Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 26485 nr. 126 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 26485 nr. 126 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 maart 2012
Met deze brief informeer ik u over een aantal ontwikkelingen in het MVO-beleid en in het bijzonder over de bevordering van de naleving van de OESO-richtlijnen, zoals ook gevraagd in motie Smeets/Gesthuizen (TK, 26 485, nr. 119). In deze brief ga ik in op twee onderwerpen:
– Promotie van de OESO-richtlijnen en bevordering van «due diligence» door bedrijven, via voorwaardelijkstelling van de OESO-richtlijnen / due diligence bij overheidsondersteuning voor internationale activiteiten en via overige acties ter bevordering toepassing OESO-richtlijnen / due diligence;
– Bevordering van MVO-verslaglegging.
Het accent in deze brief ligt op de acties van de overheid ter stimulering van MVO. Daarnaast zijn er tal van initiatieven in het maatschappelijke veld die bijdragen aan bewustwording over en implementatie van MVO- en OESO-richtlijnen. De kracht van MVO zit voor een belangrijk deel in het maatwerk waarmee betrokkenen in de praktijk recht kunnen doen aan de specifieke situaties waarin verbetering van de omstandigheden voor mens en milieu gewenst is.
Promotie van de OESO-richtlijnen en bevordering van «due diligence» door bedrijven
De Nederlandse overheid heeft van 2005 tot 2011 actieve steun verleend aan het mandaat van professor Ruggie als speciaal vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Bedrijfsleven en Mensenrechten. Dit is uitgemond in de UN Guiding Principles for Business and Human Rights. De daarin beschreven «verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren» is in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen opgenomen bij de herziening van de OESO-richtlijnen onder Nederlands voorzitterschap vorig jaar. Naast een toevoeging van een hoofdstuk over Mensenrechten betrof dit de beschrijving van «due diligence» als een algemeen principe voor een maatschappelijk verantwoorde bedrijfsvoering. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 25 mei 2011 (TK, 2011, 26 485, nr. 109).
De overheid verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij in het buitenland de OESO-richtlijnen naleven. Met instemming heeft zij kennis genomen van de ondersteuning door de partijen in de SER die de vernieuwde OESO-richtlijnen hebben geaccepteerd als omvattend normatief kader voor hun Internationaal MVO-initiatief1.
Op het vlak van «due diligence» vragen de richtlijnen bedrijven om zich zorgvuldig te vergewissen van de negatieve effecten en risico’s die verbonden zijn aan hun activiteiten in het buitenland op het vlak van mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie. Bovendien vragen ze bedrijven om adequate maatregelen te nemen om risico’s te beperken en negatieve effecten tegen te gaan. Welk onderzoek gepast is, hoe dat er uit ziet en welke maatregelen adequaat zijn, is onder meer afhankelijk van het product in kwestie, het land of de landen waar relevante activiteiten plaatsvinden, de aard van de werkzaamheden daar en de specifieke relatie met de toeleveranciers.
De Principles for Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen hebben een ontwikkeling op gang gebracht van nieuwe instrumenten waarmee invulling kan worden gegeven aan de noodzaak van «due diligence». Tien Nederlandse bedrijven hebben bijvoorbeeld in het kader van Global Compact Nederland op basis van hun eigen bedrijfsvoering onderzoek gedaan en gepubliceerd over zaken doen met respect voor mensenrechten2. Een ander voorbeeld is de OESO die een «due diligence» handleiding heeft gemaakt voor het delven van mineralen in conflictgebieden en andere gebieden met hoge risico’s. Op dit moment wordt gewerkt aan specifieke supplementen voor de metalen tin, tantalum en tungsten en voor goud. De Europese Commissie heeft begin dit jaar opdracht gegeven tot het ontwikkelen van «due diligence» handleidingen voor drie sectoren: uitzend- en werving- en selectiebureaus, informatie- en communicatietechnologie en de olie- en gassector. En in het kader van Duurzaam Inkopen heeft MVO Nederland reeds een goed bruikbaar overzicht gemaakt van omstandigheden waarin meer of minder vergaande vormen van risicoanalyse aan de orde zijn en waarin, hoofdzakelijk t.a.v. mensenrechten, wordt aangegeven van welke bronnen of instrumenten een onderzoek gebruik kan maken.
Hoe het doen van «due diligence» in de praktijk wordt gebracht, zal in de komende jaren verder moeten uitkristalliseren. In genoemde Kamerbrief is aangegeven dat de overheid de toepassing van de OESO-richtlijnen zal bevorderen en in samenwerking met het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen de implicaties van de wijzigingen in de richtlijnen voor bedrijven en belanghebbenden zal helpen verduidelijken. In het navolgende schets ik een aantal ontwikkelingen die zijn ingezet.
Voorwaardelijkstelling OESO-richtlijnen / due diligence bij overheidsondersteuning
De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken heeft op 4 november 2011 een brief naar de Tweede Kamer gezonden over ontwikkeling door duurzaam ondernemen (TK, 2011–2012, 32 605, nr. 56). Daarin stelde hij dat naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen een voorwaarde is voor samenwerking en toekenning van ontwikkelingsgelden. Tijdens de Begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken is een aantal hieraan gerelateerde moties door de Tweede Kamer aangenomen. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken heeft het voornemen om op korte termijn een brief naar de Tweede Kamer te sturen over de wijze waarop de moties uitgevoerd zouden kunnen worden die het bedrijfsleveninstrumentarium van het beleid van ontwikkelingssamenwerking betreffen. De OESO-richtlijnen vormen hierbij de basis. Zoals aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) op 3 november 2011 is het streven om vanuit gezamenlijke criteria voor de instrumenten van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van EL&I te komen tot specificering naar de diverse instrumenten en uitvoerders.
Ter uitvoering van motie Peters (TK, 2011–2012, 33 000 V, nr. 98) wordt onderzocht hoe van bedrijven een «mensenrechten due diligence», kan worden verlangd bij gebruikmaking van economische dienstverlening en activiteiten zoals handelsmissies en matchmaking, passend binnen de uitvoeringsmodaliteiten van het instrument en passend bij het stadium van oriëntatie van een bedrijf op buitenlandse activiteiten. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen bieden hiervoor het referentiekader. Doel is dat bedrijven adequaat inzicht verwerven in de (potentiële) effecten van hun onderneming op mensrechten in de context van het betreffende land en de sector en op basis daarvan hun eigen verantwoordelijkheid nemen om eventuele negatieve effecten te vermijden. Bij de uitwerking zal rekening worden gehouden met het principe van proportionaliteit. Tevens zal optimaal gebruik worden gemaakt van bestaande MVO-tools en zoveel mogelijk verbanden worden gelegd tussen voornoemde ontwikkeling van MVO-voorwaarden voor het financieel bedrijfsleveninstrumentarium van de ministeries van Buitenlandse Zaken en EL&I.
Activiteiten NCP
Via de activiteiten en het netwerk van MVO Nederland worden de OESO-richtlijnen en het concept «due diligence», waar relevant, onder de aandacht gebracht van zoveel mogelijk bedrijven. MVO Nederland heeft hiervoor in opdracht van het ministerie van EL&I, en aangestuurd door het NCP een communicatieplan opgesteld. In het najaar zal het NCP een congres organiseren over specifieke issues bij de toepassing van de OESO-richtlijnen. Ook wordt gebruik gemaakt van de podia van andere congressen etc. en zal worden samengewerkt met andere ministeries, VNO-NCW, het Internationaal MVO-initiatief van de Sociaal Economische Raad, het Initiatief Duurzame Handel, Agentschap NL en brancheorganisaties.
Financiële sector. Het ministerie van EL&I heeft ook in 2011 internationale voortrekkers van maatschappelijk verantwoord investeren in Nederland bijeengebracht met Nederlandse financiële instellingen en internationaal actieve bedrijven tijdens de Responsible Investor meeting «ESG Europe 2011», op 4 en 5 oktober in Amsterdam. Het NCP heeft daar nadrukkelijk de aandacht gevestigd op het belang van «due diligence» conform de OESO-richtlijnen. Ook bevordert EL&I de kennisontwikkeling vanuit Nederland over maatschappelijk verantwoord investeren en beleggen in het buitenland via de ondersteuning van de ontwikkeling van het webportal FSInsight. Verder hebben EL&I en het NCP een informele werkgroep helpen opzetten van grote Nederlandse banken en institutionele beleggers waarin men proactief onderzoekt wat de vorige jaar herziene OESO-richtlijnen – in het bijzonder de verantwoordelijkheid in de keten – betekenen voor financiële dienstverleners. Vanwege de variëteit van financiële producten en diensten en van klantrelaties is niet op voorhand duidelijk wat de OESO-richtlijnen van een financiële dienstverlener verwachten. De eerste resultaten van dit onderzoek worden na de zomer verwacht.
Ik ga er van uit dat alle Nederlandse bedrijven de intentie hebben om in het buitenland zorgvuldig te opereren. En vele Nederlandse bedrijven hebben zelfs een goede internationale MVO-reputatie. Maar voor alle bedrijven geldt dat hun bedrijfsvoering dient te beantwoorden aan de uitgangspunten die zijn vastgelegd in de OESO-richtlijnen. Samen met het NCP zal ik daarom dit jaar bij alle bestuursvoorzitters van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen de OESO-richtlijnen als de referentie van de overheid voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen onder de aandacht brengen. Zij ontvangen daarbij een uitnodiging om met het kabinet van gedachten te wisselen over de MVO-uitdagingen die de OESO-richtlijnen bieden.
Ambassades en bilaterale MVO-samenwerking
Vanwege de positie als spin in het web richting bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties zijn ambassades bij uitstek in de gelegenheid om Nederlandse bedrijven in het buitenland te informeren over de OESO-richtlijnen in relatie tot de lokale context en bedrijven te ondersteunen bij hun MVO-beleid. Intensivering van het beleid ter bevordering van mensenrechten in het kader van ondernemen is de afgelopen jaren met succes ingezet door de ambassades en consulaten in de Verenigde Emiraten, Turkije, Colombia, Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika. Nederland breidt deze intensivering op het vlak van mensenrechten en MVO verder uit naar alle ambassades die een belangrijke handelsbevorderende rol spelen, in het bijzonder de ambassades in landen waarmee Nederland een intensieve energierelatie heeft.
Naast het reeds ontwikkelde informatiedossier voor ambassades over MVO-onderwerpen als OESO-richtlijnen, mensenrechten en milieu, het zogenaamde «MVO-paspoort», hebben alle ambassades in februari 2012 een praktische handleiding ontvangen om MVO verder te integreren in de economische dienstverlening met als doelgroep Nederlandse bedrijven en lokale partners. Centraal element in de handleiding vormen de OESO-richtlijnen. De handleiding bevat suggesties voor concrete activiteiten, zoals contacten tot stand brengen tussen bedrijven en maatschappelijke organisaties, organiseren van discussies over onderwerpen uit de OESO-richtlijnen en aandacht vragen voor MVO-uitdagingen van Nederlandse bedrijven in de contacten met de lokale overheid. Om ambassades verder te ondersteunen is op initiatief van het ministerie van Buitenlandse Zaken een interactief webportaal in ontwikkeling waar zij zowel onderling als met bedrijven en maatschappelijke organisaties ervaringen en dilemma’s kunnen uitwisselen op MVO-gebied. Daarnaast worden voor ambassademedewerkers regelmatig workshops georganiseerd over maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Met de Chinese en Indiase overheid zijn stappen gezet in de richting van een verdergaande vorm van bilaterale MVO-samenwerking. Zo zijn in december 2011 gesprekken gevoerd met de Chinese overheid over de manier waarop MVO in China vormt krijgt en hoe de Chinese overheid met MVO-richtlijnen omgaat. Deze informatie is door MVO Nederland, Agentschap NL en de Benelux Chamber of Commerce toegankelijk gemaakt voor bedrijven. Met India is in juni 2011 een samenwerkingsovereenkomst afgesloten op het vlak van MVO en corporate governance. In februari 2012 vond de eerste gezamenlijke werkgroepvergadering plaats, waarbij onder meer gesproken werd over de overeenkomst tussen en de toepassing van de OESO-richtlijnen en de Indiase MVO-richtlijnen, geschillenbeslechtingsmechanismes, due dilligence in de toeleveringsketen, maatschappelijke verslaglegging en het stimuleren van MVO door de overheid. De komende maanden zullen deze onderwerpen gezamenlijk verder worden verkend. Daarnaast is de ambassade in India nauw betrokken bij het debat over de uitdagingen op het gebied van arbeidsomstandigheden die de Nederlandse textielsector ondervindt in Zuid India.
Overige acties ter bevordering toepassing OESO-richtlijnen / due diligence
Op 12 december 2011 organiseerde het ministerie van EL&I, in samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken en VNO-NCW, de conferentie «Responsible Business Conduct in a Global Context». Hiervoor zijn alle bedrijven uitgenodigd die zijn opgenomen in de Transparantiebenchmark, inclusief alle beursgenoteerde ondernemingen. Professor Ruggie was zelf aanwezig en presenteerde de resultaten van zijn werk als VN vertegenwoordiger voor Bedrijfsleven en Mensenrechten. Hij gaf aan dat deze resultaten volledig worden gereflecteerd in de vernieuwde OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Namens de overheid hebben minister Verhagen en staatssecretaris Knapen de relevantie voor het bedrijfsleven van deze Guiding Principles van de VN en van de OESO-richtlijnen benadrukt. Vanuit de sociale partners onderschreven de voorzitters van VNO-NCW, de heer Wientjes, van FNV, mevrouw Jongerius en van de SER, de heer Rinnooy Kan het belang van dit vernieuwde normatieve kader voor internationaal ondernemen en spraken hun waardering uit voor het werk van professor Ruggie.
Ten behoeve van het «Initiative on the Voluntary Principles on Safety and Human Rights» (VPs) bereidt Nederland de oprichting van een rechtspersoon naar Nederlands recht voor. Zoals ik u schreef in mijn brief van 27 maart jl. is het streven om ook het secretariaat van de VPs zich in Nederland te laten vestigen. De VPs vormen een internationaal samenwerkingsverband tussen overheden, NGO's en bedrijven in de extractieve sector gericht op het voorkomen van mensenrechtenschendingen ten gevolge van de beveiliging van installaties van de betrokken bedrijven in conflictgebieden. Het bevordert de toepassing van «due diligence» voor een specifiek riskant aspect van de bedrijfsvoering. Nederland is vanaf 1 april van dit jaar voorzitter van de VPs. Tijdens het voorzitterschap zal worden ingezet op verdere professionalisering van het initiatief, het delen van «best practices» en op het betrekken van landen die nog geen lid zijn van de VPs en de tenuitvoerlegging van de VPs in die landen. Nederland neemt wat dit laatste betreft het voortouw in Nigeria en Zuid-Afrika.
In het kader van het mensenrechtenbeleid heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken een aantal projecten gefinancierd die zijn gericht op de toepassing van (mensenrechten) «due diligence» in de praktijk. Het Institute for Business and Human Rights richt zich op de aanbestedingsrelatie van Oost-Afrikaanse en Noord-Afrikaanse overheden met bedrijven in de natuurlijkehulpbronnensector respectievelijk ICT-sector. Fair Wear Foundation doet een multistakeholderproject gericht op de ontwikkeling van due diligence en geschillenbeslechting in de kledingproductie in Bangladesh, China, India en Turkije. SOMO doet een project dat is gericht op het verbeteren van de effectiviteit van en toegang tot klachtmechanismen voor mensen en gemeenschappen in Zuidelijke landen die door activiteiten van multinationals negatieve impacts ondervinden op het gebied van mensenrechten. En samen met het ministerie van EL&I is een project gefinancierd van de Vereniging van Beleggers in Duurzame Ontwikkeling waarin indicatoren zullen worden ontwikkeld die inzicht kunnen geven in de toepassing van «due diligence» en de OESO-richtlijnen door ondernemingen. De resultaten zullen aan de orde worden gesteld in aandeelhoudersvergaderingen, er zal een publicatie van best practices worden gemaakt en een conferentie voor het bedrijfsleven worden georganiseerd in juni 2012.
Bevorderen maatschappelijke verslaglegging
Maatschappelijke verslaglegging is een centraal element van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hiermee legt een bedrijf verantwoording af over afwegingen en resultaten op het vlak van MVO en kan er op basis van deze informatie een dialoog plaatsvinden met relevante stakeholders. Daarnaast kan het proces van verantwoording afleggen een stroom op gang brengen van verdere verbetering en innovatie doordat men bewust met MVO bezig is en feedback krijgt van stakeholders. Maatschappelijke verslaglegging kan op vele manieren plaatsvinden, via een (maatschappelijk) jaarverslag, via websites, brochures en in informele contacten met stakeholders. Kleine en middelgrote bedrijven delen informatie vaak informeel en op vrijwillige basis mee.
Het kabinet heeft een voorstel tot wijziging van de Pensioenwet aan de Tweede Kamer gezonden waarmee beroepspensioenfondsen worden verplicht om in hun jaarverslag te vermelden op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen (TK, 2011–2012, 33 182).
Grote bedrijven zijn volgens art. 2:391 lid 1 BW verplicht te rapporteren over niet-financiële aspecten van de onderneming voor zover deze relevant zijn voor de interpretatie van de financiële informatie en de positie van de onderneming. Beursgenoteerde ondernemingen vallen ook nog eens onder de corporate governance code3. Artikel 2:391 lid 1 BW over de verplichting voor grote bedrijven om over niet-financiële aspecten te rapporteren weerspiegelt een bepaling in de Europese richtlijn 2003/51/EG (art. 1.14). De Europese Commissie heeft in de recente mededeling over MVO een wetgevend voorstel aangekondigd voor aanpassing van deze richtlijn om transparantie over sociale en milieu-informatie van alle bedrijven te verbeteren4. De laatste stand van zaken is dat dit voorstel deze zomer wordt verwacht. Ik zal het voorstel beoordelen op de bijdrage ervan aan de stimulering van MVO, op administratieve lasten en aan de adoptie van internationaal breed aanvaarde beginselen en gedragscodes voor MVO. De Tweede Kamer zal ik informeren over de implicaties voor het MVO-beleid in Nederland. Ik zal dit combineren met mijn reactie op de motie van de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink c.s. (TK, 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 120).
Ondertussen blijf ik grote in Nederland actieve bedrijven stimuleren tot meer en betere maatschappelijke verslaglegging via de Transparantiebenchmark. De Transparantiebenchmark is onlangs opnieuw aanbesteed voor de periode 2012–2013 en zal worden uitgevoerd door PricewaterhouseCoopers (PwC). Er zal een aantal wijzigingen worden doorgevoerd:
− De weging van de criteria van de Transparantiebenchmark, waarmee de jaarverslagen 2011 en 2012 zullen worden beoordeeld, wordt zodanig aangepast dat de lat iets hoger komt te liggen zodat ook de koplopers worden geprikkeld om hun verslag verder te verbeteren.
− Eind 2012 zullen ook de criteria zelf worden herzien in overleg met het panel van deskundigen. Daarin zal expliciet de vraag worden meegenomen of, en zo ja, welke sectorspecifieke criteria, in het bijzonder voor de financiële sector, zullen worden opgenomen in de Transparantiebenchmark.
In mijn brief van 6 februari jl. (TK, 2011–2012, 26 485, nr. 123) over de resultaten van de Transparantiebenchmark 2011 heb ik aangegeven dat het aantal bedrijven met een nulscore in 2011 nagenoeg gelijk is gebleven aan 2010. Om meer inzicht te krijgen in de samenstelling van de groep bedrijven met een nulscore heb ik, mede op verzoek van de SER, nader onderzoek laten doen naar de groep bedrijven die een nulscore hadden in 2010 en 2011. In totaal betreft dit 238 bedrijven. Binnen deze groep bedrijven met een nulscore kunnen de volgende categorieën worden onderscheiden:
− Bedrijven die wel een maatschappelijk verslag hebben, maar dit niet kosteloos openbaar hebben gemaakt (58 bedrijven). Deze verslagen zijn niet beoordeeld, omdat het doel van de Transparantiebenchmark is dat stakeholders op een laagdrempelige manier kennis kunnen nemen van de relevante informatie;
− Bedrijven die een dochteronderneming zijn van een buitenlands bedrijf, dat wel een verslag maakt op corporate niveau, maar daarbij niet over de Nederlandse situatie rapporteert (120 bedrijven). Deze verslagen zijn niet beoordeeld. Het doel van de Transparantiebenchmark is dat de Nederlandse stakeholder wordt voorzien in zijn informatiebehoefte en met een verslag op corporate niveau dat niet ingaat op de Nederlandse situatie wordt daaraan niet voldaan;
− Bedrijven die geen dochteronderneming zijn en geen verslag hebben gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel (54 bedrijven).
Zoals bovenstaande laat zien, zijn er uiteenlopende redenen waarom bedrijven met een nulscore op de Transparantiebenchmark kunnen eindigen en is enige nuance op zijn plaats bij het beeld dat geen van deze bedrijven een maatschappelijk verslag uitbrengt. Uiteraard doet dit verder niet af aan mijn ambitie om deze groep te stimuleren tot meer en betere maatschappelijke verslaglegging. Ik zal met de SER, met de nieuwe uitvoerder van de Transparantiebenchmark PwC en met MVO Nederland bespreken op welke manier we dat het beste kunnen aanpakken. De groep bedrijven die geen maatschappelijk verslag hebben uitgebracht of dit niet kosteloos openbaar hebben gemaakt, zal ik in ieder geval vragen dit alsnog te doen. Daarnaast zal ik samen met PwC en MVO Nederland een «masterclass maatschappelijke verslaglegging» organiseren voor achterblijvers.
Ik hoop en verwacht dat het aantal bedrijven met een nulscore met deze maatregelen af zal nemen. Overigens kan het zo zijn dat een deel van de bedrijven met een nulscore ondertussen al wel actie heeft ondernomen, maar dit nog niet tot uiting is gekomen in de resultaten van de Transparantiebenchmark 2011, aangezien het ontwikkelen en schrijven van een maatschappelijk verslag enige tijd in beslag neemt.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker
UN Global Compact Netherlands, «How to do business with respect for human rights, a guidance tool for companies», juni 2010.
In de corporate governance code is het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen integraal opgenomen. Het bestuur en de raad van commissarissen dienen bij hun taakuitoefening aandacht te besteden aan de voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26485-126.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.