26 150 Algemene Vergadering der Verenigde Naties

Nr. 99 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 mei 2011

In vervolg op mijn brief van 28 februari jl., informeer ik u hierbij over het verloop van de zestiende reguliere zitting van de VN-Mensenrechtenraad, die van 28 februari tot en met 25 maart werd gehouden (Kamerstuk 2010–2011, 26 150 nr. 98).

Voorafgaand aan het reguliere deel van de zestiende zitting, nam ik op 1 maart jl. deel aan het jaarlijkse High Level Segment (HLS). In mijn toespraak tot de Raad ging ik in op de actualisering van het Nederlandse mensenrechtenbeleid en op een aantal concrete mensenrechtensituaties, zoals die in Tunesië, Libië en Egypte.

Het reguliere deel van de zitting, dat begon op 3 maart jl., is uitstekend verlopen. De Raad heeft voor het eerst overeenstemming bereikt over het instellen van een speciale rapporteur inzake Iran, er lijkt een (voorlopig) einde te zijn gekomen aan het debat over «godsdienstlastering» en er is in de Raad – met brede steun – een oproep gedaan om wereldwijd een einde te maken aan de strafbaarstelling van homoseksualiteit. Vooral de positieve rol van de Verenigde Staten bij het behalen van deze successen mag niet onvermeld blijven.

Hoewel de positieve ontwikkelingen domineerden, zorgde deze zitting voor een paar teleurstellingen. Met name de aanname van een Russische resolutie over «mensenrechten en traditionele waarden» springt in het oog. Ook nam de Raad – na de speciale zitting over Libië vlak voor de zestiende zitting – nauwelijks nieuwe concrete initiatieven met betrekking tot de ontwikkelingen in de Arabische wereld.

Landensituaties

Hoewel de speciale zitting over Libië – waarover ik uw Kamer berichtte in hogergenoemde brief van 28 februari jl. – anders deed vermoeden, kwam het debat over de situatie in de Arabische wereld niet voldoende uit de verf. Het vermelden waard is het feit dat de Raad de oprichting van een OHCHR-kantoor in Tunesië heeft verwelkomd, dat de Tunesische regering is aangemoedigd om verder te werken aan de aanbevelingen die voortvloeien uit de missie van het OHCHR aan dat land en dat de EU mede op initiatief van Nederland met succes heeft ingezet op een bezoek van een OHCHR-missie aan Egypte – dat inmiddels heeft plaatsgevonden – en op een briefing door Hoge Commissaris Pillay over de situatie in Tunesië en Egypte. Die briefing zal plaatsvinden tijdens de volgende reguliere zitting in juni. Voor een spoeddebat over Bahrein en Jemen bleek onvoldoende steun, al is door verschillende leden van de Raad aangedrongen op intensief contact tussen beide landen en het kantoor van de Hoge Commissaris.

De Raad heeft vooralsnog niet besloten tot een speciale zitting over de noodzaak van het bevorderen van democratie en respect voor mensenrechten in de Arabische regio. Op initiatief van Zwitserland en Noorwegen wordt thans gesproken over het bijeenroepen van een dergelijke zitting. Zoals ik stelde in mijn brief van 28 februari jl., kan dit initiatief rekenen op Nederlandse steun. Ik zal uw Kamer van verdere ontwikkelingen op de hoogte houden.

De gebeurtenissen in de Arabische wereld hebben gedurende deze zitting noch geleid tot grote aandacht voor mensenrechten in die regio, noch tot een gematigde toon in de resoluties over Israël; de dynamiek is wat dat laatste betreft niet veranderd en de vele resoluties met betrekking tot Israël hebben opnieuw onevenredig veel tijd in beslag genomen. De situatie in de Arabische regio heeft naar mijn overtuiging wel geleid tot een minder groot verzet tegen aandacht voor landenspecifieke situaties, zoals die in Iran en Ivoorkust.

