26 568 (R 1638)
Wijziging van de Rijksoctrooiwet, de Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad- en Plantgoedwet ten behoeve van de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen

nr. 15
AMENDEMENT VAN HET LID UDO

Ontvangen 30 mei 2000

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel G, wordt aan artikel 30D een lid toegevoegd, dat luidt:

5. In afwijking van de artikelen 30 en 30B houdt de verkoop of een andere vorm van in het verkeer brengen, door de octrooihouder of met diens toestemming, van plantaardig propogatiemateriaal het recht in om het materiaal te gebruiken voor het ontwikkelen van nieuwe plantenrassen.

II

In artikel II, onderdeel G, wordt aan artikel 53c een lid toegevoegd, dat luidt:

5. In afwijking van de artikelen 53 en 53a houdt de verkoop of een andere vorm van in het verkeer brengen, door de octrooihouder of met diens toestemming, van plantaardig propagatiemateriaal het recht in om het materiaal te gebruiken voor het ontwikkelen van nieuwe plantenrassen.

Toelichting

Dit amendement stelt zeker dat octrooien op plantaardig propagatiemateriaal, zoals zaad en stekjes, niet in de weg staan aan het ontwikkelen van plantenrassen. Als een kweker op rechtmatige wijze plantaardig propagatiemateriaal waarop een octrooi rust, heeft verkregen, kan hij daarmee nieuwe plantenrassen ontwikkelen, zonder dat voor die ontwikkeling een octrooilicentie vereist is. Als de kweker het nieuwe plantenras wil exploiteren, is wél vereist dat de octrooihouder een licentie verleent voor het exploiteren van zijn geoctrooieerde uitvinding die in dat plantenras is verwerkt. Op grond van het voorgestelde artikel 57, vijfde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 kan onder voorwaarden ook een dwanglicentie worden verleend.

Udo

Naar boven