26 591
Cultuurbeleid 2001–2004

nr. 20
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 19 juli 2000

1. Inleiding

In 1998 heeft mijn ambtsvoorganger, Staatssecretaris Nuis, u het koninklijk besluit van 30 oktober 1997 toegezonden, waarbij is ingesteld de Adviescommissie Wet tot behoud van cultuurbezit1 (hierna te noemen: de Adviescommissie). Deze Adviescommissie had tot taak op basis van een evaluatie van de Wet tot behoud van cultuurbezit (hierna te noemen: WBC) en op basis van verkenningen binnen de sector van het roerend cultureel erfgoed te komen tot aanbevelingen over bijstellingen van deze wet.

Mijn ambtsvoorganger, besloot tot deze evaluatie, mede naar aanleiding van het algemeen overleg op 12 december 1996 met de vaste kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, waarin de effectiviteit van de WBC aan de orde kwam.

De WBC, in werking getreden in 1985, heeft als doel te voorkomen dat voorwerpen van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis verloren gaan voor het Nederlands cultuurbezit. De bescherming is erop gericht de uitvoer uit Nederland van die voorwerpen tegen te gaan. Een voorwerp is beschermd indien het op de lijst van beschermde voorwerpen is geplaatst. Plaatsing houdt in dat het voorwerp niet zonder toestemming van de minister naar het buitenland mag worden uitgevoerd. Het aanvoeren van bedenkingen door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen tegen een voornemen tot uitvoer betekent van rechtswege een bod tot aankoop van het voorwerp door de Staat.

Op 24 februari 1999 heeft de Adviescommissie mij haar eindrapport uitgebracht en op 1 juli 1999 heeft de Raad voor cultuur mij hierover geadviseerd. Het eindrapport en het advies treft u bijgaand aan.2

Hierna ga ik onder punt 2 in op de hoofdconclusies van de Adviescommissie en het commentaar daarop van de Raad van cultuur. Aan de hand van een internationale vergelijking zet ik onder punt 3 uiteen waarom het gewenst is om het in 1984 gekozen beschermingsysteem van het zogenaamde lijstenstelsel te handhaven.

Onder punt 4 komen de aanbevelingen van de Adviescommissie aan de orde. Een aantal hiervan vormt voor mij aanleiding om de WBC te wijzigen (zie punt 4, onder 4° en 8°). Een wetsvoorstel, houdende wijziging van de WBC, zal u naar verwachting begin 2001 bereiken. Andere aanbevelingen kunnen zonder wijziging van de WBC geëffectueerd worden (zie punt 4, onder 1°, 2°, 6°, 7°, 10°en 11°). Een tweetal aanbevelingen van de Adviescommissie neem ik niet over( zie punt 4, onder 5°en 9°). Over de aanbeveling in punt 4, onder 3°, tenslotte, loopt thans nog een ambtelijk onderzoek. Daarover ontvangt u in een later stadium bericht.

2. De hoofdconclusies van de Adviescommissie en de Raad voor cultuur

De Adviescommissie is in haar eindrapport gekomen tot de volgende conclusies op hoofdlijnen:

a. Het belang van bescherming van cultuurbezit tegen vervreemding naar het buitenland

De Adviescommissie concludeert in het rapport dat de noodzaak van een wettelijke regeling, die de uitvoer van voorwerpen met een bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke waarde uit Nederland verhindert, nog onverminderd aanwezig is. Tendensen van internationalisering en Europese eenwording verminderen niet de behoefte om belangrijk cultuurbezit voor Nederland te behouden. Evenmin brengt de komst van de nieuwe media verandering in de noodzaak van aanwezigheid van die voorwerpen in het land zelf.

b. De WBC een effectief beschermingsinstrument

Ook heeft de WBC, volgens de Adviescommissie, over het algemeen naar tevredenheid gefunctioneerd. Hierbij baseert zij zich op de geringe omvang van de lijst en op het feit dat er sinds de totstandkoming van de WBC relatief weinig voorwerpen ongewenst uit Nederland zijn uitgevoerd. Daarnaast meent zij dat bescherming van het roerend erfgoed in de praktijk in het algemeen maatschappelijk aanvaardbaar is gebleken.

De Raad voor cultuur heeft bovenstaande conclusies van de Adviescommissie onderschreven.