Opmerkelijk is dat voor het eerst sinds de oprichting van de Raad, een resolutie inzake de mensenrechtensituatie in Iran is aangenomen. Er was brede steun voor het instellen van een Speciaal Rapporteur voor dat land, hetgeen als groot succes te bestempelen is. De internationale gemeenschap heeft met het aannemen van deze resolutie aangegeven serieuze stappen te willen zetten om de aanhoudende mensenrechtenschendingen in Iran een halt toe te roepen. Daarnaast heeft Nederland er – in lijn met de motie-Ormel (32 500-V, nr. 139) – in EU-kader voor gepleit dat aandacht wordt gevraagd voor de zorgwekkende toename van het aantal executies in Iran. HV Ashton deed dat tijdens het High Level Segment in haar toespraak tot de Raad.

Verder is op initiatief van de EU de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland aan de orde gesteld in een gezamenlijke verklaring van 42 landen, waaronder 18 van buiten de EU. De verklaring benadrukt ondermeer de zorg over politieke gevangenen en dringt aan op hun onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating. De Wit-Russische autoriteiten zijn voorts door dezelfde landen per brief verzocht deel te nemen aan een briefing voor de Raad over de mensenrechtensituatie. Overigens is een antwoord helaas uitgebleven.

Met een door Nigeria namens de groep van Afrikaanse landen ingediende resolutie heeft de Raad besloten tot de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie die – met het oog op het tegengaan van straffeloosheid – het geweld in Ivoorkust in kaart dient te brengen. Op initiatief van Nederland en Canada is in de resolutie een verwijzing opgenomen naar het belang van het betrekken van vrouwen bij een dergelijke commissie. De resolutie werd ondersteund door Ivoorkust zelf, dat in de Raad reeds tijdens de laatste zitting door een getrouwe van president Ouattara werd vertegenwoordigd. Overigens verliep de discussie over de situatie in Guinee langs vergelijkbare lijnen; een resolutie werd met consensus aangenomen en bevat een verwijzing naar een onderzoekscommissie.

Helaas bleek het niet mogelijk om in de resolutie over de mensenrechtensituatie in de DRC een verwijzing op te nemen naar een aan te stellen onafhankelijke expert of naar de zeven (thematische) Onafhankelijke Deskundigen die vorig jaar werden verzocht aandacht te besteden aan de situatie in de DRC. Hoewel de EU, mede op initiatief van Nederland, herhaaldelijk heeft aangedrongen op een referentie naar de follow up van de zogenaamde mapping exercise, koos de EU er uiteindelijk voor de Afrikaanse groep niet teveel bruuskeren uit angst de regering van DRC aanleiding te geven om de dialoog met de Raad volledig af te breken.

De interactieve dialoog met de onafhankelijke deskundige voor Burundi, Fatshah Ouguergouz, is voor de derde maal uitgesteld. De regering van Burundi had aangegeven dat zij, vanwege de recente verkiezingen, te weinig tijd had om zich voor te bereiden. Afstel is voorkomen met een resolutie waarmee is bepaald dat de dialoog zal plaatsvinden tijdens de volgende reguliere zitting van de Raad.

De EU heeft voorts uitgebreid aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in Birma en Noord-Korea. De mandaten van de Speciale Rapporteurs voor beide landen zijn elk met een jaar verlengd.

De EU heeft op Nederlands voorstel expliciet aandacht heeft besteed aan de rechten van minderheden in China, zoals Oeigoeren en Tibetanen. Deze minderheden zouden moeten worden behandeld in overeenstemming met de Chinese grondwet en de internationale standaarden.

Thematische kwesties

Zoals aangegeven, was de aanname van een door Rusland ingediende resolutie over traditionele waarden één van de weinige dieptepunten van deze zitting. De resolutie zet in op de relativering van de universaliteit van de rechten van de mens door introductie van het begrip «traditionele waarden» in het mensenrechtendiscours. De EU gaf een mede door Nederland opgestelde, buitengewoon harde stemverklaring af, waarin het belang van de universaliteit werd benadrukt en waarin er op werd gewezen dat mensenrechtenschendingen soms het gevolg zijn van implementatie van zogenaamde «traditionele waarden», zoals bij vrouwenbesnijdenis.

De landen van de OIC hebben ditmaal afgezien van een resolutie over «godsdienstlastering». Na het gevoelige stemverlies op de soortgelijke resolutie in de laatste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, hebben zij na actieve bemiddeling van de Verenigde Staten een resolutie ingediend over het bestrijden van onverdraagzaamheid, negatieve stereotypering en stigmatisering, discriminatie van en het aanzetten tot geweld tegen personen op basis van hun geloof of levensovertuiging. De nieuwe resolutie erkent dat individuen en niet godsdiensten recht op bescherming hebben en is, mede op Nederlands initiatief, ontdaan van passages die in strijd zijn met de scheiding van Kerk en Staat.

Zoals Uw Kamer is toegezegd – mede in reactie op de recente gewelddadigheden tegen christelijke en andere religieuze minderheden in diverse landen – heeft Nederland via de EU met succes ingezet op het aannemen van een resolutie inzake de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, waarin geweld tegen mensen op basis van hun godsdienst of levensovertuiging een belangrijke plaats heeft gekregen.

Nederland heeft namens de EU onderhandeld over de door Canada ingediende resolutie inzake geweld tegen vrouwen. Met deze resolutie, die inhoudelijk sterk is gebleven, is een mandaatverlening van drie jaar voor de Speciale Rapporteur vastgelegd.

Nederland was één van de initiatiefnemers van de verklaring over de beëindiging van strafbaarstelling van homoseksualiteit, die tijdens deze zitting namens 85 landen, onder wie 21 leden van de Raad, is uitgesproken. Dat zijn 18 landen meer dan in december 2008, toen een vergelijkbare verklaring werd afgelegd in de AVVN. Nederland kijkt met partners naar mogelijkheden om uiteindelijk te komen tot een resolutie, waarmee aandacht wordt gevraagd voor het recht van individuen om gevrijwaard te blijven van discriminatie op grond van seksuele oriëntatie of genderidentiteit.

Het mandaat van de Speciale Rapporteur inzake de vrijheid van meningsuiting is verlengd voor een periode van drie jaar. Om te voorkomen dat dit mandaat niet opengebroken zou worden, zoals drie jaar geleden is gebeurd, hebben de indieners van de resolutie – de Verenigde Staten en Egypte – gekozen voor een procedurele resolutie. Een heugelijke ontwikkeling is dat het mandaat kwalitatief in tact is gebleven.

Een andere positieve ontwikkeling is dat het mandaat van de Speciale Rapporteur voor Mensenrechtenverdedigers – waar Nederland veel waarde aan hecht – met drie jaar is verlengd, zonder dat het is afgezwakt.

Nederland heeft steun verleend aan een door Australië uitgesproken verklaring op het gebied van responsibility to protect (R2P). Kern van de verklaring is dat de Raad een cruciale rol speelt bij de implementatie van de World Summit Outcome Document van 2005. Lidstaten worden daarin opgeroepen om maatregelen te ondersteunen die staten helpen bij de uitvoering van hun R2P-verplichtingen. Dergelijke maatregelen zijn onder andere: oprichten en versterken van instituties, versterken van de rechtsstaatentechnische assistentie bij preventie en andere maatregelen gericht op het doen respecteren van de rechten van de mens.

Ten slotte kwam een aantal sociaal-economische rechten aan bod. Met de door Spanje en Duitsland ingediende resolutie over het recht op veilig drinkwater en sanitatie, werd in plaats van een Onafhankelijk Deskundige op dit terrein, voor drie jaar een Speciale Rapporteur benoemd, die belast is met de bevordering van de realisatie van dit recht. Olivier de Schutter, Speciaal Rapporteur over het recht op voedsel, presenteerde zijn rapport over discriminatie bij de toegang tot voedsel en de rol van agro-ecologie. Het belang van de agro-ecologie voor het realiseren van het recht op voedsel werd breed ondersteund, maar met name ontwikkelingslanden gaven aan over weinig middelen te beschikken om de bestaande agrarische sector te vernieuwen. Mede door Nederland is aandacht gevraagd voor het belang van de bescherming en bevordering van landrechten van kleine boeren en de relevantie van een intensieve samenwerking tussen overheden en de private sector inzake landbouwhervorming.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven