De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er al jarenlang op 11 juli tijdens de nationale Srebrenicaherdenking
gebruik wordt gemaakt van een mobiel herdenkingsmonument;
constaterende dat de gemeenten Rotterdam en Den Haag zich in juli 2020 bereid hebben
getoond te zorgen voor de realisatie van een nationaal herdenkingsmonument;
constaterende dat de burgemeester van Den Haag heeft aangegeven dat het van belang
is om het drama dat zich in 1995 heeft afgespeeld te herdenken in de internationale
stad van vrede en recht;
constaterende dat er inmiddels een werkgroep is ingericht die de realisatie van een
nationaal herdenkingsmonument wil bewerkstelligen en dat de werkgroep inmiddels een
geschikte locatie heeft gevonden;
overwegende dat het verwezenlijken van een nationaal herdenkingsmonument zal bijdragen
aan het verwerken van de gebeurtenissen in Srebrenica voor de nabestaanden van de
slachtoffers van de genocide evenals voor de Dutchbatveteranen;
overwegende dat de desbetreffende geschikte locatie zich bevindt in de internationale
zone in Den Haag, die valt onder het domein van het Rijk;
overwegende dat de burgemeester van Den Haag inmiddels een brief heeft gestuurd naar
het Rijk waarin deze problematiek wordt aangestipt en dat de burgemeester tot op heden
nog geen inhoudelijke reactie van het Rijk heeft ontvangen;
verzoekt de regering, waar mogelijk binnen haar bevoegdheid belemmeringen weg te nemen
en de gemeenten Rotterdam en Den Haag aan te moedigen om het nationaal Srebrenicaherdenkingsmonument
spoedig te bewerkstelligen,
en gaat over tot de orde van de dag.