3. Het Nederlandse lijstenstelsel in vergelijking tot het stelstel gehanteerd in het Verenigd koninkrijk

Ondanks de conclusies van de Adviescommissie en de Raad voor cultuur, dat het systeem van de WBC naar teveredenheid functioneert, heb ik toch nog eens het Nederlandse systeem van bescherming via een lijst tegen het licht gehouden van andere Europese stelsels waarin geen specifiek aangewezen voorwerpen, maar categorieën van voorwerpen worden beschermd. Het meest tekenende voorbeeld hiervan is het Engelse stelsel. Het hoofdkenmerk van het Engelse stelsel is dat, anders dan in Nederland, niet van te voren vaststaat of voor uitvoer van een cultureel voorwerp een uitvoervergunning nodig is. Pas bij een voornemen tot uitvoer wordt dit beoordeeld door een nationale commissie die nagaat of het voorwerp vanwege een nationale cultuurhistorische, een artistieke danwel een wetenschappelijk waarde voor het land behouden moet blijven (de zogenaamde Waverley-criteria).

Een ander groot verschil is dat ingeval uitvoer van een cultureel voorwerp aangehouden wordt, ook derden in staat gesteld worden om dat voorwerp aan te kopen. In Nederland gaat men in zo'n geval uit van aankoop door de Staat.

Bij de totstandkoming van de WBC heeft de wetgever nadrukkelijk gekozen voor bescherming van specifiek aangewezen voorwerpen. Bovenstaande vergelijking geeft mij geen aanleiding elementen van een stelsel zoals het Engelse in het Nederlandse stelsel te introduceren. Hiervoor heb ik de volgende argumenten:

– In het Engelse stelsel vindt de toetsing of een voorwerp behoort tot het nationaal cultuurbezit, pas plaats bij een voornemen tot uitvoer. Dit schept onnodige rechtsonzekerheid voor betrokkenen. Een lijst van met name genoemde voorwerpen daarentegen schept zekerheid over de vraag of iets al dan niet onder de werking van de wet valt. Een vrije markt voor de niet door de WBC beschermde cultuurgoederen is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlands systeem.

– Evenmin lijkt het me wenselijk om, zoals in het Verenigd Koninkrijk, in Nederland derden een uitdrukkelijk wettelijk recht te verlenen om een beschermd voorwerp aan te kopen. Dit omdat het zeer de vraag is of derden in Nederland – los van incidentele gevallen – interesse hebben om beschermde voorwerpen aan te kopen. Immers de koop geschiedt altijd onder de beperking dat het voorwerp niet alsnog naar het buitenland verdwijnt.

Het feit dat zo'n recht niet in de wet wordt vastgelegd neemt niet weg dat derden in Nederland wel betrokken kunnen worden ingeval de Staat een bod uitbrengt om een WBC voorwerp aan te kopen. Dat gebeurt ook al in de praktijk. Zo is het schilderij van Cézanne «Paysage près d'Aix avec la tour César» in 1998 voor Nederland behouden via aankoop door een particulier. Overige staatsaankopen zijn medegefinancierd door particulieren fondsen. Gezien het vooraanstaande heeft een wettelijk recht als zojuist genoemd geen meerwaarde.

Alles in overweging genomen kan ik mij in vinden in de conclusies van de Adviescommissie en van de Raad voor cultuur dat de WBC nog onverminderd in een behoefte voorziet en dat het beschermingstelsel naar tevredenheid heeft gefunctioneerd. Ik voeg hier nog aan toe dat mij gebleken is dat het Nederlandse lijstenstelsel dat uitgaat van een beperkt aantal beschermde voorwerpen, in het buitenland wordt gewaardeerd vanwege zijn efficiency en rechtszekerheid

4. De aanbevelingen van de Adviescommissie

Ondanks de positieve algemene indruk, constateert de Adviescommissie dat de wet en de uitvoering van de wet op een aantal punten voor verbetering in aanmerking komen. Met name het gebrek aan financiële middelen voor aankopen in het verleden en de lange procedure ingeval van aankoop van een beschermd voorwerp door de Staat, ziet de Adviescommissie als tekortkomingen in het beschermingstelsel. Met de Raad voor cultuur sta ik achter het merendeel van de aanbevelingen van de Adviescommissie om de wet en de uitvoering hiervan op onderdelen te verbeteren. Hierna ga ik puntsgewijs in op de aanbevelingen van de Adviescommissie.

1°. Culturele voorwerpen in bezit de lagere overheden

De Adviescommissie stelt voor een landelijke toetsingsprocedure verplicht te stellen voor voorwerpen die lagere overheden uit hun bezit willen verkopen. De Raad voor cultuur is het op zich eens met deze aanbeveling, maar acht het belangrijker dat er heldere procedures komen voor de afstoting van culturele voorwerpen.

Ik handhaaf het huidige beleid om deze voorwerpen in principe niet in het kader van de WBC te beschermen. Van de overheid mag immers verwacht worden dat zij geen belangrijk cultuurbezit naar het buitenland vervreemdt.

Bij ongewenste uitvoer van culturele voorwerpen van lagere overheden kan als ultimum remedium het schorsings- en vernietigingsinstrument van de Kroon ingezet worden.

2°. Culturele voorwerpen in bezit van particuliere musea

De Adviescommissie is van mening dat WBC-bescherming van deze culturele voorwerpen nodig is, zolang er onvoldoende duidelijkheid is over de normerende werking van het te ontwerpen selectie- en afstotingsprotocol voor particuliere musea. De Raad voor cultuur stelt hierbij de vraag hoe deze aanbeveling zich zou verhouden met de huidige lijst van beschermde voorwerpen.

Met het oog op de Leidraad voor selectie en afstoting van museale voorwerpen van de Nederlandse Museum Vereniging handhaaf ik ook de terughoudende benadering inzake WBC-bescherming van voorwerpen in bezit van particuliere musea.

In voorkomende gevallen kan de WBC-spoedprocedure voor bescherming van culturele voorwerpen in rijksbezit worden ingezet.

3°. Ensembles

De Adviescommissie raadt aan te bezien of er een instrument is dat het aantrekkelijk maakt om ensembles (dat wil zeggen bij elkaar horende roerende en onroerende zaken van cultuurhistorische waarde) bij elkaar te houden. Ook de Raad voor cultuur vindt dat er voor de bescherming van ensembles nodig iets moet gebeuren.

De wenselijkheid en mogelijkheden van wettelijke bescherming van de zogenaamde ensembles worden thans onderzocht door een ambtelijke werkgroep, die mij hierover naar verwachting aan het eind van 2000 zal rapporteren.

4°. Opname in de wet van de toetsingscriteria, die gelden voor plaatsing op de lijst van beschermde voorwerpen

De Adviescommissie beveelt aan om deze criteria in de wet op te nemen, aangezien zij een wezenlijk onderdeel vormen van de beperkte reikwijdte van de wet. De Raad voor cultuur is het hiermee eens.

De toetsingscriteria voor bescherming zijn thans opgenomen in het Besluit behoud cultuurbezit. Ik ben ik het met de Adviescommissie en de Raad eens dat de toetsingscriteria in de wet thuis horen. Een uitwerking hiervan wordt opgenomen in het wetsvoorstel, houdende wijziging van de WBC.

5°. De artistieke waarde van een voorwerp of verzameling

De Adviescommissie is van oordeel dat de artistieke waarde als complementair criterium voor bescherming moet worden toegevoegd aan de criteria symboolwaarde, schakelfunctie en ijkwaarde. De Raad voor cultuur is het hier niet mee eens. De Raad is van oordeel dat het begrip artistieke waarde niet bruikbaar en overbodig is: het begrip is niet te objectiveren en wordt bovendien al afgedekt door de huidige criteria.

Ik ben het eens met de Raad voor cultuur dat dit criterium niet bruikbaar is voor toetsing of een voorwerp onmisbaar is voor het Nederlands cultuurbezit. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, houdende wijziging van de WBC, zal een nadere uiteenzetting worden opgenomen, waarom ik de huidige criteria voor bescherming handhaaf.

6°. Historische transportmiddelen en het industrieel erfgoed

Deze middelen en dit erfgoed zouden volgens de Adviescommissie voor WBC-bescherming in aanmerking moeten komen. De Raad voor cultuur kan zich vinden in deze aanbeveling.

Ik meen dat de huidige toetsingscriteria voor bescherming voldoende ruimte bieden om ander categorieën van objecten dan de meer traditionele voorwerpen, zoals historische transportmiddelen en het roerend industrieel erfgoed, in het kader van de WBC te beschermen. Ook op dit punt wordt nader ingegaan in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, houdende wijziging van de WBC.

7°. Periodieke herziening van de lijst van beschermde voorwerpen

De Adviescommissie beveelt aan de lijst van beschermde voorwerpen eenmaal per tien jaar te herzien op actualiteitswaarde. De Raad voor cultuur onderschrijft deze aanbeveling, maar wil liever spreken over een toetsing of actualisering.

Ik merk op dat het merendeel van de beschermde voorwerpen op de lijst is geplaatst vlak na de totstandkoming van de wet. De Adviescommissie constateert terecht dat juist bij die voorwerpen nog al wat redengevingen voor plaatsing achterhaald zijn, of onvoldoende systematisch zijn geformuleerd en in sommige gevallen zelfs onvolkomenheden bevatten. Gezien het streven naar een verantwoorde samenstelling van de lijst is een periodieke actualisatie derhalve noodzakelijk. Deze zomer vraag ik de Raad voor cultuur advies over een aanpassing van de lijst.

8° De termijn voor een bod van de Staat tot aankoop van een beschermd voorwerp

De Adviescommissie doet het voorstel de huidige termijn te bekorten. De Raad voor cultuur is het hiermee eens, maar acht de inkorting zoals die door de Adviescommissie is voorgesteld te kort (acht weken om te beslissen of wordt aangekocht vanaf het moment dat de minister bedenkingen heeft geuit tegen een voornemen tot het verrichten van vermogensrechtelijke handelingen en tien weken voor het tot stand brengen van een overeenkomst tussen de Staat en de eigenaar). De Raad acht de termijn van tien weken te kort en vindt drie maanden noodzakelijk.

Ik ben het met de Adviescommissie eens dat de huidige termijnen korter kunnen. Echter, ik deel de mening van de Raad voor cultuur dat de voorgestelde termijn van tien weken te kort is.

In het wetsvoorstel, houdende wijziging van de WBC worden beide genoemde termijnen verkort tot respectievelijk acht weken en drie maanden. Daarnaast wordt de procedure ingeval de Staat bedenkingen aanvoert tegen uitvoer vereenvoudigd, in die zin dat het tot dusver verplichte advies vooraf van de Raad voor cultuur komt te vervallen. Een en ander wordt uitgewerkt in het wetsvoorstel, houdende wijziging van de WBC.

9°. Droit de préemption

De Adviescommissie meent dat invoering van dit recht mogelijk moet worden gemaakt. De Raad voor cultuur daarentegen is van oordeel dat de huidige gang van zaken bij de spoedprocedure zuiverder is.

Het Franse «droit de préemption» is een soort spoedprocedure ingeval er een belangrijk cultuurgoed geveild wordt. De Franse staat heeft in dat geval een optie tot aankoop en kan, na de laatste hamerslag op de veiling het betreffende cultuurgoed tot zich nemen tegen betaling van de gerealiseerde veilingprijs.

Ik ben het met de Raad voor cultuur eens dat het niet wenselijk is om in Nederland een dergelijk ingrijpend recht te introduceren:

– Het «droit de préemption», dat zich tevens uitstrekt tot niet beschermde cultuurgoederen, betekent een te vergaande inbreuk op het uitgangspunt van de vrije markt van cultuurgoederen.

– Ingeval de Nederlandse staat bedenkingen aanvoert tegen uitvoer en een beschermd voorwerp aan wil kopen, komt de prijs tot stand door middel van overleg tussen partijen. Het «droit de préemption» zou afbreuk doen aan dit stelsel van vrije onderhandelingen.

– Ingeval er daadwerkelijk een risico is van uitvoer van belangrijk cultuurbezit door een particulier, is de huidige wettelijke spoedprocedure voor plaatsing, mijns inziens, afdoende om dit te voorkomen.

10°. Adequaat budget voor aankopen van beschermde voorwerpen

Zowel de Adviescommissie als de Raad voor cultuur menen dat een fonds voor aankopen urgent is. De Adviescommissie beveelt aan een adequaat bedrag te reserveren voor aankopen. De noodzaak van een adequaat budget voor WBC aankopen is evident. Vanaf 1999 heeft het kabinet hiervoor middelen beschikbaar gesteld. In de komende cultuurnota zal ik de financiële kaders voor de periode 2001–2004 vaststellen.

11°. Subsidie voor onderhoud en restauratie

De Adviescommissie en de Raad voor cultuur menen dat er in de wet een basis gecreëerd dient te worden voor subsidies voor onderhoud en restauratie van WBC-voorwerpen. Ik ben het met de Adviescommissie en de Raad voor cultuur eens dat op enigerlei wijze eigenaren, die in hun rechten beperkt worden om hun bezit naar het buitenland uit te voeren, gecompenseerd dienen te worden via subsidies voor onderhoud. In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel over de totstandkoming van de WBC is op de noodzaak hiervan ook gewezen. Tevens is het uit cultuurhistorisch oogpunt van belang dat WBC-voorwerpen goed geconserveerd blijven.

Een wettelijke basis in de WBC voor subsidie voor onderhoud van WBC-voorwerpen is echter niet strikt nodig. Subsidieverstrekking voor deze voorwerpen kan worden uitgevoerd door de Mondriaanstichting. Dit is een fonds in de zin van artikel 9 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid en belast met subsidieverstrekking voor projecten en kortlopende activiteiten ten behoeve van musea en beeldende kunstenaars. Tot nu toe konden eigenaren voor subsidie voor conservering van WBC voorwerpen ook terecht bij de Mondriaanstichting.

Ik vertrouw erop u met het bovenstaande in voldoende mate te hebben geïnformeerd over de getroffen en te treffen maatregelen in verband met de evaluatie van de WBC.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg


XNoot
1

Wet van 1 februari 1984, Stb. 49, laatstelijk gewijzigd bij wet van 28 januari 1999, Stb. 30.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven