Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 april 2020
Bij brief van 6 februari 20201 vroeg uw Kamer mij om een reactie op de berichtgeving dat de Universiteit Maastricht
losgeld heeft betaald aan hackers. Het lid Verhoeven (D66) heeft over dezelfde berichtgeving
op 23 januari schriftelijke vragen mij gesteld. Voor mijn reactie op uw verzoek verwijs
ik allereerst naar de antwoorden van 23 maart 2020 op deze Kamervragen2.
Uitgangspunt in de aanpak van ransomeware is dat het van belang is om altijd aangifte
te doen en het onwenselijk is om losgeld te betalen. Door aangifte kunnen politie
en justitie passende maatregelen nemen. Aangifte draagt daarnaast bij aan het brede
inzicht in de aard en de omvang van deze vorm van criminaliteit waardoor ook op langere
termijn een betere aanpak kan worden ontwikkeld en passende preventieve maatregelen
kunnen worden genomen. Door losgeld te betalen worden criminele activiteiten beloond
en gestimuleerd. Daarnaast is de verwachting van de politie dat het betalen van losgeld
leidt tot meer aanvallen van ransomware.
Uitgangspunt in het cybersecuritystelsel is dat organisaties primair zelf verantwoordelijk
zijn voor digitale weerbaarheid. Het is voor publieke en private organisaties daarom
van belang dat cybersecurity voldoende aandacht krijgt in de bedrijfsvoering en dat
organisaties de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat zij slachtoffer worden
van een aanval van ransomware. De overheid treedt op waar nodig, onder meer door opsporing,
vervolging en attributie. Via preventiecampagnes, advies en het communiceren van concrete
handelingsperspectieven, zoals het maken van back-ups, worden burgers en organisaties
geïnformeerd over veiligheid en internet, bijvoorbeeld via veiliginternetten.nl, het
Digital Trust Center en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Ik heb uw Kamer
over de brede aanpak van cybersecurity recent uitgebreid geïnformeerd in de kabinetsreactie
op het Rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over digitale
ontwrichting.3 Naast bredere bewustwording over cybersecurity staan cybercrime en slachtofferschap
daarvan centraal in de integrale aanpak cybercrime4 waarover ik uw Kamer periodiek informeer.
In reactie op berichtgeving waaraan het lid Verhoeven in de hiervoor genoemde Kamervragen
naar verwees, ben ik in mijn antwoorden op die vragen ook ingegaan op de mogelijke
rol van verzekeringen tegen cybercriminaliteit. Verzekeringsmaatschappijen zouden
extra nadruk op adequate cybersecurity van hun verzekeringsnemers kunnen generen door
specifieke eisen te stellen, zoals het regelmatig maken van een back-up. Tot slot
heeft het mijn voorkeur dat de verzekeraar niet het losgeld vergoedt dat in handen
van criminelen terecht komt, maar juist de geleden schade door het niet betalen van
dit losgeld. Mijn opvattingen heb ik bij het Verbond van Verzekeraars onder de aandacht
gebracht.
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat zij de geuite zorgen onder
de aandacht zal brengen van de leden en hierover met hen in gesprek zal gaan. Voor
verzekeraars geldt al jaren als beleid het uitgangspunt dat verzekeringscriminaliteit
niet mag lonen. Dat laat onverlet dat verzekeraars de schade die wordt veroorzaakt
door crimineel handelen van derden aan hun verzekerden vergoeden. Verzekeraars zijn
zich bewust van de grote maatschappelijke gevolgen van het betalen van losgeld, net
als andere gevolgen van cybercriminaliteit waarvoor gedupeerde verzekerden schadeloos
kunnen worden gesteld door hun verzekeraar. Bedrijven die zich verzekeren tegen cyberrisico’s
zijn in de regel zich bewuster van de risico’s en beter beschermd, maar kunnen desondanks
slachtoffer zijn van cybercriminelen.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus