.
Door zijn uitgestrektheid zijn er veel complicaties in eigendom en bestuur. Het groot aantal belanghebbenden maakt het moeilijk om consensus te bereiken over een plan en een aanpak. De omvang van de linie – het best zichtbaar vanuit de lucht – zou moeten appeleren aan een gevoel van nationale trots. Niet voor niets is ze, in navolging van de Stelling van Amsterdam, genomineerd voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.
Een project als dit rechtvaardigt de aanpak als «grand project». In zo'n aanpak moet door gecoördineerde samenwerking van alle partijen het doel – het voortbestaan van de linie als een herkenbare ruimtelijke eenheid, exemplarisch voor de geschiedenis en de landschapsontwikkeling van ons land – worden gewaarborgd. Een oude barrière wordt zo een megasingel om de Randstad.
In dit hoofdstuk komen de maatregelen aan de orde die in het kader van het ruimtelijk beleid in relatie tot de cultuurhistorie worden getroffen. Eerst wordt ingegaan op het algemeen ruimtelijk beleid van het rijk en de doorwerking in het ruimtelijk beleid van de andere overheden (4.2). Daarna wordt nader ingegaan op het gebiedsgerichte beleid voor de landelijke gebieden (4.3) en steden (4.4), die in par. 3.2 zijn geïdentificeerd. Tenslotte wordt kort ingegaan op de maatregelen met betrekking tot een meer thematische benaderingen van de cultuurhistorie (4.5).
4.2 Algemeen ruimtelijk beleid
Het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen (Algemeen ruimtelijk beleid) Het verbeteren van de gebruiksmogelijkheden van het bestaande instrumentarium
Culturele identiteit is een van de basisprincipes voor de ruimtelijke inrichting.
Het bij ruimtelijke planvorming herkenbaar houden van de historisch gegroeide situatie is reeds uitgangspunt van het vigerende ruimtelijk beleid. Nieuw is dat cultuurhistorische kwaliteiten bewust, vroegtijdig en volwaardig in de ruimtelijke ontwikkeling dienen te worden betrokken. Om deze keuze te garanderen dient binnen het ruimtelijk beleid en planologische procedures expliciet aandacht te worden besteed aan de waarde en de potenties van de cultuurhistorie en de wijze waarop bij de vormgeving van deze ruimtelijke ontwikkelingen cultuurhistorische kwaliteiten worden betrokken. Dit betekent niet «een restrictief regime gericht op het weren van ruimtelijke ontwikkelingen», maar wel «het stellen van randvoorwaarden voor de vormgeving van ruimtelijke ontwikkelingen». Voor de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening betekent dit onder meer het bewust vormgeven van de culturele dimensie van de ruimtelijke ordening en het daarbij betrekken van het cultuurhistorische erfgoed.
1. Het garanderen van een vroegtijdige en volwaardige afweging van cultuurhistorische kwaliteiten bij ruimtelijke planvorming, inrichting en beheer, gericht op het versterken van de cultuurhistorische identiteit en de historische ruimtelijke samenhang.
2. Het volwaardig betrekken van cultuurhistorie bij planologische procedures en planvormingsprocessen.
3. Het stimuleren van het gebruik van ondersteunende planfiguren.
4. Het optimaliseren en onderling afstemmen van het bestaande wettelijke beschermingsinstrumentarium.
5. Een onderzoek naar de wenselijkheid van herziening van het beheersinstrumentarium.
1. Vroegtijdige en volwaardige afweging
Het huidige ruimtelijke beleid zoals nu reeds verwoord in de VINAC stelt dat ten behoeve van het behoud en de versterking van de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving de basiswaarden in onze samenleving, die ruimtelijk van belang zijn, veilig gesteld dienen te worden. Cultuurhistorie (in de vorm van historische bouw- en stedebouwkunde, archeologie en historisch-landschappelijke elementen en structuren) wordt als één van deze basiswaarden gezien. Concreet betekent dit dat op grond van de VINAC alle burgers en overheden reeds de verplichting hebben cultuurhistorie op een volwaardige wijze bij hun planvorming te betrekken. Daarbij staat het herkenbaar houden van de historisch gegroeide ruimtelijke situatie en het bodemarchief voorop. Specifiek voor het landelijk gebied wordt aanvullend opgemerkt dat «ruimtelijke ingrepen en inrichtingsactiviteiten die het algehele karakter, de wezenlijke kenmerken en de samenhang en waarden van natuurgebieden en karakteristieke landschappen kunnen schaden, niet dan in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen in uitvoering worden genomen»41.
In aanvulling hierop worden de gemeenten voor zowel het stedelijk als het landelijk gebied gevraagd in hun bestemmingsplannen aan te geven hoe en in hoeverre zij de historische ruimtelijke samenhang zullen handhaven. Hen wordt gevraagd de cultuurhistorische kernkwaliteiten van hun grondgebied (de dragers van de historisch-ruimtelijke structuur) aan te geven als ruimtelijk toetsingskader bij de locatie-, inrichtings- en vormgevingskeuze van ruimtelijke ontwikkelingen in hun bestemmingsplannen. Zij dienen uiteraard ook doorwerking te geven aan het provinciaal cultuurhistorisch ruimtelijk beleid. Dit verzoek zal als concrete beleidsbeslissing worden opgenomen in de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening.
Voor het stedelijk gebied zal in aanvulling op dit ruimtelijk beleid in het kader van het programma Investeringen Stedelijke vernieuwing (ISV) mogelijk een aandachtsveld cultuurhistorie worden geïntroduceerd, gericht op het kunnen toetsen van de betrokkenheid van het cultuurhistorische aspect bij het ontwikkelings- en investeringsprogramma.
Planologische toetsing door het rijk van het verwoorde beleid vindt zoals gebruikelijk plaats via het wettelijk kader van de Wet Ruimtelijke Ordening. In RPC- en PPC-verband zal sterker worden toegezien op de doorwerking en handhaving van het ruimtelijke rijksbeleid. Daartoe zal de interdepartementale afstemming tussen de regiodirecties van LNV, de beleidsuitvoerende diensten van OCenW (ROB en RDMZ) en de Inspecties Ruimtelijke Ordening worden versterkt. In RPC-verband heeft deze interdepartementale afstemming reeds vorm gekregen, terwijl ook in de RROM de vertegenwoordiging van het culturele aspect in de ruimtelijke ordeningsdiscussies is verzekerd.
2. Volwaardig betrekken van cultuurhistorie bij planologische procedures en planvormingsprocessen
Naast een volwaardige positie van cultuurhistorie in het ruimtelijk beleid krachtens de (te herziene) Wet op de Ruimtelijke Ordening, is het ook van belang dat cultuurhistorische kwaliteiten en potenties adequaat betrokken worden bij andere sectorale wettelijke regelingen. Enerzijds omdat deze van invloed kunnen zijn op de cultuurhistorische kwaliteiten, anderzijds omdat cultuurhistorie kansen biedt voor een hoogwaardige vormgeving.
In dit verband wordt expliciet gewezen op de landinrichtingsprocedure (zoals de Landinrichtingswet zelf aangeeft) en de m.e.r.-procedure, maar ook in andere procedures zal eenzelfde doel worden nagestreefd.
In het kader van landinrichting dient cultuurhistorie, zoals nu vaak reeds het geval is, niet alleen onderdeel te zijn van de inventarisatie en analyse, maar ook gerichter te worden betrokken bij de vormgeving van het landinrichtings- of herinrichtingsproject.
In het Besluit m.e.r. is geregeld dat ruimtelijke projecten van een bepaalde omvang de m.e.r.-procedure moeten doorlopen. Ook cultuurhistorische aspecten worden met enige regelmaat betrokken bij de opstelling van een MER. Zo is bij de m.e.r.-procedures voor dijkversterking gebleken dat cultuurhistorie een goede rol kon spelen in de ontwikkeling van alternatieven.
In de praktijk blijkt dit echter nog onvoldoende te gebeuren. Cultuurhistorische informatie is veelal onvolledig en speelt geen volwaardige rol bij de ontwikkeling van alternatieven.. Een betere incorporatie van cultuurhistorische aspecten in MER's zal worden bevorderd door deskundigheidsbevordering en door versterkte aandacht bij het beoordelen van deze rapportages. Bij de wijziging van het Besluit m.e.r. in de categorie «gevoelige gebieden» zullen ook de wettelijk beschermde archeologische monumenten worden opgenomen.
3. Stimulering van het gebruik van ondersteunende planfiguren
De historische en ruimtelijke samenhang houdt meestal niet op bij de gemeentegrens. Het is daarom van belang om voor het cultuurhistorisch ruimtelijk beleid tot een afstemming te komen met gemeenten die deel uitmaken van dezelfde streek c.q. landschap. Hiertoe staan de gemeenten ondersteunende planfiguren op een hoger schaalniveau ter beschikking.
Gemeenten kunnen gebruik maken van bijvoorbeeld landschapsbeleidsplannen en structuurplannen als basis voor de opstelling van hun bestemmingsplannen. Ook Cultuurhistorische Effectrapportages (CHER) en/of Cultuurhistorische Verkenningen kunnen in dit verband dienen als hulpmiddel bij de beleidsformulering. Op basis hiervan kan meer inzicht worden verkregen in de potenties van het lokale cultureel erfgoed.
Voor de advisering vanuit de cultuurhistorische disciplines ten behoeve van concrete ontwikkelingsprojecten bestaan reeds sectorale instrumenten zoals de Standaard Archeologische Inventarisaties. Voor de historische geografie ontbreekt een vergelijkbaar instrument. De mogelijkheden van afstemming tussen de instrumenten zullen worden verkend.
Daarnaast zal ook in breder verband het gebruik en de verdere ontwikkeling van andere integrale instrumenten, zoals de Cultuurhistorische Effectrapportage, worden gestimuleerd. Hiermee is de laatste jaren door meerdere gemeenten ervaring opgedaan. Dit instrument is vanuit zijn aard flexibel in te zetten en kan derhalve worden gemodelleerd naar de specifieke gemeentelijke situatie. Het instrument ontleend zijn kracht aan het communicatieve aspect; cultuurhistorische informatie en deskundigheid kan in een vroeg stadium van de planvorming worden benut op de «tekentafel». De Raad voor de Cultuur heeft geadviseerd de wenselijkheid van een afzonderlijke wettelijke regeling voor Cultuurhistorische Effectrapportage te bezien, naast de bestaande milieu-effect rapportage42. Een dergelijke regeling wordt niet nagestreefd. Gemeenten hebben hun eigen verantwoordelijkheid voor de wijze waarop zij de cultuurhistorie bij de planvorming betrekking. Een wettelijke opgelegde regeling past hier niet bij.
4. Optimalisatie en afstemming bestaand wettelijke beschermingsinstrumentarium
De Monumentenwet kent al geruime tijd het instrument van de beschermde stads- en dorpsgezichten. Hiermee zijn of worden inmiddels de meest relevante stedelijke gebieden op voordracht van gemeenten aangewezen.
De nieuwe Natuurbeschermingswet biedt voor het eerst de mogelijkheid van het aanwijzen van beschermde landschapsgezichten. De aanwijzing ervan is een provinciale verantwoordelijkheid. De provincies wordt gevraagd daadwerkelijk beschermde landschapsgezichten aan te wijzen, met name in het verlengde van het behoud van cultuurhistorische kwaliteiten in de daartoe op de kaart aangegeven gebieden.
Voorgenomen is een onderzoek naar de wenselijkheid en mogelijkheid tot het stroomlijnen van de aanwijzingsprocedures van wettelijk beschermde bouwkundige archeologische monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde landschapsgezichten. Een ontwikkelingsgerichte benadering van het cultureel erfgoed vraagt daarnaast om een herbezinning op de inzet van het beschermingsinstrumentarium.
5. Onderzoek naar de wenselijkheid van herziening van het beheersinstrumentarium
Niet alleen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn van invloed op de kwaliteit van stad en landschap, ook het beheer speelt een cruciale rol.
Ten aanzien van het beheersinstrumentarium is er sprake van een ongelijksoortige benadering van de verschillende cultuurhistorische aandachtsgebieden. Voor het beheer van archeologische waarden is de grondeigenaar verantwoordelijk, zonder dat hiervoor een rijksvergoeding tegenover staat. Voor het landschapsbeheer is ook de eigenaar primair verantwoordelijk, maar hiervoor zal met het Programma Beheer een financiële bijdrageregeling worden ingevoerd43. Daarnaast vindt veel onderhoud van landschapselementen plaats door (gesubsidieerde) provinciale stichtingen voor landschapsonderhoud. Voor het beheer van particuliere historische parken en tuinen ontvangt de Stichting tot Behoud van Historische Buitenplaatsen rechtstreeks subsidie. Voor de gebouwde monumenten zijn er bijdrageregelingen voor onderhouds- en restauratiekosten en fiscale regelingen.
Gezien de grote verschillen in beheersvergoeding, zowel in de hoogte van de bijdrage als in de vergoedingswijze (zie ook hoofdstuk 7), zal worden beoordeeld of herziening van het beheersinstrumentarium gewenst is.
4.3 Specifiek ruimtelijk beleid: gebiedsgerichte benadering landelijke gebieden
Het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenoemde Belvedere-gebieden (Specifiek ruimtelijk beleid) Het verbeteren van de gebruiksmogelijkheden van het bestaande instrumentarium
Terwijl het bestaande sectorale beleid voor cultuurhistorie gericht op cultuurhistorische elementen, wordt gecontinueerd, is voor de Belvedere-gebieden extra beleid wenselijk. Dit beleid wordt geformuleerd vanwege de hoge concentratie en/of onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden in deze gebieden en de noodzaak deze samenhang op een hoger regionaal schaalniveau, op grond van patronen en structuren, bij de ruimtelijke inrichting te betrekken. Van deze gebieden zijn in de bijlage van de nota gebiedsbeschrijvingen opgenomen, waarin de voor de ruimtelijke en historische samenhang belangrijkste fysieke dragers van deze gebieden zijn aangegeven.
Het voeren van een actief cultuurhistorisch ruimtelijk beleid door rijk, provincies en gemeenten voor de Belvedere-gebieden (gebieden met een hoge concentratie van cultuurhistorische waarden) moet gericht zijn op instandhouding en verdere ontwikkeling van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende cultuurhistorische kwaliteiten.
Realisatie van het beleid voor de Belvedere-gebieden vindt plaats langs de volgende lijnen:
1. Duurzame instandhouding van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten door beleidsmatige verankering in het nationaal ruimtelijk beleid en in streek- en bestemmingsplannen.
2. Versterking van de cultuurhistorische identiteit door het benutten van kansen bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven in deze gebieden en indien nodig door een gebiedsgerichte aanpak.
3. Ter realisatie hiervan wordt een betere benutting en gerichte inzet van het instrumentarium door rijk en provincies voorgestaan.
Bestaande cultuurhistorische kwaliteiten en hun ruimtelijke samenhang dienen in stand te worden gehouden door een gebiedsgerichte aanpak. De inzet van instrumenten om bestaande kwaliteiten en hun ruimtelijke samenhang in stand te houden is maatwerk. Concretisering is afhankelijk van het karakter van de aanwezige waarden en de noodzaak tot bescherming in relatie tot de ruimtelijke dynamiek. Instandhouding van cultuurhistorische kwaliteiten zal volgens de volgende lijnen vorm dienen te krijgen.
– In aanvulling op het algemeen ruimtelijk beleid worden de provincies en gemeenten gevraagd om voor de Belvedere-gebieden en -steden in het kader van streek- en bestemmingsplan een actief cultuurhistorisch ruimtelijk beleid te formuleren. Dit beleid dient gericht te zijn op het herkenbaar houden en zo nodig versterken van de ruimtelijke en historische samenhang en de daarvoor bepalende cultuurhistorische kwaliteiten. Dit beleid zal als concrete beleidsbeslissing worden opgenomen in de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en in een eventuele herziening van het Structuurschema Groene Ruimte.
– Provincies worden gevraagd de cultuurhistorische karakteristieken (waaronder de fysieke dragers, opgenomen in de bijlage van de nota) van deze gebieden vast te leggen in streekplannen als ruimtelijk toetsingskader bij locatie-, inrichtings- en vormgevingskeuzes;
– Gemeenten dienen op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening doorwerking te geven aan dit beleid;
– Bij de toetsing van streek- en bestemmingsplannen door het rijk zal hierop expliciet worden toegezien;
– Provincies worden verzocht te bezien of deze verankering in het streekplan voldoende bescherming biedt en eventueel door gerichte inzet van instrumenten zoals de Natuurbeschermingswet (beschermde landschapsgezichten) of artikel 35 van de Monumentenwet (beschermde stadsen dorpsgezichten) deze bescherming te optimaliseren. Provincies worden verzocht bij de inzet van de Natuurbeschermingswet voorrang te geven aan de Belvedere-gebieden;
– In het kader van de Vijfde Nota RO en de mogelijke herziening van het Structuurschema Groene Ruimte zal worden bezien welke van de Belvedere-gebieden in aanmerking komen voor een aanvullende PKB-bescherming. In beginsel wordt voor de Belvedere-gebieden geen aanvullende planologische bescherming van rijkswege voorgestaan. Dit zou immers strijdig zijn met de ontwikkelingsgerichte benadering. Daar echter waar grootschalige ruimtelijke ingrepen worden verwacht of op grote schaal kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen zich voordoen, die niet verenigbaar zijn met de beoogde instandhouding en ontwikkeling van de cultuurhistorische identiteit, kan een aanvullende bescherming toch aan de orde zijn.
– Het rijk zal, in nauw overleg met de betrokken andere overheden, voortgaan met de voordracht van gebieden voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Bezien zal worden in hoeverre de «tentative list» herziening dan wel uitbreiding behoeft met gebieden op Belvedere-kaart.
2. Gebiedsgerichte ontwikkeling
Centraal in deze nota staan versterking en verdere ontwikkeling van cultuurhistorische identiteit door middel van een ontwikkelingsgerichte benadering van cultuurhistorische kwaliteiten. Ontwikkeling van de cultuurhistorische identiteit is maatwerk en zal primair plaats vinden door aansluiting te zoeken bij bestaande ruimtelijke ontwikkelingen, bestaande gebiedsgerichte projecten en initiatieven of in bijzondere gevallen door het entameren van specifieke (gebiedsgerichte) projecten op titel van de cultuurhistorische kwaliteiten.
Versterking en verdere ontwikkeling van de cultuurhistorische kwaliteit kan het best tot stand komen door aan te sluiten bij gebiedsgerichte projecten. Te denken valt aan landinrichtingsprojecten, strategische groenprojecten, natuurontwikkelingsprojecten, waardevolle cultuurlandschappen, ROM-projecten, plattelandsontwikkelingsprojecten, realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur en projecten in het kader van de Kwaliteitsimpuls zandgebieden Zuid en Oost Nederland. Daarnaast is het van belang goed in te spelen op ruimtelijke ontwikkelingen, zoals infrastructuurprojecten en zowel kleinschalige als grootschalige verstedelijking.
Provincies worden uitgenodigd de cultuurhistorische beleidsopgave voor deze projecten te expliciteren en om richting te geven aan en toe te zien op de verdere ontwikkeling van de cultuurhistorische identiteit binnen deze projecten.
Is het niet mogelijk om aan te sluiten bij bestaande projecten, dan kan voor de op de Belvedere-kaart aangegeven gebieden een gebiedsgerichte aanpak op titel van de cultuurhistorie worden overwogen. Provincies worden uitgenodigd om, daar waar gewenst, deze gebiedsgerichte aanpak vorm te geven. De inzet van een gebiedsmakelaar die doelen, middelen en partijen bijeen brengt kan de start van deze gebiedsgerichte aanpak faciliteren. Uitwerking op basis van een gebiedsconvenant kan daarbij veelal een vruchtbare weg zijn.
Het rijk acht betrokkenheid van particuliere organisaties, profit en non-profit, bij de gebiedsgerichte ontwikkeling van de cultuurhistorische identiteit van groot belang. Het rijk verwacht van de initiatiefnemers van de gebiedsgerichte aanpak dat zij particuliere organisaties vroegtijdig en volwaardig betrekken bij deze projecten, en van particuliere organisaties dat zij materieel en immaterieel participeren in de projecten.
Aan de provincies wordt gevraagd om op grond van het bovenstaande, voor in ieder geval de Belvedere-gebieden, de regie te voeren en daartoe een actief, uitvoeringsgericht beleid te formuleren dat gericht is op het versterken van de cultuurhistorische kwaliteiten (de fysieke dragers).
In het kader van onder meer de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening zal nader worden bezien:
– welke Belvedere-gebieden in aanmerking komen voor een specifiek op ontwikkeling van cultuurhistorische waarden gericht nationaal project.
Voor een zeer beperkt aantal gebieden kan het rijk zelf een gebiedsgerichte aanpak overwegen. Het gaat hierbij om gebieden met zowel een hoge concentratie van cultuurhistorische waarden (Belvedere-gebieden) als een hoge ruimtelijke dynamiek met een ruimtelijk en bestuurlijk complexe configuratie.
In het kader van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening, NLB21 en eventueel de Nota Vitaal Platteland en het SGR2 zullen keuzen voor deze «nationale projecten» worden gemaakt. Een mogelijk nationaal project is bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Concrete voorstellen zullen in overleg met betrokken overheden en organisaties plaats vinden.
– op welke wijze cultuurhistorische doelstellingen betrokken worden bij diverse ruimtelijke concepten en andere gebiedsgerichte uitwerkingen (zoals b.v. corridors of de reconstructie van de zandgebieden). Bij de uitwerking van deze ruimtelijke concepten zal een regionale differentiatie, mede op grond van cultuurhistorische kwaliteiten, worden nagestreefd. Bij de regionale uitwerking van deze concepten zullen de daarvoor bepalende cultuurhistorische kwaliteiten worden geëxpliciteerd.
3. Gerichte inzet van instrumenten
Ter ondersteuning van gebiedsgerichte bescherming en ontwikkeling is gerichte inzet van instrumenten noodzakelijk. Het betreft instrumenten voor bescherming, inrichting, herstel en beheer en middelen om gebiedsgerichte processen te entameren en uit te voeren.
Het rijk verwacht dat buiten een prioritering van de inzet van instrumenten op rijks- en provinciaal niveau, een belangrijke bijdrage geleverd kan worden door private investeerders, bijvoorbeeld door commerciële functies mogelijk te maken in cultuurhistorisch belangwekkende objecten.
Het rijk zal de volgende instrumenten in Belvedere-gebieden inzetten.
– Waar mogelijk worden gebiedsconvenanten afgesloten met provincies of regio's om integraal gebiedsgericht beleid, inclusief de versterking van de cultuurhistorische identiteit, mogelijk te maken.
– In het kader van Programma Beheer worden beheerspakketten voor cultuurhistorische landschapselementen opgenomen. Bezien zal worden of Belvedere-gebieden onder de werkingssfeer van de subsidieregeling agrarisch natuur- en landschapsbeheer kunnen worden gebracht.
– Aanwijzing van beschermde archeologische en bouwkundige monumenten en -gezichten zal zover als mogelijk bij voorrang plaatsvinden in Belvedere-gebieden.
– Onderzocht zal worden of ook voor het beheer van archeologisch waardevolle objecten rijksmiddelen noodzakelijk zijn.
Voorgestelde beleidsstrategieën
De onderstaande tabel geeft per Belvedere-gebied de voorgestelde beleidsstrategie weer. Daartoe zijn per gebied de huidige en gewenste beleidsinstrumenten weergegeven, gericht op versterking van de cultuurhistorie. De navolgende instrumenten zijn in beeld gebracht:
– Streek- en bestemmingsplannen: provincies en gemeenten worden gevraagd het Belvedere-beleid voor de gebieden door te laten werken in streek- en bestemmingsplannen
– PKB-continueren: met name de PKB Waddenzee, de PKB begrenzing Groene Hart en rijksbufferzones dienen gecontinueerd te worden.
– PKB-introduceren: het betreft uitbreiding van de PKB Waddenzee met locaties van scheepswrakken en de introductie van PKB's voor de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
– PKB-overwegen: het betreft een aantal gebieden waarvan kan worden aangenomen dat de ruimtelijke druk zo groot wordt dat een PKB dient te worden overwogen om deze ontwikkelingen te sturen. Afhankelijk van o.a. de ruimtelijke druk kan voor meer gebieden een PKB-status in de Vijfde Nota RO gewenst zijn.
– Aanvullende wettelijke bescherming: het betreft met name de toepassing van het instrument beschermd landschapsgezicht. Echter ook andere, op bescherming gerichte instrumenten zoals beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde (archeologische) monumenten kunnen van toepassing zijn.
– Voordracht Werelderfgoedlijst: het betreft de reeds aangewezen gebieden of kleinere gebieden die binnen Belvedere-gebieden liggen, de voordrachten (tentative list) en gebieden waar de voordracht is te overwegen.
– Gebiedsgerichte aanpak door het rijk introduceren:vooralsnog wordt alleen de Nieuwe Hollandse Waterlinie voorgesteld als «nationaal project».
– Gebiedsgerichte aanpak door provincie introduceren:de betrokken provincie wordt uitgenodigd een gebiedsgericht project te entameren, gericht op versterking van de cultuurhistorie.
– Gebiedsgerichte aanpak door provincie overwegen:de betrokken provincie wordt in overweging gegeven een gebiedsgericht project te starten.
– Gebiedsgerichte aanpak, aansluiten bij bestaande initiatieven: betrokkenen worden uitgenodigd versterking van de cultuurhistorie te betrekken in lopende gebiedsgerichte projecten.
– Expliciete vergroting betrokkenheid particuliere investeerders en niet gouvernementele organisaties: dit geldt in principe voor alle gebieden, maar is in een aantal gebieden specifiek van belang.
Voorgestelde beleidsstrategie per Belvedere-gebied
Gebied | Ruimtelijk Kader | PKB-bescherming op rijksniveau | Aanvullende wettelijke bescherming | Voordracht Werelderfgoedlijst (UNESCO) | Gebiedsgerichte Aanpak | Expliciet vergroten betrokkenheid PI en NGO | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Streek- en bestemmingsplannen | Continueren | Introduceren | Overwegen | Voordragen | Overwegen | Reeds werelderfgoed | Voordragen | Voordracht overwegen | Rijk: introduceren | Provincie: introduceren | Provincie: overwegen | Aansluiten bij bestaand initiatief | ||
Terschelling | X | X | X | |||||||||||
Westelijke Waddenzee | X | X | (archeologie) X | X | X | |||||||||
Fries en Gronings terpengebied | X | deelsX | X | X | deelsX | X | X | X | ||||||
Noordelijke Wouden en Westerkwartier | X | X | ||||||||||||
De Hemmen | X | X | X | |||||||||||
Oldambt | X | X | X | |||||||||||
Westerwolde | X | X | X | |||||||||||
Oude Veenkoloniën | X | X | X | X | ||||||||||
Eelde-Paterswolde | X | X | X | |||||||||||
Drentse Aa – Hondsrug | X | X | X | |||||||||||
Noordenveld | X | X | X | |||||||||||
Ravenswoud – Veenhuizen | X | X | X | X | X | |||||||||
Frederiksoord - | X | |||||||||||||
Willemsoord | X | X | ||||||||||||
Zuidwest Drenthe | X | X | X | |||||||||||
Aalden e.o. X | X | X | ||||||||||||
Zuidelijke Hondsrug | X | X | X | |||||||||||
Schoonebeek – Bargerveen | X | X | X | |||||||||||
Reestdal | X | X | X | |||||||||||
Staphorst | X | X | ||||||||||||
De Wierden – Weerribben | X | X | X | |||||||||||
Kampereiland – Mastenbroek | X | X | ||||||||||||
Vecht en Regge | X | X | X | |||||||||||
Noordoost Twente | X | X | X | X | ||||||||||
Zuid Twente | X | X | X | X | ||||||||||
Noordoostpolder – Urk | X | X | X deels | X | X | X | ||||||||
Swifterbant | X | X | ||||||||||||
Texel | X | X | ||||||||||||
Groetpolder – De Gouw | X | X | X | X | ||||||||||
Bergen-Egmond- Schoorl | X | X | X | |||||||||||
Schermer – Eilandspolder | X | X | X | |||||||||||
De Beemster | X | X | X | |||||||||||
Zeevang en Waterland | X | X | X | |||||||||||
Stelling van A'dam | X | X | X | X | X | X | ||||||||
Zuid Kennemerland | X | X | X | |||||||||||
Vecht- en Plassengebied | X | X | X | X | ||||||||||
Nieuwe Hollandse Waterlinie | X | X | X | X | X | X | ||||||||
Nieuwkoop – Harmelen | X | X | X | |||||||||||
Lopikerwaard – Krimperwaard | X | X | X | |||||||||||
Kromme-Rijngebied -Heuvelrug | X | X | X | |||||||||||
Nijkerk – Arkemheen | X | X | X | |||||||||||
Speuld – Garderen | X | X | ||||||||||||
Graafschap | X | X | X | X | ||||||||||
Zuidelijke Veluwezoom | X | X | X | |||||||||||
Aalten – Zelhem | X | X | ||||||||||||
Winterswijk | X | X | ||||||||||||
Ooijpolder – Millingerwaard | X | X | X | |||||||||||
Land van Maas en Waal | X | X | X | |||||||||||
Tieler- en Culemborgerwaard | X | X | X | X | X | X | ||||||||
Bommelerwaard | X | X | X | |||||||||||
Den Haag – Wassenaar | X | X | X | |||||||||||
Oud-Ade | X | X | X | |||||||||||
Zoeterwoude – Weipoort | X | X | X | |||||||||||
Midden Delfland | X | X | X | X | ||||||||||
Alblasserwaard | X | X | X | X deels | X | X | X | |||||||
Vijfherenlanden | X | X | X | X | ||||||||||
Voorne – Bernisse | X | X | ||||||||||||
Goeree | X | X | ||||||||||||
Kop van Schouwen | X | X | ||||||||||||
Duiveland | X | X | X | |||||||||||
Tholen | X | X | X | |||||||||||
Walcheren | X | X | X | |||||||||||
Zuid-Beveland | X | X | X | X | ||||||||||
West Zeeuws Vlaanderen | X | X | ||||||||||||
Brabantse Wal | X | X | X | |||||||||||
Langstraat | X | X | ||||||||||||
Dommeldal | X | X | X | X | ||||||||||
Griendtsveen – Helenaveen | X | X | X | |||||||||||
Maasvallei | X | X | X | |||||||||||
Heythuysen -Thorn | X | X | X | |||||||||||
Roergebied | X | X | X | |||||||||||
Heuvelland | X | X | X | X | X |
4.4 Specifiek ruimtelijk beleid: gebiedsgerichte benadering stedelijke gebieden
Het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenoemde Belvedere-gebieden (Specifiek ruimtelijk beleid)
Opgave en oplossingsrichtingen
Voor de op de kaart aangegeven steden wordt vanuit cultuurhistorie extra beleidsmatige aandacht gevraagd voor het instandhouden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor essentiële historische elementen en structuren.
Realisatie van dit beleid voor de steden vindt, in analogie met het beleid voor de landelijke gebieden, plaats langs verschillende lijnen:
1. Duurzame instandhouding van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten door beleidsmatige verankering in bestemmingsplannen.
2. Versterking van de cultuurhistorische identiteit door het benutten van kansen bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven in deze gebieden
De versterking van de cultuurhistorische identiteit zal primair plaatsvinden door het benutten van kansen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij is het van belang de historische ruimtelijke structureren te integreren in nieuwe stedebouwkundige concepten en herinrichtingsplannen, vanuit het besef van historische continuïteit in de stedelijke ontwikkeling. Het ruimtelijk beleid gericht op het duurzaam instandhouden van de cultuurhistorische identiteit biedt daarvoor de ruimtelijke randvoorwaarden (zie paragraaf 4.2).
Nadere ontwikkeling van de cultuurhistorische identiteit, en daarmee van de historische structuren, zal in ieder geval een rol spelen bij de verdere ontwikkeling van de binnensteden, de vormgeving van de openbare ruimte, de herstructureringsopgaven van bestaande bedrijventerreinen en woonwijken en de vormgeving van nieuwe uitbreidingslokaties. Daarom worden de betreffende gemeenten gevraagd in hun ontwikkelings- en investeringsplannen zoals zij die opstellen voor het ISV expliciet weer te geven op welke wijze in deze ruimtelijke vraagstukken, omgaan wordt met historische structuren. Gemeenten worden gevraagd als onderbouwing daarvan een historische analyse te maken (liefst zowel ruimtelijk, economisch als sociaal). Het rijk zal deze plannen naar verwachting op basis van het aandachtsveld cultuurhistorie toetsen.
4.5 Stimulerend beleid voor een thematische aanpak
Het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen (Algemeen ruimtelijk beleid) Het scheppen van voorwaarden ten behoeve van initiatieven van derden gericht op thematische versterking van de cultuurhistorie
Naast de sectorale en de gebiedsgerichte benadering is een thematische benadering van de cultuurhistorie van belang. Het gaat hierbij om twee soorten thema's:
– De drie onderscheiden ruimtelijke trends (paragraaf 3.3). Deze vormen vooral een opgave voor toekomstig onderzoek naar een goed samengaan van ruimtelijke ontwikkelingen en cultuurhistorie.
– Cultuurhistorische thema's als historische infrastructuur (b.v. trekvaarten en waterwegen, oude spoorlijnen, de Romeinse limes, middeleeuwse handelsroutes), historische banden tussen steden en dorpen (b.v. Hanzesteden, vissersdorpen aan de Zuiderzee) , historische waterwerken (b.v. oude dijken met doorbraakkolken, vaarten en tochten, sluisjes en dijkmagazijnen) of andersoortige thema's, zoals Holland Bloembollenland of vestingsteden.
Deze thema's laten zich niet als gebieden op de kaart zetten. Een gebiedsgerichte aanpak is daarom minder geschikt. Ze lenen zich wel voor een thematische aanpak gericht op de versterking van cultuurhistorische kwaliteiten en samenhang.
Het rijk nodigt andere partijen uit thema's planmatig op te pakken. Het rijk wil zich beperken tot een stimulerend beleid door thematische initiatieven en voorbeeldprojecten van particuliere organisaties, gemeenten, waterschappen en provincies te ondersteunen.
Waterproject 1854 in Rotterdam
De algemene gezondheidstoestand in Nederland is nooit zo slecht geweest als in de eerste helft van de 19de eeuw. In de verpauperde binnensteden van het verarmde land hokten tienduizenden mensen bijeen in krotten en kelders, verstoken van de meest elementaire voorzieningen. In een stad als Rotterdam dronken de armen – die een groot deel van de bevolking vormden – hetzelfde water als waar hun afval en uitwerpselen in terecht kwamen. Cholera-epidemieën raasden regelmatig door de grote steden en zorgden ervoor dat de gemiddelde levensverwachting van een arbeider niet hoger was dan 35 jaar.
De gemeente Rotterdam maakte zich zorgen, maar wilde voor verbeteringen niet teveel betalen.
Uiteindelijk ontwierp gemeentelijk architect W.N. Rose in 1854 een betaalbaar plan dat zowel de hygiëne als het stadsschoon ten goede zou komen: het «Waterproject.» Daarbij zorgden een systeem van gemalen, sluizen en duikers en een 30 km lang singeltracé om de oude «stadsdriehoek» voor het regelmatig verversen van het oppervlaktewater in de stad. Langs die singels zou bovendien het tracé voor een «sierlijke wandeling» kunnen worden gemaakt. De landschapsarchitect J.D. Zocher jr. maakte een ontwerp voor het geheel van water, paden en park in de «Engelse» landschapsstijl. Door gebogen lijnen te gebruiken, voorkwam hij dat de route saai werd. Hij liet bijzondere bomen in groepen planten en maakte voor alle bruggen een afzonderlijk ontwerp. De bebouwing langs de singels had een luxe karakter. Villa's en herenhuizen vormden samen een «gouden rand»; de singels vormden de ruggengraat van de nieuwe stadsuitleg van Rotterdam.
Het Waterproject: hoe liep het af?
Ondanks alle goede bedoelingen heeft het Waterproject nooit zo gefunctioneerd als Rose het wilde: tenminste niet als schoonspoelsysteem voor de stad. Dat lag niet aan hem, maar aan tegenstrijdige belangen. Tegelijkertijd werd er namelijk ook al gewerkt aan een waterleiding – en riolennetwerk in de stad, en toen dat eenmaal was gerealiseerd, waren de singels in dat opzicht overbodig geworden. Als stedenbouwkundige ruggengraat en «sierlijke wandeling» functioneren ze echter nog tot op de dag van vandaag. Men woont er graag, en de bewoners identificeren zich zozeer met de singels dat ze zelf vrijwillig voor een deel van het onderhoud zorgen.
Desondanks dreigt het totaalconcept verloren te gaan, het wordt niet meer als geheel ervaren. De schakels tussen de singels verdwijnen, net als de karakteristieke stijl van de beplanting. Dat het tracé verdeeld is over twee deelgemeenten en zes bestemmingsplannen, draagt aan die versnippering bij.
Het Waterproject: nieuw leven in de volgende eeuw
In 2001 is Rotterdam Culturele Hoofdstad; een uitgelezen tijdstip om het Waterproject te rehabiliteren. In opdracht van de dienst Stedebouw en Volkshuisvesting van Rotterdam werd er door architectuurhistorisch bureau Camp & Kamphuis een onderzoek uitgevoerd waarmee een basis gelegd kan worden voor toekomstig ruimtelijk beleid. Het singeltracé zou dan moeten worden beschouwd én behandeld als één samenhangende structuur van cultuurhistorische waarde. De singels vormen in principe nog steeds een groene wandeling en een uitvalsbasis naar andere groene gebieden.
– Kralingse Bos, Diergaarde Blijdorp – en naar verschillende musea; de Westersingel, onderdeel van het tracé, maakt ook deel uit van de Rotterdamse «Culturele As». Deze combinatie zal een meerwaarde opleveren die een nieuw cultuurhistorisch élan kan uitstralen. Door het opwaarderen van Roses «sierlijke wandeling» kan dit 19de-eeuwse waterproject de veelbelovende basis zijn van een stedelijke opknapbeurt in de 21ste eeuw.
5. Kennisontwikkeling en samenwerking
Het verspreiden en toegankelijk maken van de kennis over cultuurhistorie, alsmede het stimuleren van de kansen van cultuurhistorie als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting en het ontwerp Het bevorderen van de samenwerking tussen burgers, organisaties en overheden
De in deze nota gepresenteerde visie met het daarop gebaseerde beleid kan alleen worden gerealiseerd als er voldoende maatschappelijk draagvlak is en indien de overheid in samenspel met het particulier initiatief kan optreden. Het rijk wil anderen stimuleren om gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het cultuurhistorisch erfgoed te dragen. Daarbij vormt het duurzaam behoud vanuit een ontwikkelingsgerichte aanpak het uitgangspunt.
Historisch besef en beschikbaarheid van kennis en informatie is daarvoor een vereiste. Kennis is immers veelal het vertrekpunt van ons handelen. Een gerichte kennisontwikkeling, de beschikbaarheid van relevante integrale informatie en inzicht in toepassingsmogelijkheden zijn noodzakelijk voor een goede integratie van cultuurhistorie en ruimtelijk beleid. Naast verdere kennisverwerving is ook kennisoverdracht van belang; kennis moet behalve aanwezig ook toegankelijk zijn.
De maatregelen op het vlak van kennisontwikkeling en samenwerking liggen primair op de volgende terreinen:
– Het verbeteren van de integratie van de beschikbare kennis en informatie.
– Het verbeteren van de toegankelijkheid en bruikbaarheid van de cultuurhistorische kennis en informatie.
– Het vergroten van de deskundigheid over de toepassingsmogelijkheden van het «ontwikkelingsgericht» omgaan met van cultuurhistorische informatie in ruimtelijke vraagstukken.
– Het ontwikkelen van inzicht in dominante ruimtelijke trends en hun mogelijke effecten op het cultuurhistorische kwaliteiten en in het verlengde daarvan het ontwikkelen van cultuurhistorische perspectieven voor de benadering van ruimtelijke ontwikkelingen.
– Het betrekken en activeren van particuliere organisaties bij de vormgeving en de uitvoering van het beleid (maatschappelijke allianties).
5.2 Integratie van cultuurhistorische kennis en informatie
In ons land is kennis en informatie over de cultuurhistorie disciplinair verdeeld. Dit terwijl de onderscheiden werkvelden in de dagelijkse werkelijkheid in directe onderlinge relatie bestaan, en de dagelijkse praktijk juist gebaat is met integrale inventarisaties, waarderingen en advisering bij ruimtelijke plannen.
Kennis en informatie over cultuurhistorie is op rijksniveau ondergebracht in tenminste vier afzonderlijke kenniscentra: de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ), de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), het Informatie- en Kenniscentrum Natuurbeheer (IKC-N) en het Staring Centrum als onderdeel van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO-SC). Niet alleen deze opdeling zelf, maar ook onevenwichtigheden in de aandacht en benaderingswijze vormen een complicerende factor. Zo bestaan op het gebied van cultuurhistorische inventarisaties, karteringen en waarderingen grote verschillen in systematiek, schaalniveau en criteria, die een integrale waardering in de weg staan. De genoemde kenniscentra hanteren bovendien verschillende instrumenten bij de advisering over ruimtelijke plannen. Een afzonderlijk, op advisering gericht instrument voor het historischlandschappelijke aspect ontbreekt bovendien volledig.
Op methodisch vlak zal derhalve de deskundigheid de komende jaren sterk moeten worden ontwikkeld. Zo zullen de mogelijkheden worden onderzocht om de nu reeds door de rijksdiensten gehanteerde, op advisering gerichte instrumenten (zoals de cultuurhistorische verkenningen en archeologische inventarisaties) meer op elkaar af te stemmen en het historisch-landschappelijke aspect daarin expliciet te betrekken. Ten behoeve van de onderlinge afstemming van inventarisaties en waarderingen zullen de rijksdiensten nader onderzoeken hoe integrale cultuurhistorische karteringen en waarderingen tot stand kunnen komen. Daarbij zal de ontwikkelingsgerichte benadering centraal staan.
Het Stimuleringsprogramma Behoud Bodemarchief, dat thans door NWO wordt voorbereid, kan eveneens een bijdrage leveren aan deze methodiekontwikkeling.
5.3 Toegankelijkheid van kennis en informatie
Voor het verbeteren van de toepassingsmogelijkheden bij ruimtelijke planvorming is het ontwikkelen van uniforme en integrale informatie en kennis essentieel. Echter ook de toegankelijkheid daarvan voor gebruikers, zowel overheden als particulieren, vormt een voorwaarde voor een vroegtijdige en volwaardige betrokkenheid van het cultuurhistorisch aspect.
Ten behoeve van de beleidsontwikkeling en -uitvoering op lokaal en regionaal niveau is het bij elkaar brengen van «vraag en aanbod» van cultuurhistorische kennis belangrijk. Daarom is het van belang om de kennis vanuit de cultuurhistorische deeldisciplines geïntegreerd aan te bieden.
In een aantal provincies zijn steunpunten voor de monumentenzorg ingesteld of zijn initiatieven tot vergelijkbare steunpunten genomen. De ROB en RDMZ participeren in deze steunpunten. Een directe inbreng vanuit het rijk aangaande het historisch landschap ontbreekt vooralsnog. De regionale beleidsdirecties van LNV zouden hierin een rol kunnen spelen.
De provinciale steunpunten kunnen mogelijk een taak vervullen bij het bijeen brengen van «vraag en aanbod» op het gebied van cultuurhistorische kennis. Zij kunnen een loketfunctie vervullen, waarbij de kennis vanuit de verschillende cultuurhistorische deeldisciplines geïntegreerd wordt aangeboden.
Een nog open vraag is of er op landelijk niveau een centrale informatievoorziening moet komen, met primair een doorverwijsfunctie die een uitgebreid netwerk van relevante kenniscentra en bronhouders veronderstelt. Nader onderzoek is nodig naar de behoefte aan een dergelijk landelijk «loket», de meerwaarde ten opzichte van de provinciale steunpunten en de bestaande kenniscentra, en de eventuele vormgeving van dit informatiepunt.
Een hoge prioriteit heeft het verder ontwikkelen en toegankelijk maken van de digitale cultuurhistorische databestanden bij de verschillende kenniscentra. De mogelijkheden om deze bestanden te koppelen en via internet toegankelijk te maken worden reeds onderzocht.
Gestreefd wordt naar koppeling van landelijke bestanden van archeologische en bouwkundige monumenten met het historisch-geografisch gegevensbestand dat bij het IKC-N en DLO-Staring Centrum in ontwikkeling is. De ROB en RDMZ zullen hun inzet van deskundigheid en informatie ten behoeve van het vervaardigen van cultuurhistorische waardenkaarten door provincies continueren. Daarbij is eenduidigheid in informatie en de mogelijkheid van koppeling van bestaande informatie van groot belang. De in deze nota gepresenteerde Belvedere-kaart zal de komende jaren verder worden onderbouwd en verfijnd.
Het voornemen is daarnaast om in samenwerking met andere partners een Handboek cultuurhistorie uit te brengen, waarin wetten en regels en mogelijkheden en beperkingen voor verschillende gebruikers worden uiteengezet.
Voorwaarde voor een betere toegankelijkheid en benutting van kennis en informatie is een intensieve communicatie tussen de verschillende actoren in het veld. Versterking van het netwerk draagt daartoe bij. Hier ligt primair een taak voor het veld zelf. Ondersteuning zal echter worden verleend bij het tot stand brengen van een overzicht van de (netwerken van) diverse actoren.
Integratie van informatie en advies en ondersteuning door rijksdiensten en provinciale steunpunten staat ten dienste van de dagelijkse uitvoeringspraktijk. Op dit niveau komen kennis, interessen en belangen van overheden, projectontwikkelaars, ondernemers, eigenaren, vormgevers, particuliere organisaties en wetenschappers samen. Een open dialoog tussen de betrokken partijen opent de weg op alle schaalniveau's tot vergroting van inzicht en expertise op het vlak van ontwikkelingsgericht omgaan met cultuurhistorie in ruimtelijke plannen.
Deskundigheidsbevordering bij alle actoren is een vereiste. De rijksoverheid wil deze dialoog dan ook op de terreinen van (vak)onderwijs, planvorming, inrichting en beheer bevorderen.
Eén van de redenen waarom de cultuurhistorie geen vanzelfsprekende factor is in planvorming en gebruik van de ruimte, is dat het vakonderwijs onvoldoende aandacht besteedt aan historie in algemene zin en de kansen van cultuurhistorie in het bijzonder. Dit blijkt met name een omissie te zijn in de op vormgeving gerichte vakopleidingen, zoals stedebouw, bouwkunde, architectuur en landschapsarchitectuur, maar ook in de planologie. Ook worden onvoldoende relaties gelegd tussen de verschillende disciplines.
Omgekeerd worden historici en cultuurhistorici onvoldoende geschoold in de ruimtelijke problematiek. Hierdoor wordt er onvoldoende aandacht besteed aan de kansen die een ontwikkelingsgerichte benadering biedt voor het behoud van het cultureel erfgoed.
Aangezien de onderwijsprogramma's een primaire verantwoordelijkheid zijn van de onderwijsinstellingen zelf wordt een dringend beroep op de bestaande vakopleidingen gedaan om deze aspecten te betrekken bij hun onderwijsprogramma's. Het rijk zal het initiatief nemen tot een dialoog met de betreffende vakopleidingen, met als uiteindelijk doel te komen tot een «goed opdrachtnemerschap», van met name architecten, landschapsarchitecten, stedebouwkundigen en cultuurhistorici.
Het rijk wil daarnaast bijdragen aan de intensivering van het gesprek tussen cultuurhistorici, planologen, stedebouwkundigen, landschapsarchitecten en projectontwikkelaars. Zo zal aan architectuurinstellingen als het Nederlands Architectuurinstituut worden gevraagd hun activiteiten mede hierop te richten.
Ook in het kader van de discussies over een goed opdrachtgeverschap zal expliciet aandacht worden gevraagd voor het handelen vanuit een historisch bewustzijn en respect voor het verleden. Hierbij zullen de potenties van cultuurhistorie op zich en de merites van een ontwikkelingsgerichte benadering aan de orde worden gesteld.
De ontwikkelingsgerichte benadering van de cultuurhistorie wordt steeds breder gedragen, maar is nog geen gemeengoed. Het is van belang praktische ervaring op te bouwen met deze manier van werken, bij overheden, maatschappelijke organisaties, opdrachtgevers en ontwerpers. Ook is het van belang deze praktijkkennis toegankelijk te maken voor anderen. Leren uit de ervaringen van anderen blijkt immers nog steeds een zeer vruchtbare weg. Dit wordt onderstreept door het succes van het project Voorbeeldplannen van het ministerie van VROM en het feit dat verschillende maatschappelijke partijen en gemeentelijke overheden met regelmaat het belang hiervan hebben aangegeven. Vanuit de rijksoverheid zullen dan ook stimuleringsmiddelen beschikbaar worden gesteld voor het ondersteunen van voorbeeldprojecten op lokaal niveau, gericht op het ontwikkelingsgericht betrekken van cultuurhistorie bij verschillende aspecten van beleids- en planontwikkeling, zoals ontwerp, inrichting, beheer, herbestemming, onderhoud en restauratie, recreatie en toerisme.
Het rijk zal ook bijdragen aan andere ondersteunende activiteiten, zoals masterclasses, prijsvragen en symposia. Dit in samenwerking met verschillende maatschappelijke organisaties, zoals Architectuur Lokaal, het Platform Landschap en Cultuurhistorie, de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA), het Nationaal Contact Monumentenzorg (NCM), het Nationaal Restauratiefonds (NRF), de Boekmanstichting, de Bond van Nederlandse Stedebouwkundigen en Planologen (bnSP) en de Nederlandse Vereniging voor Tuin- en Landschapsarchitectuur (NVTL).
5.5 Onderzoek naar ruimtelijke trends
In paragraaf 3.3. zijn drie majeure ruimtelijke trends onderscheiden, te weten veranderend waterbeheer, de dynamiek van het platteland en vernieuwing van het verstedelijkingspatroon. In de planologische vakwereld zijn ze reeds onderwerp van vele verkenningen. In de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en andere ruimtelijk relevante nota's zal aan deze trends beleidsmatig richting worden gegeven.
De cultuurhistorie moet vanuit haar eigen invalshoek, expertise en belang anticiperen op deze trends. Zij heeft echter slechts een beperkte traditie in hierop gericht onderzoek. Historisch gezien zijn de cultuurhistorische disciplines meer gewend om te reageren dan om te anticiperen. Versterking van deze oriëntatie is daarom noodzakelijk, opdat het cultuurhistorische aspect nadrukkelijk aanwezig kan zijn in het debat over de toekomst van de ruimte. De verantwoordelijke departementen van het rijk zullen gezamenlijk opties ontwikkelen voor anticiperend cultureel en/of cultuurhistorisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van nieuwe kennis is echter niet alleen een taak weggelegd voor de departementale kenniscentra, maar wordt ook een beroep gedaan op het bredere wetenschappelijke veld. Het ligt daarbij voor de hand samenwerking aan te gaan met de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en relevante onderszoekscholen zoals ARCHON voor de archeologie, de onderzoeksschool Kunstgeschiedenis voor de historisch (steden)bouwkundige aspecten, het Interuniversitair Centrum voor Geo-ecologisch Onderzoek voor de historische geografie en NETHUR (Netherlands Graduate School of Housing and Urban Research) voor de ruimtelijke aspecten.
5.6 Maatschappelijke allianties
Het behoud van het onroerend cultureel erfgoed is geen museale activiteit. Behoud kan alleen door tegelijkertijd zorg te dragen voor voldoende ruimtelijke en economische «dragers» en door het cultuurhistorisch belang te koppelen aan andere belangen. Dit impliceert dat duurzaam behoud van het cultureel erfgoed niet een zorg voor de overheid alleen kan zijn maar gestalte moet krijgen door gerichte samenwerking met marktpartijen, overheden en belangenorganisaties. Per concreet geval zullen wisselende coalities of allianties moeten worden gevormd, afhankelijk van de situatie ter plekke. Het gaat in organisatorische zin om samenwerkingsverbanden tussen overheden onderling, overheden samen met particuliere organisaties en particuliere organisaties onderling. Inhoudelijk gaat het om samenwerkingsverbanden zowel binnen een cultuurhistorisch samenhangende regio als op het vlak van cultuurtoerisme, landschapsbeheer, plattelandsvernieuwing en dergelijke.
De gebiedsgerichte aanpak biedt grote mogelijkheden voor alle publieke en private partijen om een eigen rol te spelen. Een breed palet aan samenwerkingsverbanden is wenselijk en mogelijk.
Daarnaast worden maatschappelijke organisaties nadrukkelijk uitgenodigd thematische allianties te vormen. Thematische allianties kunnen zowel van belang zijn voor cultuurhistorische thema's als voor ruimtelijke thema's of verbindingen met andere sectoren, zoals natuur, recreatie, woningbouw of waterbeheer.
Particuliere organisaties op het vlak van cultuurhistorie beschikken over een grote en actieve achterban en een enorme rijkdom aan kennis en informatie over specifieke onderdelen van het cultureel erfgoed en de lokale en regionale geschiedenis. Tot op heden richten deze organisaties zich vooral op kennisverdieping en wordt de kennis van deze organisaties in lokale (o.a. bestemmingsplannen) en regionale (o.a. gebiedsgerichte aanpak) visies en plannen onvoldoende benut. Dit in tegenstelling tot natuur- en milieuorganisaties die hun kennis en invloed wel weten aan te wenden door een actieve betrokkenheid (deelname aan projecten, inspraak, etc.), strategisch handelen (vroegtijdige inbreng, eigen visies en plannen) en publieke mobilisatie (op breed publiek gerichte acties, etc.) Toch kunnen deze organisaties juist op lokaal en op thematisch niveau een aansprekend en goed onderbouwd verhaal inbrengen in beleids- en besluitvormingsprocessen van gemeenten, provincies en rijk.
De confrontatie van cultuurhistorie en ruimtelijke inrichtingsvraagstukken wordt door cultuurhistorische organisaties vaak als complex ervaren. Het zou goed zijn als deze organisaties sterker bij ruimtelijke vraagstukken zouden zijn betrokken. Dit vraagt om meer kennis van ruimtelijke processen en procedures, inzet van beschikbare kennis voor visie-ontwikkeling, het zoeken van samenwerking met andere organisaties en vroegtijdige participatie bij onder meer bestemmingsplannen en gebiedsgerichte plannen en projecten.
Een breed palet aan samenwerkingsverbanden is gewenst. Het rijk wil in samenwerking met provincies een actieve rol spelen in het mobiliseren van deze organisaties. Ze worden uitgenodigd om mee te denken over de aard en vormgeving van ruimtelijke ontwikkelingen en een bijdrage te leveren aan o.m. cursussen, publieksexcursies, onderzoek en het opstellen van bijvoorbeeld beeldkwaliteitplannen. Het rijk zal daarom de betrokkenheid van particulieren en maatschappelijke organisaties als voorwaarde stellen voor het toekennen van stimuleringsmiddelen voor lokale initiatieven en procesgelden voor het initiëren van een gebiedsgerichte aanpak voor de Belvedere-gebieden.
Rijkswerf Willemsoord in Den Helder
Den Helder is voor Nederlandse begrippen een jonge stad. Aanvankelijk was dit de naam van een vissersdorpje, zo omstreeks 1500. Dat het dorp in korte tijd een heel andere betekenis kreeg, is te danken aan een beschutte kreek, het Nieuwediep. Daar vonden in de 18de eeuw koopvaarders en oorlogsschepen uit Amsterdam een veilige ligplaats, voordat ze de Noordzee opvoeren. In 1781 werd deze geul door de Marine bestemd tot oorlogshaven, en zo'n tien jaar later werd er een «kielplaats» aangelegd, waar schepen gerepareerd konden worden in een natuurlijk droogdok. In de Franse tijd werd deze vlootbasis bij Den Helder verder versterkt; Napoleon zelf gaf opdracht tot de aanleg van een onneembare vesting aan het Marsdiep, die als het «Gibraltar van het Noorden» bekend stond. Na de val van Napoleon namen zijn Nederlandse opvolgers de plannen over. In 1822 kwam de Rijkswerf gereed, die naar Koning Willem I «Willemsoord» werd genoemd. Meer dan 170 jaar waren stad, oorlogshaven en «Marine-Etablissement» nauw met elkaar verbonden.
De Rijkswerf na Wereldoorlog en Koude Oorlog: vergane glorie?
Den Helder is ook een jonge stad, doordat meer dan een vijfde deel ervan na de Tweede Wereldoorlog moest worden herbouwd. Stad en haven hadden zwaar te lijden gehad van bombardementen en vernielingen. In de Koude Oorlog die op de bevrijding volgde, speelde de Marine een belangrijke rol in de Nederlandse defensie en Den Helder voer daar wel bij. Toen rond 1990 aan die periode van spanning een einde kwam, veranderde dat. De invloed van de Marine liep merkbaar terug. De oude Rijkswerf werd in 1993 opgegeven ten gunste van een nieuwe, buiten de stad. Het historische nautisch-industriële complex raakt in verval. Al eerder was de werf, door gedeeltelijke sloop van de bebouwing langs de Hoofdgracht, geïsoleerd geraakt van de stad. Nu ligt er een parkeerplaats tussen stad en werf; de parkeerplaats voor de auto's van de boot naar Texel.
De Rijkswerf straks: een levende herinnering aan een maritiem verleden
In Den Helder is het besef ontstaan dat Willemsoord méér is dan een scheepswerf in verval. De oude Rijkswerf biedt de stad juist kansen om haar door een moeilijke periode heen te helpen. De Nationale Vlootdagen trekken honderdduizenden bezoekers. Zouden die belangstellenden niet kunnen worden verleid tot een langer verblijf?
De gemeente heeft opdracht gegeven tot het ontwikkelen van een plan waarin wordt geschetst hoe Willemsoord de gunstige toeristisch-recreatieve effecten kan versterken. Volgens dit plan zal Willemsoord worden ingericht als toeristisch bezoekerscentrum waar op verschillende manieren het nautische karakter van de stad wordt benut. Ook stedelijke functies, wonen en werken, zouden hier een plaats kunnen vinden met als gevolg het stedebouwkundig herstel van de verbinding tussen binnenstad en werf.
Op termijn kan de relatie tussen stad, haven en vestingwerken – die op zich al een belangrijke attractie vormen – worden versterkt en Den Helder een nieuwe samenhang geven. De oude Rijkswerf, die inmiddels de status van rijksmonument heeft verkregen, moet van dit nieuwe geheel de spil en de motor zijn. In de toekomst zou Den Helder weer moeten worden verbonden met de zee. Daarvoor kan de dijkzone worden ingericht tot een nieuwe zeepromenade, die door zijn hoogteligging uitzicht biedt over het Marsdiep, Texel en de Oude Rijkswerf. Dan zal Den Helder weer zijn naam «het Gibraltar van het Noorden» met recht kunnen dragen.
Het beter benutten van de cultuurhistorie kan voor verschillende beleidsterreinen een belangrijke meerwaarde hebben. Dit geldt in versterkte mate voor een weloverwogen combinatie van cultuurhistorisch en ruimtelijk beleid.
In hoofdstuk 1 werd duidelijk dat bij het formuleren van een dergelijk beleid rijkelijk kan worden geput uit reeds bestaande maatschappelijke en beleidstendensen. Met deze nota wordt een proces in gang gezet tot het samenvoegen van wat voorheen vooral afzonderlijk bestond, vanuit het vertrouwen dat ook hier het geheel meer kan zijn dan de som der delen.
Dit betekent ook dat de afzonderlijke beleidsterreinen kunnen profiteren van het hier in gang gezette beleid. Er is winst te behalen indien de potenties van cultuurhistorie expliciet worden betrokken bij het bestaande en nog vorm te geven beleid.
Dit hoofdstuk geeft aan in welke functies het aspect cultuurhistorie met name een rol speelt (6.2) en hoe cultuurhistorie door kan werken in het beleid gericht op die functies (6.3). Afgesloten wordt met een overzicht van alle uit de nota voortvloeiende maatregelen die in het vervolgtraject na het verschijnen van de nota nader worden uitgewerkt (6.4).
6.2. Het aspect cultuurhistorie en andere functies
Cultuurhistorie is geen zelfstandige functie. Ruimtelijke functies als wonen, bedrijvigheid, landbouw, natuur, recreatie, infrastructuur en waterbeheer hebben wel ieder hun eigen historie en daarmee een eigen cultuurhistorische waarde aan de omgeving meegegeven. Cultuurhistorie is als aspect dan ook altijd gekoppeld aan andere, ruimtelijke functies. Cultuurhistorische waardering kan pas in retrospectie worden gegeven. Daarmee is het streven naar het creëren van culturele waarde echter niet inhoudsloos, integendeel. Voor al deze functies kunnen voorwaarden worden gecreëerd die het ontstaan van kwaliteit bevorderen en daardoor de kans op latere waardering als cultuurhistorisch erfgoed verhogen. Daarnaast biedt het bestaande cultuurhistorisch erfgoed een voedingsbodem en inspiratiebron voor de vormgeving van ruimtelijke functies.
• Stedebouw en (landschaps-)architectuur
De gebouwde omgeving is een resultante van het samenspel tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers (ontwerpers en bouwers). De invloed van bouwers en financiers op onze omgeving wordt vaak onvoldoende onderkend. Zij bepalen mede het beeld dat ontstaat door de keuze van de plek, de architect en het beschikbare budget. Zowel in het bestaande stedelijke gebied als bij uitbreidingen vormen hun opvattingen een factor van belang in het streven naar kwaliteit in de leefomgeving. Dat een hoge kwaliteit economisch mogelijk is, is meerdere malen met succes aangetoond. Dit appelleert niet alleen aan ontwerpers (architecten, stedebouwkundigen en landschapsarchitecten) maar ook aan een goed opdrachtgeverschap. De ruimtelijke inrichting en stedebouw van nu vormen het cultureel erfgoed van morgen.
De opgave bestaat eruit de ontwikkeling, de constante verandering van functie en bestemming van de ruimtelijke inrichting als vertrekpunt te nemen voor het duurzaam behouden en versterken van de positie van het cultureel erfgoed. Dat betekent dat het gebruik van de kwaliteiten van het erfgoed ten dienste van ruimtelijke ontwikkelingen centraal staat.
De natuur in Nederland is in hoge mate door de mens bepaald. Zelfs in de meest «natuurlijke» gebieden is de invloed van de mens onmiskenbaar. Iedere grens tussen «natuur» en «cultuur» is in de Nederlandse context betwistbaar en dubbelzinnig. Ook de nieuwe natuur (50 000 ha volgens het Natuurbeleidsplan44) is bovenal een cultuuruiting van het eind van de twintigste eeuw, die weerspiegelt hoe wij nu met het landschap omgaan en welk eisen we eraan stellen. In de toekomst blijft het onderscheid tussen natuur en cultuur in Nederland complex en is het de vraag of de scheidslijn tussen natuur en cultuur in het landelijk gebied als zodanig zinvol is.
In natuurgebieden zijn talrijke cultuurhistorische waarden aanwezig en tal van cultuurhistorische waarden zijn «natuurlijk» of hebben een natuurfunctie, zoals houtsingels, vijvers, bunkers en stadsmuren. Dikwijls is het beheer van natuurgebieden tevens op het behoud van cultuurwaarden afgestemd. Extra aandacht voor de cultuurhistorische component kan tot vergroting van de belevingswaarde en de natuurlijke diversiteit leiden. Dit geldt ook voor natuurontwikkelingsprojecten en Strategische Groenprojecten45. Op dit moment spelen de aanwezige cultuurhistorische waarden bij dergelijke projecten vaak nog een ondergeschikte rol bij de vormgeving, inrichting en het beheer van deze gebieden. Ook hier kan de combinatie van natuur en cultuurhistorie de waarde doen toenemen. Natuurontwikkelingsgebieden en Strategische Groenprojecten worden immers niet alleen voor de natuur, maar ook voor de mens ontwikkeld. Natuurbeschermingsorganisaties, zoals de Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Wereldnatuurfonds, de provinciale Landschappen en Landschapsbeheer Nederland kunnen hier een belangrijke bijdrage aan leveren.
De agrariërs hebben een groot deel van Nederland vormgegeven; de landbouw is verweven met het Nederlandse landschap. De middeleeuwse en latere ontginningsstructuur van landbouwgebieden is vaak nog aan de percelering, de dorpsvorm en aan het patroon van wegen en waterlopen af te lezen. In de bodem, zoals onder de essen van Oost en Zuid Nederland, zijn zelfs de sporen van een nog oudere agrarische nederzettingsstructuur veelal nog te vinden. Daarnaast is er sprake van typerende bouwkunst in het landelijk gebied, zoals de boerderijen. Ook landgoederen, buitenplaatsen en historische tuinen bij boerderijen maken deel uit van ons cultureel erfgoed. Deze kenmerken geven iedere streek een eigen identiteit en zijn het behouden waard.
Niet alle cultuurhistorische kwaliteiten worden altijd even goed herkend en erkend. Dit geldt met name de onzichtbare archeologische monumenten. Landinrichting, modernisering van de landbouw en oprukkende verstedelijking hebben een groot deel van het erfgoed veranderd of aangetast. Daar tegenover staat dat steeds meer inwoners van Nederland de karakteristieke, oude agrarische cultuurlandschappen waarderen. Behoud en herstel van het karakter van de agrarische landschappen past binnen het beleid voor plattelandsvernieuwing.46 De kunst is de cultuurhistorische waarden van agrarische landschappen te benoemen, te behouden en verder te benutten, ook in economische zin. Dit kan niet zonder medewerking van agrariërs, waterschappen en andere gebruikers en beheerders van het landelijk gebied. Deze belangrijke vormgevers en beheerders kunnen hun rol als «producent van het landschap» nadrukkelijker oppakken. Ook andere partijen, zoals de landen tuinbouworganisaties en de Vereniging van Grondeigenaren die belang hebben bij de ontwikkeling van landbouwgebieden met hoge cultuurhistorische waarden, werken daar gezamenlijk verder aan47
Recreatie en toerisme is een sector die sterk groeiende is. Het aantal korte binnenlandse vakanties, weekendtrips en dagtochten vertoont sinds 1979 een opgaande lijn. De toename van het binnenlands toerisme kwam ook de cultuurhistorische sector ten goede48. Bezoeken aan musea, monumenten, oude stadskernen en bezienswaardige dorpsgezichten worden blijkbaar gemakkelijk in het programma van vakantie, weekendtrip of dagje uit opgenomen. Bij deze constatering is van belang dat vooral het oudere bevolkingsdeel royaler in de vrije tijd kwam te zitten en deze tijd ook actiever en meer buitenshuis besteden. Het is ook dit deel van de bevolking dat de grootste belangstelling voor cultuurhistorie aan de dag legt.
Verankering van cultuurhistorie in het ruimtelijke beleid is een kansrijke optie voor integratie met recreatie en toerisme. Door toenemende welvaart en vrije tijd neemt de hoeveelheid tijd gespendeerd aan recreatief-toeristische activiteiten toe. Dit geldt zowel voor de Nederlander als ook voor de inwoner van de meeste Europese landen. (Cultuur)landschap en cultuurhistorische bezienswaardigheden vormen, naast natuur, een belangrijke basis voor de recreatieve en toeristische kwaliteit van gebieden. Landschap, bos, natuurterreinen en cultuurhistorie vormen samen een aantrekkelijk geheel dat met name geschikt is voor routegebonden vormen van recreatie, recreatief medegebruik en dag- en verblijfsrecreatie.
Een van de vormen van vrijetijdsbesteding is de toervaart. Waterwegen (kanalen en (trek)vaarten) hebben vaak hun oorspronkelijke transportfuncties verloren. De stichting Recreatietoervaart Nederland heeft als taak de uitbreiding van het vaarwegennetwerk in Nederland. Ook kan gedacht worden aan het (her)gebruik van de nog bestaande kerkepaden, kaden en tiendwegen om de toegankelijkheid van het landelijk gebied te vergroten.
Bij de verbintenis tussen cultuurhistorie, recreatie en toerisme zijn kwaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid en belevingswaarde belangrijke aspecten voor een integrale planmatige ruimtelijke inrichting. Overigens moet daarbij steeds de «recreatieve draagkracht» in beschouwing worden genomen.
De watersystemen in Nederland en de wijze waarmee er in Nederland in het verleden mee is omgegaan bepalen in grote mate hoe Nederland er uit ziet. De «strijd tegen het water» en het gebruik van water heeft vele cultuurhistorische monumenten opgeleverd: terpen, dijken, sloten, watergangen, watermolens, (stoom)gemalen, sluizen, dijkmagazijnen. Rivieren, beken, kanalen en andere kunstmatige waterlopen voor de scheepvaart herbergen een schat aan informatie over hoe met het water werd en wordt omgegaan. Tegelijkertijd hebben de watersystemen van Nederland bepaald waar en hoe er werd gewoond en gewerkt. Waterstaatkundige «monumenten» vertellen deze typisch Nederlandse geschiedenis en zijn het behouden meer dan waard.
Maar het gaat om meer dan behoud alleen. De waterhuishouding zal in de toekomst evenzeer bepalend zijn voor het functioneren en het aanzien van Nederland als in het verleden. Er liggen grote opgaven. Voortgaande zeespiegelrijzing, bodemdaling, verzilting en de verwachtingen omtrent de gevolgen van een klimaatsverandering vergen een herbezinning op het gebruik van de ruimte.49 Daarbij kan cultuurhistorische informatie een inspiratiebron vormen. Ten behoeve van de beperking van wateroverlast wordt er nu al gewerkt aan gedeeltelijk herstel van oude rivierlopen en het creëren van meer ruimte voor de rivieren. De informatie uit het verleden kan mogelijk op meer fronten een aanwijzing geven over hoe problemen aangepakt kunnen worden. Denk aan de oorspronkelijke bewoning op hooggelegen terpen. In het kader van het vergroten van het waterbergend vermogen van gebieden kan een dergelijk wijze van wonen en werken in een waterbergend gebied wellicht nieuwe initiatieven opleveren. Ook historische overlaten en de inundatiegebieden van de militaire stellingen kunnen een dergelijke waterbergende functie (opnieuw) bekleden, hetgeen tevens mogelijkheden biedt voor andere functies, zoals natuurontwikkeling of drinkwaterwinning.
6.3 Doorwerking in rijksbeleid
Cultuurhistorie kan op verschillende wijze doorwerken in andere beleidsvelden. Hierna wordt aangegeven welke beleidsterreinen het betreft en wat er mogelijk is c.q. gedaan gaat worden.
In het architectuurbeleid zal het bouwen aan de interactie tussen ontwerp en cultuurbehoud een thema zijn. Daartoe worden de verbindingen tussen architectuurbeleid en cultuurhistorisch beleid versterkt.
Het rijk vraagt architectuurinstellingen en cultuurhistorische instellingen om hun activiteiten te richten op bevordering van de dialoog tussen de architectuur en cultuurhistorische disciplines. Verder zal de rijksoverheid in de eigen bouwplannen uitwerking gaan geven aan «voorbeeldig opdrachtgeverschap», waarbij ook aandacht is voor de cultuurhistorische context van een ontwerp-opgave. De uitwerking van het architectuurbeleid zal plaats vinden in de volgende Cultuurnota en in een nog te verschijnen nieuwe Architectuurnota.
Voor de stedelijke ontwikkeling is het van essentieel belang dat monumentenzorg, een volwaardige plaats heeft in de aanpak van stadsvernieuwing en herstructurering van wijken. In het Stedelijk Vernieuwingsbeleid wordt voorgesteld dat gemeenten zich bij planvorming rekenschap geven van de historisch waardevolle stedelijke structuren, zowel boven- als ondergronds. In de nota Stedelijke Vernieuwing50 is aangekondigd dat er naar wordt gestreefd de huidige geldstromen voor stedelijke vernieuwing te bundelen in een geïntegreerde regeling. Thans wordt die regeling uitgewerkt in een wetsvoorstel Stedelijke Vernieuwing.
In het vervolg op de nota Stedelijke Vernieuwing (1997) is gewerkt aan bundeling en integratie van de geldstromen op het gebied van stedelijke vernieuwing in één Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Gemeenten kunnen voor ISV-middelen in aanmerking komen mits hun plannen toetsing aan de «aandachtsvelden» van het rijksbeleid doorstaan. In een van deze mogelijke aandachtsvelden, het aandachtsveld Cultuurhistorische voorzieningen, komt aan de orde welke aandacht gemeenten moeten besteden aan cultuurhistorische aspecten in de stedelijke ontwikkeling. Actuele ontwikkelingen en inzichten over monumentenzorg hebben ertoe geleid dat het meewegen van cultuurhistorische aspecten in de kwaliteitszorg voor de gebouwde omgeving een steeds grotere rol is gaan spelen bij stedelijke vernieuwing. Monumentenzorg in het kader van de stedelijke ontwikkeling richt zich op het grotere geheel, op cultuurhistorisch waardevolle stedebouwkundige structuren, zoals beschermde en te beschermen stads- en dorpsgezichten.
De relatie tussen monumentenzorg en stadsvernieuwing bestaat al lange tijd. Dit heeft er onder meer toe geleid dat in de sleutel voor de verdeling van de stadsvernieuwingsgelden een «historische factor» is opgenomen, die maakt dat gemeenten met een beschermd of te beschermen stads- of dorpsgezicht (in situaties van vóór 1850) ten behoeve van extra te maken kosten voor behoud en herstel een grotere rijksbijdrage ontvangen dan de andere gemeenten. Deze middelen worden geïntegreerd in het ISV en verdeeld met de ISV-verdeelsleutel, die thans nog in ontwikkeling is. Het integrale karakter van het ISV maakt het mogelijk de aandacht voor monumentenzorg in het kader van stedelijke vernieuwing integraal te benaderen.
• Natuur-, landschaps- en recreatiebeleid
In de nog te verschijnen nota Natuur, Bos en Landschap in de 21-ste eeuw (NBL21)51 zullen de in deze nota verwoorde doelen en aanpak worden geïncorporeerd en zullen de volgende maatregelen in ieder geval aan de orde komen.
– Cultuurhistorische aspecten van de EHS.Natuurbeheer binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, Natuurbeleidsplan) is voor een deel in feite cultuurbeheer, daar het een voortzetting is van het menselijk gebruik in het verleden, dat hoge natuurwaarden heeft voortgebracht (bijvoorbeeld loofbossen, heidevelden, schraalgraslanden). Het betreft zowel agrarische beheersvormen als bijvoorbeeld het beheer van landgoederen. Waar dit aan de orde is, met name in de half-natuurlijke landschappen, zal de cultuurhistorische component nadrukkelijker betrokken worden bij het maken van keuzen voor inrichting en beheer. In natuurontwikkelingsgebieden zal de cultuurhistorische context mede bij de vormgeving en inrichting betrokken worden.
– Cultuurhistorie buiten de EHS. Door integratie van het gebiedsgericht beleid voor cultuurhistorie in het landschapsbeleid zal behoud en verdere ontwikkeling van cultuurhistorie in het landelijk gebied een extra impuls krijgen. Deze impuls bestaat uit extra middelen voor investeringen in en het beheer van cultuurhistorisch belangrijke landschapselementen in de Belvedere-gebieden en uit een gebiedsgerichte benadering van het landschapsbeleid, waarin de cultuurhistorische aspecten van geselecteerde gebieden aandacht krijgen.
– Beheer van cultuurhistorische landschapselementen. In het kader van het Programma Beheer52 wordt een subsidieregeling agrarisch natuur- en landschapsbeheer vormgegeven. In deze regeling worden beheerspakketten voor cultuurhistorische landschapselementen opgenomen. Bezien zal worden welke Belvedere-gebieden onder de werkingssfeer van deze subsidieregeling gebracht kunnen worden. Op deze wijze wordt door middel van agrarisch natuur- en landschapsbeheer het beheer van de cultuurhistorie verder vorm gegeven.
In de eveneens nog te verschijnen nota Vitaal Platteland53 zullen de in deze nota verwoorde doelen en aanpak worden geïncorporeerd in het beleid voor het landelijk gebied. Dit zal in ieder geval op de volgende wijze gebeuren:
– De opgaven voor de Belvedere-gebieden zullen waar nodig worden geïntegreerd in de regiovisies, de integrale gebiedsgerichte aanpak en gebiedscontracten. Dit geldt in het bijzonder de opdracht de fysieke dragers te behouden en te versterken.
– Daarnaast zullen relaties gelegd worden met EU-kaderverordening plattelandsontwikkeling (Agenda 2000).54 Ook zal het beleid voor de Belvedere-gebieden onderdeel moeten uitmaken van de Rurale Ontwikkelingsplannen (ROP's) die door de Europese Commissie zijn voorgesteld als basis voor EU-medefinanciering.
– In de gebiedsgerichte aanpak in het kader van de kwaliteitsimpuls Zandgebieden Zuid en Oost Nederland55 zal het Belvedere-beleid eveneens worden uitgevoerd.
– In de nota Vitaal Platteland zullen verder de relaties tussen cultuurhistorie en plattelandsontwikkeling, cultuurhistorie en recreatie, cultuurhistorie en agrarische ontwikkelingen en cultuurhistorie en het Stimuleringskader LNV beleidsmatig verder worden ingevuld.
– In een mogelijk nieuw Structuurschema Groene Ruimte 2 zullen de Belvedere-gebieden worden geïntegreerd in het toekomstig gebiedenbeleid. Daarnaast biedt het SGR2, waar relevant, de mogelijkheid deze gebieden planologische bescherming te geven en om actief cultuurhistorie, in samenhang met ander beleid, binnen het toekomstig gebiedenbeleid verder te ontwikkelen.
– Naast doorwerking in bovenstaande nota's zal het ministerie van LNV cultuurhistorie nadrukkelijker betrekken bij de aansturing van Staatsbosbeheer en de Dienst Landelijk Gebied, bij de vormgeving en inrichting van strategische groenprojecten en andere projecten, bij de onderzoeksaansturing en het Stimuleringskader van LNV.
• Waterbeleid en Infrastructuurbeleid
De minister van Verkeer en Waterstaat zal in het beleid uitwerking geven aan de volgende noties:
– bij het waterbeleid zal rekening worden gehouden met en gebruik gemaakt worden van historisch watersystemen en cultuurhistorisch kansrijke situaties (bijvoorbeeld vergroting waterberging in samenhang met waterlinies en overlaten);
– bij het beleid voor de grote wateren (o.a. PKB Waddenzee en Noordzeebeleid) wordt rekening gehouden met de in de waterbodems aanwezige archeologische waarden;
– bij de uitvoering van het infrastructuurbeleid wordt de cultuurhistorie betrokken bij zowel de tracékeuzen als bij inpassings- en ontwerpvraagstukken. Niet alleen om cultuurhistorische bijzondere waarden te ontzien, maar vooral om gebruik te maken van cultuurhistorische kwaliteiten bij het ontwerp en het beheer.
Bezien wordt of binnen de saneringsparagraaf van de Wet Bodembescherming het belang van de cultuurhistorie moet worden opgenomen en of opname van een post cultuurhistorie in de begroting van saneringslocaties gewenst is.
Met het uitbrengen van deze nota wordt een begin gemaakt met het leren spreken van een «nieuwe taal». Een taal waarin cultuurhistorici en plannenmakers zich op elkaar richten en een dialoog aangaan, een dialoog van anticiperen en reflecteren. Steeds minder cultuurhistorici zien ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening in eerste instantie als een bedreiging; steeds minder cultuurhistorici zullen daardoor meteen geneigd zijn om zich tegen verandering te verzetten. Ook steeds minder architecten en plannenmakers ontwerpen vanuit een blanco situatie; het karakter van een plek wordt meer gezien als het vertrekpunt van ontwerp, van denken en handelen. Kortom, de basis voor een verdere exploratie van de wederzijdse betekenis van cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting is aanwezig.
De beleidsopgave is dan ook niet zo zeer draagvlakverwerving als wel handelingsbereidheid. Immers, de dialoog speelt zich vaak af in situaties die niet eenvoudig zijn en waarvoor nog geen pasklare oplossingen voorhanden zijn; situaties waarin de neiging zal bestaan om «oud gedrag» te vertonen, niet om het experiment aan te gaan, situaties waarin goede bedoelingen het afleggen tegen direct aanwezige, sectorale prioriteiten.
Het zal dan ook zeker moeite en geduld kosten om elkaars taal te leren spreken en elkaars motieven en ervaringen te leren kennen, zonder dat deze moeite meteen wordt beloond met klinkende resultaten. Ervaringen die recentelijk met deze dialoog zijn opgedaan, zoals er een aantal in de nota staan weergegeven, tonen aan dat de weg om tot kwaliteit en identiteit te komen niet altijd de makkelijkste is. Maar dat is dan ook de prijs die betaald moet worden voor kwaliteit en een investering in de opbouw van een nieuwe werkwijze.
In deze nota zijn maatregelen voorgesteld die het aangaan van de dialoog tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting moeten vergemakkelijken. Het toezicht op de uitvoering van deze maatregelen zal blijven plaatsvinden in interdepartementaal afstemmingsverband. Daartoe zal het bestaande interdepartementale overleg van directeuren betrokken bij Belvedere worden voortgezet. Daarbij zal worden bezien hoe de coördinatie en uitvoering van de werkzaamheden die in het verlengde van deze nota liggen zo goed mogelijk kunnen worden vorm gegeven. Over de resultaten van de verschillende maatregelen zal in 2002 verslag aan de Tweede Kamer worden gedaan.
In de navolgende tabel staat samengevat welke maatregelen in het vervolgtraject worden uitgewerkt.
Acties die voortvloeien uit de nota Belvedere
Paragraaf in nota Belvedere | Beschrijving actie | Gericht aan/uitvoering door | Beleidsmatige verankering |
---|---|---|---|
4.2 | Gemeenten wordt gevraagd aan te geven hoe en in hoeverre de cultuurhistorische samenhang wordt gehandhaafd en daartoe de cultuurhistorische kernkwaliteiten aan te geven als ruimtelijk toetsingskader bij de locatie-, inrichtings- en vormgevingskeuze. | Gemeenten Rijk | Bestemmingsplan Concrete beleidsbeslissing in 5e nota RO |
4.2 | Bezien van introductie van een prestatieveld cultuurhistorie voor het stedelijk gebied in het kader van het programma ISV. Rijk | Programma Investeringen Stedelijke vernieuwing. | |
4.2 | Provincies en gemeenten wordt gevraagd om voor de Belvedere-gebieden een actief cultuurhistorisch ruimtelijk beleid te formuleren. Gericht op het herkenbaar houden en versterken van de ruimtelijke en historische samenhang en de daarvoor bepalende cultuurhistorische kwaliteiten. | Provincies Gemeenten Rijk | Streekplan Bestemmingsplan Beleidsbeslissing in 5e nota RO |
4.2 | Versterking van de interdepartementale afstemming t.b.v. versterkt toezicht in de RPC en PPC's op de doorwerking en handhaving van het ruimtelijk rijksbeleid i.r.t. cultuurhistorie. | Rijk | – |
4.2 | Adequaat betrekken van cultuurhistorische kwaliteiten en potenties bij andere (dan RO) sectorale wettelijke regelingen (te beginnen bij landinrichtingsprocedure). | Provincies Rijk | – |
4.2 | Bevordering van een betere incorporatie van cultuurhistorische aspecten in MER's door versterken deskundigheid en versterkte aandacht bij beoordelen rapportages. | Rijk | – |
4.2 | Verkenning van de mogelijkheden van afstemming tussen sectorale instrumenten zoals de Cultuuristorische Verkenning en de Standaard Archeologische inventarisaties. | Rijk | |
4.2 | Stimuleren van gebruik en verdere ontwikkeling van de cultuurhistorische effectrapportage (cher) | Rijk en gemeenten | – |
4.2 | Provincies worden gevraagd beschermde landschapsgezichten aan te wijzen, met name in Belvedere-gebieden. | Provincies | Provinciaal beleidsplan |
4.2 | Onderzoeken van de wenselijkheid en mogelijkheid tot stroomlijning van aanwijzingsprocedures van wettelijk beschermde bouwkundige archeologische monumenten, beschermde stad- en dorpsgezichten en beschermde landschapsgezichten. | Rijk, provincies en gemeenten. | – |
4.2 | Onderzoek naar de wenselijkheid van herziening van het beheersinstrumentarium. | Rijk | – |
4.3 | Provincies worden gevraagd een beleid voor de Belvedere-gebieden in hun streekplan op te nemen. | Provincies Rijk | Streekplan Beleidsbeslissing in 5e nota RO |
4.3 | Provincies worden gevraagd de cultuurhistorische karakteristieken van Belvedere-gebieden vast te leggen in streekplannen als ruimtelijk toetsingskader bij locatie-, inrichtings- en vormgevingskeuze. | Provincies Gemeenten Rijk | Streekplan (met doorwerking in bestemmingsplan) Beleidsbeslissing in 5e Nota RO |
4.3 | Bij de toetsing van streek- en bestemmingsplannen zal expliciet worden toegezien op de doorwerking van het Belvedere-gebiedenbeleid. | Rijk | |
4.3 | Provincies worden verzocht te bezien of verankering in het streekplan van Belvedere-gebiedenbeleid voldoende bescherming biedt en eventueel door gerichte inzet van instrumenten zoals de NB-wet of de Monumentenwet deze bescherming te optimaliseren. | Provincies | Streekplan |
4.3 | Provincies worden verzocht bij de inzet van de natuurbeschemingswet (beschermde landschapsgezichten) voorrang te geven aan belvedere-gebieden. | Provincies | |
4.3 | Bezien zal worden welke Belvedere-gebieden in aanmerking komen voor een aanvullende PKB-bescherming | Rijk | 5e Nota Ruimtelijke Ordening |
4.3 | Het rijk zal, in nauw overleg met de betrokken andere overheden, voortgaan met de voordracht van gebieden voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. | Rijk, provincies, gemeenten | |
4.3 | Bezien zal worden in hoeverre de «tentative list» herziening dan wel uitbreiding behoeft met gebieden op de Belvedere-kaart. | Rijk | |
4.3 | Provincies worden gevraagd de cultuurhistorische beleidsopgave in bestaande gebiedsgerichte projecten te expliciteren en om richting te geven aan en toe te zien op de verdere ontwikkeling van de cultuurhistorische identiteit binnen deze projecten. | Provincies | |
4.3 | Provincies worden uitgenodigd om, daar waar gewenst, een gebiedsgerichte aanpak voor cultuurhistorie vorm te geven. | Provincies | |
4.3 | Provincies worden gevraagd om, in ieder geval voor de Belvedere-gebieden, de regie te voeren en daartoe een actief, uitvoeringsgericht beleid te formuleren gericht op versterking van de cultuurhistorische kwaliteiten. | Provincies | |
4.3 | Bezien zal worden welke Belvedere-gebieden in aanmerking komen voor een specifiek op ontwikkeling van cultuurhistorische waarden gericht nationaal project. | Rijk, provincies | 5e Nota Ruimtelijke Ordening |
4.3 | Bezien zal worden op welke wijze cultuurhistorische doelstellingen betrokken worden bij diverse ruimtelijke concepten en andere gebiedsgerichte uitwerkingen. | Rijk | o.a. 5e Nota RO |
4.3 | Waar mogelijk worden gebiedscontracten afgesloten tussen rijk en provincies of regio's om integraal gebiedsgericht beleid, inclusief de versterking van de cultuurhistorische identiteit, mogelijk te maken. | Rijk en provincies | |
4.3 | In het kader van Programma Beheer worden beheerspakketten voor cultuurhistorische landschapselementen opgenomen. Bezien zal worden of Belvedere-gebieden onder de werkingssfeer van de subsidieregeling agrarisch natuur- en landschapsbeheer kunnen worden gebracht. | Rijk en provincies | |
4.3 | Aanwijzing van beschermde archeologische en bouwkundige monumenten en -gezichten zal zover als mogelijk bij voorrang plaatsvinden in Belvedere-gebieden. | Rijk | |
4.3 | Onderzocht zal worden of voor het beheer van archeologisch waardevolle objecten rijksmiddelen noodzakelijk zijn. Rijk | ||
4.4 | Gemeenten worden gevraagd in hun ontwikkelings- en investeringsplannen t.b.v. ISV, expliciet weer te geven op welke wijze omgegaan wordt met historische structuren. | Gemeenten | |
4.4 | Gemeenten worden gevraagd als onderbouwing van plannen t.b.v. ISV een historische analyse te maken. | Gemeenten | |
4.4 | Het rijk zal plannen t.b.v. ISV naar verwachting toetsen op basis van het prestatieveld cultuurhistorie. | Rijk | |
4.5 | Het rijk nodigt andere partijen uit cultuurhistorische thema's planmatig op te pakken en het rijk zal hierbij ondersteuning verlenen. | Rijk, provincies, gemeenten, particuliere organisaties | |
5.2 | Onderzoek naar afstemmingsmogelijkheden van adviseringsinstrumentarium rijksdiensten | Rijk | |
5.2 | Onderzoek naar methodiek integrale cultuurhistorische karteringen/waarderingen | Rijk | |
5.3 | Uitvoeren onderzoek naar noodzaak centrale informatievoorziening cultuurhistorie | Rijk | |
5.3 | Onderzoeken van koppelingsmogelijkheden databestanden cultuurhistorie | Rijk | |
5.3 | Nadere onderbouwing en verfijning Belvederekaart | Rijk; provincies e.a. | |
5.3 | Uitbrengen van Handboek cultuurhistorie | Rijk en anderen | |
5.3 | Ondersteuning bij het inzichtelijk maken van het netwerk voor cultuurhistorie | Rijk en particuliere organisaties | |
5.4 | Deskundigheidsbevordering op het vlak van ontwikkelingsgericht omgaan met cultuurhistorie | Rijk; onderwijs-instellingen; maatschappelijke organisaties | Cultuurnota |
5.4 | Stimuleren van voorbeeldprojecten, masterclasses e.d. | Rijk | |
5.5 | Versterking anticiperen op ruimtelijke trends van cultuurhistorisch onderzoek | Rijk; Onderzoeksscholen | |
5.6 | Stimuleren van samenwerkingsverbanden van overheid en particuliere organisaties | Rijk, andere overheden; particuliere organisaties | |
6.3 | Bevorderen van dialoog tussen architectuur en cultuurhistorie | particuliere instellingen | Cultuurnota/Architectuurnota |
6.3 | Uitwerking geven aan «voorbeeldig opdrachtgeverschap» | Rijk | Architectuurnota |
6.3 | Betrekken monumentenzorg bij stedelijke vernieuwing | Rijk | ISV |
6.3 | Cultuurhistorische component nadrukkelijker betrekken in nieuw beleid voor natuur- en landschap | Rijk | nota NBL 21 |
6.3 | Cultuurhistorische component nadrukkelijk betrekken bij nieuw beleid landelijk gebied | Rijk | nota Vitaal platteland |
6.3 | Cultuurhistorie nadrukkelijker betrekken bij uitvoering waterbeleid en infrastructuurbeleid | Rijk | |
6.3 | Uitwerkingsmogelijkheden bezien van economische en toeristische potenties van cultuurhistorie | Rijk | Nota Ruimtelijk Economisch Beleid |
7.2 | Onderzoek naar noodzaak extra middelen voor beheer en aankoop van archeologische terreinen | Rijk |
Cultuurhistorische effecten op een nieuwe stad
Ten westen van Utrecht zal de komende jaren een nieuwe stad verrijzen: de Vinexlocatie Leidsche Rijn. Hier zullen op termijn 100 000 mensen komen te wonen, in nieuwe huizen maar met een herkenbaar historische achtergrond. Al vanaf de Bronstijd, bijna 4000 jaar geleden, is men gaan wonen op de hoge stroomruggen direct langs de (Oude of Leidsche) Rijn. Hoewel het achterland venig en zompig was, vormde de rivier al in de prehistorie een belangrijke verkeersader. Later fungeerde de Rijn als noordgrens (de limes) van het Romeinse Rijk. Langs deze natuurlijke grens liep een weg over de stroomruggen en op strategische punten waren forten aangelegd. Een van die punten is nog als bult herkenbaar in het Leidsche-Rijngebied: de plaats waar ooit een fort heeft gelegen.
Na het jaar 1000, lang na het vertrek van de Romeinen, werd het natte achterland voor het eerst ontgonnen. Op de kop van de lange percelen vestigden zich boeren die het ontwaterde land erachter bebouwden. Deze lintbebouwing is nog steeds kenmerkend voor het gebied.
Sommige boeren verging het buitengewoon voorspoedig. Zij verbouwden soms hun woningen tot kleine kastelen, compleet met een gracht eromheen. De Hamtoren, baken voor automobilisten en treinreizigers, is een restant van een dergelijke luxe woning voor een landsheer.
Vanaf de 15de eeuw werd er veel klei in het gebied gewonnen. Hele kavels op de stroomruggen werden «afgevlet» en speciaal voor het afvoeren van de klei werden nieuwe sloten gegraven.
Vinex langs de Rijn: hoe behandel je cultuurhistorie?
Ondanks de gebruikelijke recente veranderingen en aanpassingen in het gebied, zoals de aanleg van spoor- en autowegen, is de historische structuur – bewoning langs de kronkelende rivier, landbouw in het verkavelde achterland – nog goed te herkennen, de structuur wordt geaccentueerd door vele gebouwen van historische waarde. Ook zijn er in de loop van de lange bewoningsgeschiedenis veel plaatsen van archeologische waarde ontstaan, waar het verleden weliswaar niet zichtbaar is maar nog wel degelijk schuilgaat onder het oppervlak. Hoe moet er met dit gebied worden omgegaan, nu het zal veranderen van een kleinschalig agrarisch in een grootschalig modern stedelijk landschap?
Leidsche Rijn straks: bouwen op basis van keuzes
Voorafgaand aan het masterplan voor dit gebied is er een Cultuurhistorische Effectrapportage (CHER, analoog aan de al langer bestaande MER) uitgevoerd. Juist doordat dit rapport zo vroeg in het planproces is geschreven, konden de gegevens optimaal worden benut. In het bebouwingsplan voor Leidsche Rijn heeft men er bewust niet voor gekozen om de nadruk te leggen op de stroomruggen, hoewel dit voor de bewoning van oudsher de belangrijkste factor is geweest. De stroomruggen zullen de ruggengraat vormen van de groene structuur van het gebied. Daardoor wordt dit deel van de locatie zoveel mogelijk ontzien bij de nieuwbouw. Hierdoor wordt tegelijkertijd een waardevol deel van het historisch bodemarchief behouden; onzichtbaar en veilig onder de grond voor toekomstige generaties. In een eerste versie van het plan voor dit park was er sprake van een ophoging van zes tot acht meter. Hierdoor zou de archeologica vermorzeld worden Uiteindelijk wordt het gebied toch verhoogd, maar dan met een nog te tolereren zetting in de bodem van acht centimeter. De toekomstige stadsstructuur zal grotendeels worden gebaseerd op de bestaande wegen en kavelgrenzen. Historisch belangwekkende bebouwing blijft zoveel mogelijk intact.
Het is voor de eerste keer dat een locatie van een dergelijke omvang wordt ontworpen en bebouwd met zo«n inzicht in de historische ondergrond en achtergrond. De inzet tot behoud en gebruik daarvan in het ontwerp is hoog. De uitkomst ervan vooralsnog onzeker, omdat de praktische vertaling van plan naar uitvoering nog op veel plaatsen moet beginnen. De aanpak van Leidsche Rijn en de daar opgedane ervaringen zullen echter hoe dan ook hun nut bewijzen bij toekomstige projecten.
In de voorgaande hoofdstukken is het beleid voor versterking van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening verwoord. Om uitvoering te geven aan dit beleid worden bestaande instrumenten en budgetten beter ingezet. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de relevante rijksbudgetten. Daarnaast ligt er een verantwoordelijkheid bij andere overheden en marktpartijen om een (financiële) bijdrage te leveren aan de realisatie van het beleid voor cultuurhistorie, want alleen samen kan de cultuurhistorie worden versterkt.
Naast de betere inzet van bestaande middelen, wordt door het rijk een aantal extra impulsen gegeven aan de beleidsuitvoering. Deze staan verwoord in paragraaf 7.3: intensiveringen.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de middelen die van rijkswege beschikbaar zijn voor behoud, herstel, inrichting en beheer van de cultuurhistorische elementen en patronen.
Hiertoe zijn regelingen en budgetten uit de begrotingen 1999 van LNV, VROM en OC&W verkend op hun bijdragen aan behoud, herstel, inrichting en beheer van archeologie, monumenten en cultuurhistorisch landschap. Uiteindelijk bleken 47 regelingen en budgetten, met een totaalbedrag van ruim 4 miljard gulden, op cultuurhistorie van toepassing te zijn.
Een voorzichtige schatting van het aandeel uit deze regelingen en budgetten voor cultuurhistorie telt op tot een bedrag van circa 240 miljoen gulden per jaar. Het betreft hier over het algemeen directe bestedingen.
Financieel overzicht van de regelingen en bestedingen ten behoeve van de cultuurhistorie (bron: begrotingen 1999 ministeries LNV, VROM en OC afgeronde bedragen in miljoenen)
x f 1 miljoen | archeologische monumenten | gebouwde monumenten | cultuurhistorisch landschap | Totaal |
---|---|---|---|---|
OC&W | 22 | 178 | – | 200 |
VROM | – | 20 | – | 20 |
LNV | 1 | – | 19 | 20 |
Totaal | 23 | 198 | 19 | 240 |
Een groot deel van de totaalbedragen is geconcentreerd in enkele grote posten, zoals het Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten (125 mln.), het Besluit Rijkssubsidiëring Onderhoud Monumenten (27 mln.) en onderhoud van monumenten in rijkseigendom (20 mln.). Van een geheel andere orde zijn de middelen die beschikbaar zijn voor de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (20 mln.) en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (23 mln.). Ten aanzien van het (historisch) cultuurlandschap is er sprake van een groot aantal regelingen waar cultuurhistorie voor een bedrag van circa 11 mln. in meer of mindere mate van profiteert, maar waarbinnen geen budgetten zijn geëxpliciteerd. De gehanteerde bedragen zijn daarom schattingen op grond van ervaringen van gebruikers van de regelingen. Daarnaast zijn er voor circa 8 mln. expliciete budgetten voor het (historisch) cultuurlandschap vrijgemaakt, waaronder voor circa 4 mln. voor historische parken en tuinen.
Voor beheer en aankoop van archeologische monumenten is eveneens geen expliciet budget beschikbaar. Onderzocht zal worden of hiervoor extra middelen noodzakelijk zijn.
Naast de hiervoor vermelde regelingen wordt beheer, behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorie direct of indirect ondersteund door een groot aantal fondsen en regelingen, zoals:
– «de verstoorder betaalt» principe bij archeologie (verdrag van Malta)
– diverse fiscale regelingen
– hypotheken met laag rentepercentage
– Europese fondsen
– provinciale en gemeentelijke fondsen
– particuliere bijdragen
– regelingen op aanpalende beleidsvelden, zoals voor stadsvernieuwing en werkgelegenheid
Cultuurhistorie kan in de toekomst een grotere rol spelen in Europees verband; ook financieel.
De EU-kaderverordening plattelandsontwikkeling (onderdeel van Agenda 2000) noemt cultuurhistorie expliciet. Bezien zal worden in hoeverre Europese fondsen mede ingezet kunnen worden voor cultuurhistorie.
Daarnaast zal afstemming van middelen plaats vinden door zoveel mogelijk geldstromen te bundelen in gebiedsafspraken. Stroomlijning van middelen voor het cultuurhistorisch landschapsbeheer zal plaats vinden in het kader van Programma Beheer.
De geïnventariseerde middelen zijn met name gericht op behoud en beheer. In de volgende paragraaf worden deze aangevuld met stimulerings- en investeringsmiddelen gericht op een ontwikkelingsgerichte omgang met de cultuurhistorie.
Zoals uit het onderzoek naar de geldstromen voor de cultuurhistorie is gebleken zijn er verschillende reguliere budgetten voor cultuurhistorie beschikbaar, maar ze zijn nogal versnipperd en ongelijksoortig van aard.
Daarnaast zijn er in het kader van het zogenaamde ICES-programma gelden gevoteerd mede ten behoeve van de cultuurhistorie. Zo zijn er gelden voor monumentenzorg en ruimtedruk- en ruimtelijke kwaliteit.
Specifiek ten behoeve van Belvedere doeleinden worden er extra financiële middelen vrijgemaakt die gericht zijn op het wegnemen van belemmeringen die het integraal benutten van de cultuurhistorie binnen de ruimtelijke ordening in de weg staan en die leiden tot een versterking van de cultuurhistorische dimensie.
De onderstaande bestedingsvoorstellen tellen op tot een programma voor een totaal van 18 miljoen vanaf 2003 aan rijksmiddelen. Het programma is opgesteld voor een periode van 10 jaar. De betrokken departementen hebben daarbij de bereidheid uitgesproken om in het jaar 2000 opnieuw te bezien in hoeverre de hier gepresenteerde inzet voldoende adequaat is.
De hier gepresenteerde bedragen kunnen uiteindelijk hoger uitvallen afhankelijk van bestedingen voor cultuurhistorie binnen lopend beleid, programma's en projecten. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door deze middelen pro memorie te ramen.
Daarnaast wordt er van uitgegaan dat de inzet van rijksmiddelen zal leiden tot co-financiering door andere overheden (provincies, gemeenten, waterschappen) en particuliere partijen (publiek-private samenwerkingsconstructies of sponsoring). Ook is de verwachting dat er voor sommige programma-onderdelen vanuit de nieuwe kaderverordening plattelandsvernieuwing sprake kan zijn van een financiële bijdrage vanuit de Europese Unie. Hiertoe dient de gebiedsgerichte opgave voor cultuurhistorie tot uitdrukking te komen in zogenaamde rurale ontwikkelingsplannen (ROP's). Gegeven het feit dat de omvang van een mogelijke EU-bijdrage én de omvang van de mogelijke co-financiering door andere overheden en private partijen niet aan te geven is, worden ook deze middelen pro memorie geraamd.
Tenslotte zouden er – al naar gelang de uiteindelijke vormgeving van een mogelijke Belvedere-voorziening (zie hieronder) – terugverdieneffecten kunnen ontstaan als gevolg van «revolving funds» constructies. Uiteindelijk is dan ook de verwachting dat er per saldo veel meer middelen beschikbaar zullen zijn voor Belvedere doeleinden dan de hier gepresenteerde rijksinzet. Een en ander leidt tot het volgende financieringsoverzicht:
Financieringsoverzicht Belvedere (bedragen in miljoenen)
2000 | 2001 | 2002 | 2003–2010 | |
---|---|---|---|---|
Rijksbijdrage | 11+pm | 14+pm | 17+pm | 18+pm |
Co-financiering | pm | pm | pm | pm |
Bijdrage EU | pm | pm | pm | pm |
Totaal: | 11+pm | 14+pm | 17+pm | 18+pm |
De bestedingen betreffen de volgende categorieën:
I. Het vergroten van de toegankelijkheid en uniformiteit van de informatiebronnen over cultuurhistorie (de «één-loket gedachte»), het stimuleren van «kennis- en informatie uitwisseling» programma's voor vakbeoefenaars ter stimulering van het ontwikkelingsgericht omgaan met de cultuurhistorie (masterclasses, voorbeeldboeken, aanvullingen op vakopleidingen) en het uitvoeren van de Belvedere monitoring.
II. Het stimuleren van een themagerichte aanpak van de cultuurhistorie. Sommige cultuurhistorische waarden en structuren kennen een verspreiding die verder reikt dan een af te bakenen gebied en lenen zich daardoor voor een thematische benadering. Vanuit die optiek worden dan ook faciliteiten beschikbaar gesteld om deze waarden op een thematische wijze te kunnen versterken c.q. benutten. Het betreft vooral projecten met als doel de cultuurhistorie toeristisch/recreatief te ontsluiten en voorzieningen te treffen voor restauratie en onderhoud. Deze projecten bieden veelal een goede mogelijkheid voor een directe betrokkenheid door particuliere organisaties.
III. Belvedere-gebieden:
A. Het geven van een nationale impuls aan de aanpak van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is voorgedragen als «nationaal project», vanwege de complexe bestuurlijke en ruimtelijke opgave. In dit gebied zijn diverse (rijks-) projecten in voorbereiding of voorgenomen, zoals: infrastructuurprojecten (verbreding/verlegging A2 en A12;
aanleg HST-oost), corridor-ontwikkeling Amsterdam-Utrecht, verstedelijkingsopgave (m.n. stadsgewesten Amsterdam en Utrecht), herinrichting mede ter realisering van EHS, Randstadgroenstructuur en recreatievoorzieningen, waterwinning, waterbeheersing en verziltingsbestrijding, voorbereiding aanwijzing NHW als Werelderfgoed.Voor dergelijke omvangrijke en complexe projecten is volgens de Startnota Ruimtelijke Ordening 1999 een integrale inrichtingsopgave aan de orde. De revitalisering van de Nieuwe Hollandse Waterlinie kan, als mega-singel rond de Randstad, de fysieke drager van de ruimtelijke inrichtingsopgave vormen.
B. Het helpen realiseren van een tiental regionale projecten – zijnde kwaliteitsimpuls voor Belvedere-gebieden – die in overleg met de provincies in het kader van de 5de Nota over de Ruimtelijke Ordening en het NBL21 worden vastgesteld; de provincie voert hier de regie.
C. Het stimuleren van en investeren in lokale en regionale initiatieven in overige Belvedere-gebieden gericht op een integrale benadering van de cultuurhistorie en de betrokkenheid van particuliere partijen.
D. Ten behoeve van stedelijke projecten worden gelden beschikbaar gesteld vanuit ICES/Monumentenzorg en Investeringen Stedelijke Vernieuwing. Daarnaast stelt het rijk, op titel van Belvedere, ten behoeve van het stimuleren van op cultuurhistorische leest geschoeide (lokale) plannen een budget beschikbaar om cultuurhistorisch verantwoorde ontwerpen te (laten) vervaardigen.
IV. De cultuurhistorie zal voortaan meekoppelen in rijksprojecten van LNV, OCenW, V&W en VROM. De uitgaven voor cultuurhistorie vormen daarbij onderdeel van de projectkosten zoals bij de reconstructie zandgebieden. Voor wat betreft investeringen in infrastructuur is hier reeds in voorzien in het kader van het beleid ten aanzien van IBO-inpassing; de financiële middelen in dit kader zijn reeds tot en met 2010 belegd.
Globale bestedingen tot en met 2003
Als richtsnoer wordt indicatief het navolgende bestedingspatroon per jaar voorgesteld, waarbij als uitgangspunt geldt dat de middelen ten behoeve van investeringsdoeleinden in de loop der jaren stijgen. Uiteraard geldt dat het daadwerkelijke bestedingspatroon mede afhankelijk is van de mate van indiening- en uitwerking van concrete plannen en voorstellen. Ook zal – mede afhankelijk van de te creëren voorziening voor Belvedere (zie hieronder) – worden bezien in hoeverre enige verschuivingen tussen de jaren én tussen bestedingscategoriën tot de mogelijkheden behoren.
Globale bestedingen rijksmiddelen ten behoeve van Belvedere t/m 2003 (bedragen in miljoenen)
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | |
---|---|---|---|---|
1. Kennis- en informatie | 3 | 3 | 3 | 3 |
2. Thema's | 2 | 2 | 2 | 2 |
3. Belvedere-gebieden | ||||
a. N. Hollandse Waterlinie | 1 | 2 | 3 | 3 |
b. Regionale projecten | 3 | 5 | 7 | 8 |
c. Lokale initiatieven | 1 | 1 | 1 | 1 |
d. Steden | 1 | 1 | 1 | 1 |
4. Meekoppeling | pm | pm | pm | pm |
Totaal: | 11+pm | 14+pm | 17+pm | 18+pm |
Om uitvoering te kunnen geven aan de (financiële) voornemens zal er een «voorziening» worden vormgegeven. Daarbij zijn er argumenten die pleiten voor een flexibele voorziening. Een voorziening die het bijvoorbeeld mogelijk maakt dat andere partijen financieel bijdragen, waarbij gedwongen kasritmen de uitvoering niet verstoren, waarbij er financiële voordelen te behalen kunnen zijn door terugverdien-opties etc.
Gegeven de integraliteit van de benadering van de cultuurhistorie wordt echter niet gestreefd naar een nieuwe financieringsbron die mogelijk leidt tot verkokering. Vandaar dat eerst zorgvuldig verkend zal worden welke oplossingen mogelijk zijn vooraleer over de vormgeving van de voorziening een besluit zal worden genomen.
Ten behoeve van de uitvoering van het programma zal nader bezien worden welk sturingsmechanisme het best kan worden ingezet om middelen toe te wijzen. Ook hier geldt dat in eerste instantie niet gestreefd wordt naar een nieuw te creëren orgaan. De concrete vormgeving zal nader worden bezien, waarbij ook de uitvoeringskosten zullen worden meegenomen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het creëren van een bestuurlijk punt waarbij, naast de rijksoverheid ook andere partners betrokken worden in aansluiting op bestaande fondsen (het Groenfonds en Nationaal Restauratiefonds in afstemming met het Stimuleringsfonds voor de Architectuur). Vanzelfsprekend zullen de huidige budgethouders bij deze gedachtenontwikkeling worden betrokken.
De cultuurhistorie is geen zelfstandige ruimtelijke functie, zoals bijvoorbeeld «natuur» (zie paragraaf 6.2). Cultuurhistorie is een aspect dat van waarde is als het betrokken wordt bij de uitvoering van beleid; zoals dat momenteel ook al in veel (uitvoerings)projecten van LNV, VROM en V&W gebeurt.
De eerste evaluatie van Belvedere in 2002 aan de Tweede Kamer zal inzicht geven op welke wijze cultuurhistorie in de uitvoering is betrokken en welke bedragen daarmee gemoeid zijn. Daarna zal met een zekere regelmaat – in aanvang eens per twee jaar – een dergelijke rapportage plaatsvinden. Daarbij worden andere partners zoals provincies, gemeenten en waterschappen uitgenodigd om op vergelijkbare wijze te rapporteren.
Historische verbindingen hersteld
Nederland heeft waarschijnlijk het best onderhouden en meest fijnmazige net van verharde wegen dat er op de wereld te vinden is. Dat is een positieve benadering van een ontwikkeling die ook negatief kan worden uitgelegd: alles en iedereen is vandaag de dag bereikbaar via asfaltwegen, waarvan gretig gebruik wordt gemaakt. Dat geldt ook voor de rustigste delen van het land, die juist door de betere bereikbaarheid en de toegenomen «autodichtheid» een stuk minder rustig is geworden dan de toeristenfolders doen geloven. Nog niet zo lang geleden waren veel van de lokale verbindingen onverhard, smal, ongeschikt voor snelverkeer en bedoeld om lopend van de ene plaats naar de andere te komen. Deze paden liepen over de velden en door de weilanden. 's Zondags liep men van heinde en verre naar de kerk via deze routes die allemaal gebaseerd waren op het oude recht van overpad.
Het was een specifiek gebruik van de «kerkepaden» die overigens voor alle doeleinden werden gebruikt.
Naar een grotere schaal: verlies van het kleine
Dertig jaar geleden werd in het kader van een landinrichtingsplan het gebied rond het dorp Zieuwent ingrijpend gewijzigd. De fijnmazige structuur van weggetjes en paden verdween grotendeels en sindsdien was men gedwongen de asfaltwegen te gebruiken. Voor fietsers en wandelaars is het er niet gemakkelijker of prettiger op geworden. Met name de schoolgaande jeugd kwam in het gedrang omdat ze elke dag weer de drukke verkeersaders moest oversteken waar het recht van de snelste geldt.
Het wegennet is echter ontworpen om van A naar B te komen, en niet om van het landschap te genieten. Zo waren in het kader van de ruilverkaveling veel houtsingels gerooid dat bij een groeiend deel van de bevolking leidde tot ergernis over de vervlakking van het landschap.
Terugkeer van de kleine schaal: veilig naar school, rustig genieten
Om het verkeer veiliger te maken en recreatief landschapsgebruik te stimuleren, werd een plan gemaakt om in de loop van 5 jaar 10 kilometer aan onverharde paden te realiseren. De coördinatie was in handen van een speciaal daartoe opgerichte Stichting Kerkepaden Zieuwent. Tussen 1994 en 1998 kwam het nieuwe kleinschalige padennet inderdaad tot stand. Hier en daar werden langs de paadjes ook kleine natuur- en landschapselementen ontwikkeld, zoals onkruidstroken, houtwallen en (amfibieën-)poelen. In het project werkten landelijke, provinciale en plaatselijke overheden met elkaar samen, maar ook het Waterschap en de particuliere grondbezitters uit de regio hadden hierin hun stem. Daarbij werd een juridisch experiment uitgevoerd met erfdienstbaarheid. In plaats van grond aan te kopen voor de paden werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het «recht van overpad».
Toen eenmaal het kader geschapen was voor de aanleg van nieuwe kerke- paden was het de taak van de Stichting om voor ieder nieuw pad de toe- stemming van alle grondeigenaren te krijgen. De gemeenschapszin bleek groot te zijn, gezien de medewerking van de boeren en van vrijwilligers die de paden nu in beheer hebben. Het project is velen ten goede geko- men: schoolgaande kinderen, die nu binnendoor kunnen fietsen in plaats van over de drukke weg, en recreanten die langs de paden hun weg vin- den naar beekoevers en andere stille plekjes. Zo is door een ogenschijn- lijk kleinschalige aanpak op basis van een historisch gegeven een ketting- reactie opgeroepen met een veel grotere draagwijdte dan was voorzien.
Nederland staat voor grote ruimtelijke veranderingen. Tegelijkertijd staat de culturele identiteit van de leefomgeving meer dan ooit op de politieke en maatschappelijke agenda. Die identiteit kan versterkt worden door een sterker accent te plaatsen bij het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten. Cultuurhistorie, ruimtelijke planning, integraal ontwerpen en opdrachtgeverschap kunnen beter en creatiever op elkaar aansluiten.
In de dynamiek van het nieuwe moet zorg voor, en creatieve benutting van cultuurhistorische waarden vanzelfsprekend zijn. Daar ligt een gezamenlijke opgave voor gemeenten, provincies, rijk, markt en particuliere organisaties. De grote inrichtingsopgave van Nederland maakt dat er op diverse schaalniveaus tal van kansen liggen om deze opgave gezamenlijk waar te maken met een integrale aanpak gebaseerd op samenwerking.
De opgave ligt zowel in het landelijk als in het stedelijk gebied, met een accent op een inhaalslag in het landelijk gebied. Het stedelijk gebied biedt kansen in het kader van de herstructureringsopgave, bijvoorbeeld door het revitaliseren van bestaande kwaliteiten.
Bij de Belvedere-opgave staat centraal dat er een samenhangend rijksbeleid tot stand wordt gebracht, dat voldoende ruimte biedt om cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van Nederland.
De context waarin deze opgave gerealiseerd moet worden is onder meer de toenemende maatschappelijk bewustwording van de culturele waarde van de leefomgeving. Dit wordt versterkt door het debat over de consequenties die de totale inrichtingsopgave voor het aanzien van Nederland kan hebben. Er is vooral zorg over de vervlakking van de diversiteit en kwaliteit in het landelijk gebied. Deze ontwikkeling vraagt om een trendbreuk die zorg voor bestaande waarden zoveel mogelijk koppelt aan een offensieve, ontwikkelingsgerichte aanpak vanuit de cultuurhistorie.
In de bestuurlijke context wordt deze opgave door een aantal provincies en gemeenten reeds voortvarend aangepakt. Zij ontwikkelen beleid waarin de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening een belangrijke kwaliteitsverhogende factor is geworden, als aspect van de ruimtelijke ontwerpopgave. Veel van de planvorming zal op deze niveaus vorm gegeven moeten worden.
Op rijksniveau stond de verdeelde verantwoordelijkheid voor cultuurhistorie (over primair drie departementen, terwijl enkele andere er ook bij betrokken zijn) zo'n benadering tot nu toe in de weg. Bij de rijksoverheid verschuift nu het accent juist naar interdepartementale samenwerking («ontkokering») en het nemen van initiatief en verantwoordelijkheid voor grote complexe projecten en vraagstukken. Een verbrede inzet van cultuurhistorie als kwaliteitsimpuls voor de leefomgeving sluit hierop aan. Daarbij moet nadrukkelijk de relatie met bijvoorbeeld natuur en landschap, waterbeheer, recreatie en toerisme en architectuur versterkt worden om maatschappelijke meerwaarde te bereiken. Dit leidt tot verdere vermaatschappelijking van het cultureel erfgoed.
De toenemende bewustwording blijkt ook uit het feit dat particulieren en particuliere organisaties steeds meer kansen zien voor cultuurhistorie. Zij zijn belangrijke (potentiële) actoren, met veel kennis en expertise op het terrein van planontwerp, beheer en communicatie. Hun inzet kan worden ondersteund en verbreed door een overheid die hen de mogelijkheden en kaders aanreikt, en de samenwerking zoekt voor de gemeenschappelijke opgave.
Er is vanuit deze context behoefte aan een samenhangend en consistent rijksbeleid met als doel cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Afzonderlijke aanzetten voor zo'n beleidsvisie zijn reeds voorhanden en maken een grote sprong voorwaarts mogelijk. Het ligt voor de hand deze tezamen te brengen, op elkaar af te stemmen en het geheel meer te laten worden dan de som der delen.
Cultuurhistorie is «het verhaal van het cultuurland» en dus ook het doorgaande verhaal van de ruimtelijke inrichting in verleden, heden en toekomst. Kern van de visie is dat er een maatschappelijke behoefte en noodzaak is om cultuurhistorische kwaliteiten integraal en ontwikkelingsgericht te beschouwen en te benutten als inspiratiebron. Daarbij kan het de plannen van vandaag in een lange termijn perspectief plaatsen.
De tijd is rijp om cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting sterker te koppelen, opdat er een kwaliteitsimpuls met maatschappelijke meerwaarde ontstaat. Het culturele kapitaal wordt dan benut als cultureel vermogen. Dat vraagt een cultuuromslag bij alle betrokkenen, of het nu burgers, bestuurders of planners en cultuurhistorici betreft. Niet de confrontatie tussen «bestaand» en «nieuw» moet de boventoon voeren, maar juist de kansen die er zijn om het cultureel vermogen als vruchtbare bron te benutten.
Dit houdt in dat er nog beter en creatiever gezocht moet worden naar concrete en innovatieve oplossingen. Zo moeten bijvoorbeeld ruimtelijke planners en inrichters nog meer oog krijgen voor bestaande cultuurhistorische kwaliteiten; en de cultuurhistorische sector moet meer anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Hierbij is een integrale benadering vanuit de drie cultuurhistorische disciplines gewenst, waarbij intensief gezocht wordt naar allianties met andere sectoren en belangen. Dit vraagt ook om een aanpak en visievorming op gebiedsniveau. In deze nota wordt die keuze voor een gebiedsgerichte aanpak gemaakt en onderbouwd.
Alleen bij een dergelijke integrale en op samenwerking en alliantievorming gerichte aanpak openen zich tal van nieuwe mogelijkheden voor de inrichtingsopgave van Nederland. Niet in het vastleggen of inperken maar juist in het openlaten en ruimte bieden voor vernieuwing, ligt de waarde van het nieuwe beleid.
In de Belvedere-nota wordt een aanzet gegeven voor een beleidssystematiek, uitgaande van gradaties in cultuurhistorische waarden en gradaties in ruimtelijke dynamiek. De concrete invulling van dit model vindt plaats in het kader van de Vijfde Nota; in deze nota ligt het zwaartepunt op de cultuurhistorische waardering en de formulering van de uitgangspunten voor toekomstige cultuurhistorisch ruimtelijk beleid.
Als instrument en methode voor cultuurhistorische waardering wordt de Belvedere-kaart gepresenteerd, de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland. De kaart is gebaseerd op deskundige beoordelingen door het rijk en de provincies vanuit de drie betrokken invalshoeken: archeologisch, historisch-(steden)bouwkundig en historisch-landschappelijk. De kaart onderscheidt gebieden met sectorale cultuurhistorische waardenen de Belvedere-gebieden met gecombineerde cultuurhistorische waarden. De kaart vormt de basis voor het gebiedsgerichte beleid.
Majeure ruimtelijke trends zijn in de Startnota Ruimtelijke Ordening aan de orde gesteld en zullen naar verwachting in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en andere nota's met ruimtelijke implicaties verder worden uitgewerkt. Voor de cultuurhistorie bieden met name een drietal ontwikkelingen veel kansen, maar houden ook risico's in: het veranderend waterbeheer, de dynamiek van het platteland en de veranderingen in het verstedelijkingspatroon. Deze ontwikkelingen worden in de nota kort geschetst met daarbij de implicaties voor cultuurhistorie.
Uitgangspunten voor de aanvulling op het bestaande cultuurhistorisch ruimtelijk beleid is een zo groot mogelijke decentrale uitvoering, met een belangrijke participatie van het particulier initiatief. Drie benaderingen worden onderscheiden: versterking van het generieke beleid, introductie van aanvullend gebiedsgericht beleid en ondersteuning van thematische benaderingen. De hoofddoelstelling van de nota luidt:
De cultuurhistorische identiteit wordt sterker richtinggevend voor de inrichting van de ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor goede voorwaarden scheppen.
Deze hoofddoelstelling wordt vertaald in de volgende doelen: 1. Het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen 2. Het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenoemde Belvedere-gebieden 3. Het scheppen van voorwaarden ten behoeve van initiatieven van derden gericht op thematische versterking van de cultuurhistorie 4. Het verspreiden en toegankelijk maken van de kennis over cultuurhistorie, alsmede het stimuleren van de kansen van cultuurhistorie als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting en het ontwerp 5. Het bevorderen van de samenwerking tussen burgers, organisaties en overheden 6. Het verbeteren van de gebruiksmogelijkheden van het bestaande instrumentarium
In dit hoofdstuk komen de maatregelen aan de orde voor het nastreven van de eerste twee doelen in het ruimtelijk beleid: het erkennen en herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit, en het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenoemde Belvedere-gebieden.
Aangegeven wordt hoe culturele en cultuurhistorische identiteit in de praktijk van ruimtelijke ordening, planvorming, inrichting en beheer een regulier en volwaardig bestanddeel van de ruimtelijke inrichting kan worden. Dit geldt voor alle delen van het land, en voor de Belvedere-gebieden in het bijzonder.
Voor deze Belvedere-gebieden wordt een gebiedsgericht beleid uitgewerkt dat zich rekenschap geeft van de bijzondere, intensieve combinatie van duurzame instandhouding van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten door gebiedsgerichte bescherming en ruimtelijke ontwikkeling ter versterking van de identiteit.
Het rijk is terughoudend in het kiezen van een eigen thematische benadering van de cultuurhistorie, maar juicht dergelijke initiatieven bij anderen toe. Het beleid is op dit punt vooral stimulerend van aard.
5. Kennisontwikkeling en samenwerking
De in de nota gepresenteerde visie kan alleen effectief zijn wanneer er voldoende maatschappelijk draagvlak is. Historisch besef en beschikbaarheid van kennis en informatie is daarvoor een vereiste, evenals brede en duurzame samenwerking. Het beleid richt zich dan ook in sterke mate op het vergroten en toegankelijk maken van kennis en informatie en het stimuleren van allianties.
Het bijeenbrengen en toegankelijk maken van cultuurhistorische kennis voor iedere betrokkene, ook voor de burger, wordt van grote betekenis geacht. Dit vergt een inspanning van alle betrokkenen. Ook het rijk zal zich hiervoor inspannen. Onderzocht zal worden hoe deze informatievoorziening binnen een paar jaar kan worden vormgegeven, gebruikmakend van beschikbare gegevens en verbeterde samenwerking tussen instellingen (provinciale steunpunten, landelijk loket, koppeling van digitale databestanden bij de verschillende kenniscentra).
De disciplinaire opsplitsing van het cultuurhistorische werkveld in archeologie, monumentenzorg en historische geografie, wordt beschouwd als een complicerende factor bij het integraal toegankelijk maken van kennis. De vier afzonderlijke kenniscentra (RDMZ, ROB, IKC en DLO-SC) zullen zich vanuit de integrale Belvedere-filosofie in de komende jaren inspannen voor een efficiënte onderlinge afstemming.
Deskundigheidsbevordering bij alle actoren wordt van cruciaal belang geacht. Het vakonderwijs (zowel in de ontwerpvakken als in de cultuurhistorische vakken) wordt aangemoedigd omissies in de onderwijsprogramma's op te sporen en te verhelpen. Daarnaast wordt de dialoog tussen cultuurhistorici, planologen, ontwerpers en opdrachtgevers gestimuleerd. Een van de beproefde middelen hiertoe is het ondersteunen van voorbeeldprojecten of -plannen op lokaal niveau. Net als in de jaren tachtig kan dit leiden tot veel samenwerking en initiatief van verschillende betrokkenen.
In het verkennend onderzoek naar ruimtelijke trends (zoals de drie trends in hoofdstuk 3) heeft de cultuurhistorie de opgave om, vanuit zijn eigen invalshoek, expertise en belang, een traditie op te bouwen van toekomstgericht, anticiperend onderzoek. De ontwikkeling van dergelijke onderzoeksvormen zal worden gestimuleerd.
Duurzaam behoud van het cultureel erfgoed kan niet een zorg voor de overheid alleen zijn maar moet gestalte krijgen door gerichte samenwerking met marktpartijen, overheden en belangenorganisaties. Per concreet geval zullen wisselende coalities of allianties moeten worden gevormd. In versterkte mate is in de gebiedsgerichte aanpak een breed palet aan samenwerkingsverbanden wenselijk en mogelijk. Gezien het grote belang van particuliere organisaties op het vlak van cultuurhistorie zal het rijk bij de gebiedsgerichte aanpak voor de Belvedere-gebieden sterk aandringen op de betrokkenheid van particulieren en maatschappelijke organisaties.
Zoals voor dit beleid is geput uit waardevolle, reeds bestaande beleidselementen, zo kunnen omgekeerd de afzonderlijke beleidsterreinen profiteren van het hier in gang gezette beleid. Er is winst te behalen indien de potenties van cultuurhistorie expliciet worden betrokken bij het bestaande en nog vorm te geven beleid.
Noties uit het hier voorgestelde beleid kunnen van betekenis zijn voor onder meer de (stede)bouw, natuur en landschap, landbouw en waterbeheer. De nieuwbouw van nu is het erfgoed van morgen en daarom kan het credo zijn: «Maak iets waar men over honderd jaar nog trots op zal zijn!»
Het voorgestelde cultuurhistorische beleid zal kunnen doorwerken op andere beleidsvelden, zoals dat van het architectuurbeleid, de stedelijke vernieuwing, het natuur-, landschaps- en recreatiebeleid en het milieubeleid.
Met deze nota wordt voor een deel nieuw terrein betreden; er wordt begonnen aan een proces waarvan momenteel slechts ten dele duidelijk is waarheen het zal leiden. Het proces zal moeite en geduld kosten, zonder zekerheid dat deze moeite meteen wordt beloond met klinkende resultaten. Daarom wordt aan de nota een overzicht van een vervolgtraject tot 2002 toegevoegd.
Uitgangspunt vormt de gedachte dat het belang van cultuurhistorie onderdeel uitmaakt van de planvorming en dus onderdeel uitmaakt van de reguliere plankosten. Om aan het Belvedere-beleid uitvoering te geven, wordt er vanuit de rijksoverheid in eerste instantie gewerkt aan het beter inzetten van bestaande, sectorale middelen. Daarnaast zullen er echter extra middelen ter beschikking worden gesteld, oplopend van 11 miljoen in 2000 tot 18 miljoen in 2003 en volgende jaren. Enerzijds zal voor een aantal jaren een budget worden ingezet om ervaringen op te doen met het ontwikkelingsgericht omgaan met cultuurhistorie. Anderzijds zullen er structureel middelen worden vrijgemaakt om meer grootschalige investeringen mogelijk te maken ter verkrijging van daadwerkelijke kwaliteitsimpulsen.
Heel Nederland kent gebieden met cultuurhistorie waarden. In sommige gebieden is echter sprake van een accumulatie van waarden en/of een integrale samenhang van waarden, die maakt dat deze gebieden vanuit de cultuurhistorie bijzondere aandacht verdienen.
In nauwe afstemming tussen rijk en provincies zijn deze gebieden geselecteerd, op kaart gezet en beschreven. De gebieden zijn beschreven in termen van karakteristieken. Daarbij zijn fysieke dragers geïdentificeerd die als het ware het cultuurhistorische karakter van een gebied vorm geven. Het zijn deze, niet limitatief maar wel representatief, opgesomde dragers waarop het ruimtelijk beleid zich kan richten.
Behalve een cultuurhistorische beschrijving van het gebied zijn ook belangrijke ontwikkelingen voor de betreffende gebieden aangegeven. Deze ontwikkelingen, die soms als een bedreiging en/of kans kunnen worden ervaren, roepen de dialoog op die gevoerd moet worden met de cultuurhistorische waarden. Sommige ontwikkelingen zijn specifiek voor een gebied, andere ontwikkelingen gelden voor meerdere gebieden.
Als beleidskansen zijn vervolgens die onderwerpen beschreven die een aanzet kunnen geven voor een verdere ontwikkeling/versterking van de cultuurhistorische waarden. Tenslotte worden als strategische beleidsopties voorstellen gedaan voor een mogelijke aanpak van de gebieden.
ARCHON: | Onderzoeksschool voor de archeologie |
bnSP: | Bond van Nederlandse Stedebouwkundigen en Planologen |
CHER: | Cultuurhistorische Effect Rapport |
cher: | cultuurhistorische effectrapportage |
CV: | Cultuurhistorische Verkenning |
DLO-SC: | Dienst Landbouwkundig Onderzoek -Staringcentrum |
EHS: | Ecologische Hoofdstructuur |
EROP: | Europees Ruimtelijk Ontwikkelings Perspectief |
EU: | Europese Unie |
EZ: | Ministerie van Economische Zaken |
ICES: | Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking |
IKC-N: | Informatie- en Kenniscentrum Natuurbeheer |
ISV: | Investering Stedelijke Vernieuwing |
LNV: | Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij |
MER: | Milieu Effect Rapport |
m.e.r. | milieu-effectrapportage |
Nai | Nederlands Architectuurinstituut |
NBL 21: | Nota Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw |
NCM: | Nationaal Contact Monumenten |
NETHUR: | Netherlands Graduate School of Housing and Urban Research |
NIROV: | Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting |
NRF: | Nationaal Restauratiefonds |
NVTL: | Nederlandse Vereniging voor Tuin- en Landschapsarchitectuur |
NVP: | Nota Vitaal Platteland |
NWO: | Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek |
OCW: | Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen |
PKB: | Planologische Kernbeslissing |
RDMZ: | Rijksdienst voor de Monumentenzorg |
RLG: | Raad voor het Landelijke Gebied |
ROB: | Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek |
ROP: | Rurale Ontwikkelingsplannen |
RvC: | Raad voor Cultuur |
SAI: | Standaard Archeologische Inventarisatie |
SGR: | Structuurschema Groene Ruimte |
SGR2: | De (mogelijke) opvolger van het Structuurschema Groene Ruimte |
SNA: | Stichting voor de Nederlandse Archeologie |
V&W: | Ministerie van Verkeer en Waterstaat |
VINAC: | Actualisering Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening |
5e nota RO: | Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening |
VROM: | Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
VROM-raad: | Adviesraad voor het beleid op het gebied van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening enMilieubeheer |
VWS: | Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
WRR: | Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid |
1 Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, d.d. 11 december 1997, kenmerk DCE/97/35 269, betreffende het project Belvedere, een rijksvisie op de samenhang tussen cultuurhistorie en ruimtelijk beleid
2 Pantser of Ruggengraat. Cultuurnota 1997–2000. Ministerie van OCenW (1996)
3 De architectuur van de Ruimte; nota over het architectuurbeleid 1997 – 2000. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, ministerie van Verkeer en Waterstaat (1996)
4 Structuurschema Groene Ruimte, deel 4 pkb. Ministerie van LNV (1995)
5 Partiële herziening Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid (Actualisering van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening-Extra), deel 3 pkb. Ministerie van VROM (1997)
6 Regeringsverklaring. Handelingen Tweede Kamer 1997/1998, pag. 6204 e.v. 7 De Ruimte van Nederland. Startnota Ruimtelijke Ordening 1999. Ministerie van VROM (1999)
8 Stedenland-Plus, advies over «Nederland 2030 – Verkenning ruimtelijke perspectieven» en de Woonverkenningen 2030». Raad voor de Volkshuisvesting, de Ruimtelijke Ordening en het Milieubeheer (1998)
9 Advies Nederland 2030; de culturele dimensie. Raad voor Cultuur (1998)
10 Made in Holland, advies over landelijke gebieden, verscheidenheid en identiteit. Raad voor het Landelijk Gebied (1999)
11 Regeeraccoord, Tweede Kamer 1997/1998, 26 024, nr. 10.
12Zie noot 10
13 Ruimtelijke Verkenningen 1997. Ministerie van VROM (1998)
14 Hoe God verdween uit Jorwerd. Geert Mak
15 25 jaar sociale verandering. Sociaal en Cultureel Planbureau (1998)
16 Natuurverkenning 1997. Ministerie van LNV (1997)
17Zie noot 13
18 Advies over de Ruimtelijke Ontwikkelingspolitiek. Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid (1998)
19 Convention on the protection of the world cultural and natural heritage. UNESCO (1998)
20 Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP). Europese Unie (1999)
21 Verdrag van Maastricht, Tractatenblad 74. Europese Unie (1992)
22 EU-kaderverordening plattelandsontwikkeling /Agenda 2000. Europese Unie (1999)
23Zie noot 2
24 Cultuur als confrontatie; uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2001–2004. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (1999)
25 Deze ontwikkeling is onder meer terug te lezen in publicaties van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg zoals Hora Est (1993) en Monumenten Breed Bekeken (1995)
26 Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien te Valletta/Malta). Raad van Europa/ondertekenaars van het Europees Cultureel Verdrag (1992)
27Zie noot 3
28Zie noot 5, bladzijde 17 en 75
29Zie noot 7, bladzijde 33
30Zie noot 4
31 Natuurbeleidsplan. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (1990)
32 Nota Landschap. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (1992) 33 Nota Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw (NBL21). Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (nog niet gepubliceerd)
34 Vitaal Platteland. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (nog niet gepubliceerd)
35Zie noot 15
36 Masterplan cultuurhistorisch toerisme. Winkelman en Van Hessen (1989)
37 Ondernemen in toerisme. Ministerie van Economische Zaken (1990)
38 Zee van cultuur; toeristisch actieplan. Toerisme en Recreatie AVN en het Nederlands Bureau voor Toerisme (1997)
39Zie ook noot 7, bladzijde 10–23 met de bijbehorende kaarten.
40Zie noot 19
41Zie noot 5, bladzijde 17 en 75
42Zie noot 9
43 Programma Beheer. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (1999)
44Zie noot 31
45 Strategische Groengebieden (SGR). Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (1995)
46 Nota Dynamiek en Vernieuwing. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (1995)
47 Binnentuin en Buitenhof; naar nieuwe relaties tussen landschap, groen ondernemerschap en randstadmetropool. Westelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (1998)
48Zie noot 15
49 Waterkader; Vierde Nota Waterhuishouding. Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1999)
50 Nota Stedelijke Vernieuwing. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (1997)
51Zie noot 33
52Zie noot 43
53Zie noot 34
54 EU-kaderverordening plattelandsontwikkeling/Agenda 2000. Europese Unie (1999)
55 ICES kwaliteitsimpuls Zandgebieden Zuid en Oost Nederland (1998)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26663-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.