Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 25883 nr. 312 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 25883 nr. 312 |
Vastgesteld 13 december 2017
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 29 november 2017 overleg gevoerd met mevrouw Van Ark, Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over:
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 29 augustus 2017 inzake arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in de modedetailhandel (Kamerstuk 29 544, nr. 791);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 25 augustus 2017 ter aanbieding van antwoorden op vragen commissie over verschillende onderwerpen inzake arbeidsomstandigheden (Kamerstuk 25 883, nr. 297);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 22 augustus 2017 met reactie op het advies van de Gezondheidsraad «Werknemers en kinkhoest: criteria voor vaccinatie» (Kamerstuk 32 793, nr. 275);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 6 juli 2017 over verbeteren proces bij verhalen schade beroepsziekte (Kamerstuk 25 883, nr. 295);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 oktober 2017 ter aanbieding van onderzoeksrapport functioneren certificatiestelsel asbest (Kamerstuk 25 834, nr. 130);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 31 oktober 2017 over stand van zaken asbestverontreinigd straalgrit (Kamerstuk 25 834, nr. 131);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 28 november 2017 inzake reactie op verzoek commissie om een reactie op het bericht «Affaire Eurogrit groter dan gedacht: 594 bedrijven gewerkt met asbesthoudende grit» (Kamerstuk 25 834, nr. 133);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 30 november 2016 over onderzoek ingevolge de motie van het lid Pieter Heerma c.s. over de capaciteit van de Inspectie SZW (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 14);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 1 december 2016 inzake rapportage plan van aanpak stagemisbruik (Kamerstuk 29 544, nr. 759);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 2 december 2016 ter aanbieding van jaarplan 2017 Inspectie SZW (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 15);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 27 juni 2017 met antwoorden op vragen commissie over het Jaarplan 2017 van de Inspectie SZW (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 76);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 19 december 2016 over eerste monitor Wet aanpak schijnconstructies (Kamerstuk 34 108, nr. 28);
– de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 31 januari 2017 inzake onderzoeksrapport «Even kloppen a.u.b.» (Kamerstuk 17 050, nr. 535);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 16 mei 2017 ter aanbieding van Jaarverslag 2016 van de Inspectie SZW (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 73);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 16 mei 2017 inzake Inspectie Control Framework (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 74);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 24 mei 2017 over uitspraak Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 januari 2017 over Kaapverdië (Woonlandbeginsel) (Kamerstuk 32 878, nr. 18);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 2 juni 2017 ter aanbieding van rapportage over de pakketpostsector van de Inspectie SZW (Kamerstuk 29 502, nr. 139);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 26 juni 2017 over stand van zaken op de overeengekomen verbetermaatregelen van de arbeidswettelijke aspecten van het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid (SNA) (Kamerstuk 17 050, nr. 537);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 14 juli 2017 over monitoronderzoek Fraudewet en evaluatie handhavingsbeleid SZW inzake sociale zekerheidswetten (Kamerstuk 17 050, nr. 538).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Rog
De griffier van de commissie, Esmeijer
Voorzitter: Rog
Griffier: Esmeijer
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Gijs van Dijk, Van Haga, Pieter Heerma, Van Kent, Özütok, Raemakers en Rog,
en mevrouw Van Ark, Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, ik open dit algemeen overleg over arbeidsomstandigheden en handhaving en ik wil onze Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw Van Ark, in deze rol van harte welkom heten in ons midden. Zij zal vandaag voor het eerst met de commissie in debat treden. Ik denk dat het passend is haar daarbij succes te wensen, en ook veel plezier. Natuurlijk ook een hartelijk welkom aan iedereen die dit debat volgt en aan de leden van de Tweede Kamer. De SP, de Partij van de Arbeid, D66, de VVD en het CDA zijn aanwezig. We zitten in de Troelstrazaal, de zaal waarin wij het experiment zijn gestart om via katheders te spreken, zoals in de plenaire zaal van de Tweede Kamer. Dit zou mogelijk de levendigheid van het debat ten goede komen. We gaan het zien vandaag. We hebben met de leden zes minuten spreektijd in eerste termijn afgesproken. Ik wil van de zijde van de Kamer als eerste het woord geven aan de heer Van Kent van de SP.
De heer Van Kent (SP):
Dank u wel, voorzitter. «Ik wil mij niet neerleggen bij de praktijk waarin sommige vormen van werk blijkbaar zo belastend zijn dat je op je 55ste versleten bent. Dat zouden wij maatschappelijk niet moeten accepteren.» Deze mooie woorden zijn niet van mij, voorzitter, maar deze verstandige woorden waren van de heer Van Weyenberg bij het debat over vroegpensioen voor zware beroepen. Het verbeteren van die arbeidsomstandigheden, voorzitter, is hard nodig, want het aantal arbeidsongeschikten is vorig jaar voor het eerst sinds jaren weer sterk gestegen. Er zijn namelijk 40.000 mensen meer met een WIA-uitkering, een toename van 12%, de sterkste toename sinds 2010. Daarom, voorzitter, begin ik met tien voorstellen die ik mede namens de Partij van de Arbeid zal doen, tien voorstellen om de arbeidsomstandigheden van werknemers werkelijk te verbeteren.
Het eerste voorstel is: eisen stellen aan het beheersen van de Nederlandse taal, daar waar dat de arbeidsomstandigheden en de veiligheid op de werkvloer verbetert. In de zorg kennen we al zo'n soort eis, maar de inspectie schrijft in haar rapport dat het niet beheersen van de Nederlandse taal ook op andere plekken tot gevaarlijke situaties leidt. We kunnen ons allemaal wel iets voorstellen bij een bouwplaats waar de bouwvakkers elkaar niet kunnen verstaan. Is de Staatssecretaris bereid om nadere eisen te stellen aan het beheersen van de Nederlandse taal in die sectoren waar het niet beheersen daarvan een risico vormt?
Voorzitter. Het tweede voorstel: maak werken minder zwaar door het maximale tilgewicht te verminderen, te verlagen. Daarmee maken we werken letterlijk minder zwaar. Volgens mij is dit een maatregel die ten goede komt aan iedereen die te maken heeft met het tillen van zware gewichten en is dit daarmee een verbetering van de arbeidsomstandigheden.
In het verlengde hiervan het derde voorstel: verbied het verzenden van zware pakketten via pakketpost, om op die manier werknemers in bijvoorbeeld sorteercentra maar ook in de pakketbezorging te beschermen. Ik kan u zeggen dat de zakken met hondenbrokken beroemd en berucht zijn in de sorteercentra en bij de bezorgers, omdat die ver boven de 25 kilo komen.
Dan het vierde voorstel: stimuleer het generatiepact. Dat is 80% werken tegen 90% salaris met 100% pensioenopbouw. De gemeente Den Haag is daar een goed voorbeeld van. De 20% die vrijkomt, wordt gebruikt om jongeren aan het werk te helpen.
Het vijfde voorstel. Nachtdiensten zijn bewezen ongezond. Is de Staatssecretaris bereid om met een plan van aanpak te komen om nachtdiensten verder terug te dringen en ervoor te zorgen dat die niet veel voorkomen in het werkzame leven van een werknemer, maar dat er ook perioden zijn waarin er niet 's nachts gewerkt wordt?
Het zesde voorstel: meldplicht voor beroepsziekten, zodat we precies weten waar welke aandoening is ontstaan en preventieve maatregelen mogelijk worden.
Het zevende voorstel: de toeslag op zon- en feestdagen behouden. De onregelmatigheidstoeslag die er ooit voor bedoeld was om onregelmatig werk te ontmoedigen is ook een vorm van beschermen tegen ongezond werk.
Dan het achtste voorstel: het aanpakken van pesten en seksuele intimidatie, een groot probleem op de werkvloer. Er is al een campagne geweest van het Ministerie van Sociale Zaken. Dit was vooral een voorlichtingscampagne, maar volgens mij hebben werkgevers ook de wettelijke taak om dit soort beleid te voeren. Is de Staatssecretaris bereid om er veel strenger op toe te zien dat bedrijven die taak ook oppakken?
Het negende voorstel: de bedrijfsarts wordt helaas vaak als niet onafhankelijk gezien. Er zijn de afgelopen jaren allerlei voorbeelden van malafide verzuimbedrijven geweest, en zolang de werkgever de bedrijfsarts betaalt, is het in de ogen van de SP bijna onmogelijk om die positie goed te krijgen. Daarom stellen wij een publieke, regionale bedrijfsgezondheidsdienst voor waarbij bedrijven verplicht zijn aangesloten.
Dan het tiende en laatste voorstel. Dat is de registratie van toxische stoffen in het medisch dossier, zodat later altijd duidelijk is waar welke aanraking met toxische stoffen is geweest en daarop gehandeld kan worden, maar ook schadevergoeding en dat soort zaken gemakkelijker kunnen worden toegekend.
Voorzitter. Dit zijn allemaal voorstellen die de arbeidsomstandigheden van werknemers concreet verbeteren. Daar hoort natuurlijk ook de handhaving bij, want de afgelopen jaren heb ik gezien dat het aantal inspecties met 20% is afgenomen en het aantal ongevallen met 20% is toegenomen. Het aantal dodelijke ongevallen is zelfs met 37% toegenomen; 70 werknemers die 's avonds niet meer thuiskwamen, zoals de inspecteur van de inspectie dat zo treffend en pijnlijk verwoordde. Heel goed dus dat het kabinet extra geld uittrekt voor de inspectie: 50 miljoen euro in 2022, maar het begin is wat zuinigjes met 13 miljoen euro volgend jaar. Wat is hiervan de reden? Graag een reactie van de Staatssecretaris. En hoe wordt dit geld besteed? Aan dure informatiesystemen en kantoorpersoneel dat achter een dashboard met indicatoren risicogestuurd toezicht houdt, of aan inspecteurs die daadwerkelijk en het liefst onverwacht op de werkplek komen om te kijken of daar alles in orde is?
Eerder stelde ik Kamervragen over de met asbest verontreinigde grit van Eurogrit. We hebben het allemaal bij EenVandaag kunnen zien. Deze affaire wordt echter steeds omvangrijker. Bijna 600 bedrijven hebben met deze levensgevaarlijke stof gewerkt en de schade wordt inmiddels geraamd op zo’n 200 miljoen euro, maar daar zal nog veel meer bij komen. En dan hebben we het nog niet over de gezondheidsschade. TNO doet nu een onderzoek, maar geeft dit rapport ook antwoord op de vraag hoe dat asbest in het straalgrit van Eurogrit terecht is gekomen en waar het vandaan komt?
De voorzitter:
Meneer Van Kent, wilt u afronden alstublieft?
De heer Van Kent (SP):
Ik ga mijn best doen. Wanneer verwacht de Staatssecretaris dit rapport? Of heeft zij al een antwoord op de vragen, en vooral op de centrale vraag waar dat grit vandaan komt?
Dan de 260 ton vervuilde straalgrit die op een Friese scheepswerf ligt en verontreinigd is. De scheepswerf is inmiddels failliet. Ziet de Staatssecretaris een rol en verantwoordelijkheid om te zorgen dat daar straks geen kinderen in spelen en dat mensen niet worden blootgesteld aan de sluipmoordenaar die asbest heet?
Voorzitter. Dit is het eerste algemeen overleg met deze Staatssecretaris. Ik kan me voorstellen dat ze nog niet direct al onze voorstellen kan overnemen – ik neem aan dat ze dit wel op korte termijn kan – maar wij staan open voor alle mogelijke toezeggingen en we denken graag mee om daar een stap in te zetten.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kent. Er is nog een interruptie van de heer Raemakers.
De heer Raemakers (D66):
Hartelijk dank, voorzitter. Ook dank aan de heer Van Kent voor de tien voorstellen. Ik ben heel benieuwd wat de Staatssecretaris daarvan denkt. Over het vijfde voorstel, de nachtdiensten, heb ik een vraag. In sommige sectoren, zoals de zorg of de beveiliging, ontkom je eigenlijk niet aan nachtdiensten. Ik ben heel benieuwd hoe de heer Van Kent dit ziet. Hoe zou je bijvoorbeeld in een sector als de zorg kunnen zorgen voor minder nachtdiensten?
De heer Van Kent (SP):
Ik begrijp uw vraag, een terechte vraag. Je kunt er niet voor zorgen dat er geen nachtdiensten meer zijn. Je kunt werknemers wel beschermen door ervoor te zorgen dat ze bijvoorbeeld geen 40 jaar achter elkaar nachtdiensten draaien, maar dat iedereen dat in zijn werkzame leven 10 jaar doet; ik noem maar iets. Dat soort verdelingen kunnen een grote gezondheidswinst veroorzaken, want de feiten liegen er niet om. Nachtkanker is een voorbeeld, dat is een echt zeer ernstig direct gevolg van dat nachtwerk.
De heer Raemakers (D66):
Dat is in ieder geval een goede uitleg. Ik ben ook benieuwd of de heer Van Kent specifieke voorbeelden heeft van zorginstellingen waarbij mensen 40 jaar achter elkaar nachtdiensten hebben moeten draaien. Mijn indruk is dat de sector zelf dit ook al deels regelt.
De heer Van Kent (SP):
Natuurlijk worden er al maatregelen genomen, maar helaas zien we om ons heen dat er nog heel veel mensen ziek worden door dat nachtwerk. Ik zou graag willen dat daaraan niet alleen voor de zorg maar voor alle sectoren waarin in de nacht gewerkt wordt, regels worden gesteld, zodat het niet afhankelijk is van de afspraken die de werkgever en werknemer daar onderling over maken, maar dat wij als wetgever aangeven dat wij er bepaalde grenzen aan zien. Daarnaast ben ik niet alleen nieuwsgierig naar de reactie van de Staatssecretaris op deze tien voorstellen. Ik begon mijn betoog met een citaat van de heer Van Weyenberg. Ik ben dus ook heel benieuwd naar de reactie van D66 op deze tien voorstellen, want deze partij heeft heel uitdrukkelijk aangegeven dat ze de arbeidsomstandigheden gaat verbeteren, mede met het oog op het langer door moeten werken.
De voorzitter:
Dank u wel. We zullen zien of de heer Raemakers hier straks in zijn termijn op terugkomt. Als de bel is afgelopen, geef ik graag het woord aan de heer Gijs van Dijk van de Partij van de Arbeid.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Voorzitter, dank u wel, en ook een warm welkom aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken. Vandaag spreken we over handhaving en arbeidsomstandigheden. Er zitten verschrikkelijk veel stukken bij de agenda, maar het is eigenlijk een heel concreet debat. Daarom hebben we met de SP tien concrete voorstellen ingediend waarop we het antwoord van de Staatssecretaris afwachten. Wat ons betreft zijn het tien concrete voorstellen die de bescherming van werknemers direct kunnen verbeteren. Zo hebben we ernaar gekeken en daarom stellen we ze zo voor. We weten dat tilgewicht, nachtwerk en pesten op het werk zaken van alledag zijn, die we vanuit de Tweede Kamer ten goede kunnen beïnvloeden. Wij wachten graag de beantwoording af. Ik ben ook zeer benieuwd naar de reactie van de coalitiepartijen hierop.
Voorzitter. Ik zal de tien punten niet nogmaals opnoemen, ook voor de tijd, maar ik wil wel wat zeggen over de inspectie, want om als werknemer de zekerheid te hebben dat je een fatsoenlijk loon krijgt en daarnaast goede arbeidsomstandigheden hebt, is een goed werkende inspectie van belang. Het in het regeerakkoord aangekondigde extra geld is zeer gewenst, maar deze gelden dienen wel zo goed mogelijk te worden besteed. Dit moet om ervoor te zorgen dat werknemers niet worden uitgebuit door onder het wettelijk minimumloon uit te betalen, doordat er oneerlijke concurrentie plaatsvindt door onder het cao-loon uit te betalen of door het gebruikmaken van constructies als contracting om allerlei wettelijke bepalingen te ontlopen. Door ontduiking van cao-lonen en gebruikmaken van allerlei constructies ontstaat er oneerlijke concurrentie en dat zorgt weer voor een race naar beneden. Dat moeten we niet willen. Veel werknemers ervaren hierdoor veel onzekerheid over hun salaris, contract en arbeidsomstandigheden. Naast goede afspraken is handhaving daarom van groot belang en die extra gelden zijn dus hard nodig.
Ik heb vier concrete punten als het gaat over de besteding van die extra gelden. Het eerste voorstel: wat ons betreft moet er naast controle op het wettelijk minimum loon controle plaatsvinden op artikel 8 van de WAADI, gelijke beloning van werkenden en de cao-beloning. Hierop wordt namelijk het meest geconcurreerd. Neem bijvoorbeeld de bouw. We hebben een bouw-cao, maar we zien in de bouwsector allerlei mensen rondlopen die lager worden betaald. Daarmee wordt er onder de cao-lonen betaald. Dat is heftige concurrentie. Daar kunnen we nu niet op beboeten – er is geen wettelijke bepaling voor – maar het kan wel door de inspectie worden doorgegeven aan de sociale partners. Daarmee kunnen sociale partners weer regelingen in hun cao treffen.
Twee: wij zouden graag een verbetering zien in de samenwerking tussen de Inspectie SZW en de Inspectie Leefomgeving en Transport, want we zien veel onveiligheid met buitenlandse chauffeurs. Daar spreken we veel over. In de begroting van IenW hebben we dat gisteren gedaan en doen we dat vanavond weer. We zien allerlei taferelen op de weg en we zien ook dat de twee inspecties niet goed samenwerken. Is de Staatssecretaris bereid om te kijken naar een plan van aanpak voor de samenwerking tussen deze twee inspecties? Hoe gaan we die handhaving echt ter hand nemen zodat ook mensen in de vrachtwagen weten dat ze veilig zijn en dat er goed wordt gecontroleerd?
Drie: gaat de inspectie ook toezien op de ontwikkelingen, mooie maar af en toe ook zorgelijke ontwikkelingen in de platformeconomie, zoals we die nu zien bij de fietsbezorgers? Daar zien we onveilige situaties. Hoe gaat de inspectie hiermee om?
Vier: het aanpakken van contracting, ik noemde het al even, door de inspectie. Het aannemen van werk – «contracting» heet dat – wordt steeds vaker gebruikt om wettelijke en cao-bepalingen van uitzendarbeid te ontlopen. Hoe gaat de inspectie daarmee om?
De heer Pieter Heerma (CDA):
Voor extra geld voor de inspectie is natuurlijk in de afgelopen jaren door de Kamer vrij breed gepleit. Er zijn diverse moties ingediend door diverse partijen, vaak breed ondersteund, over het vraagstuk van zowel handhaving op schijnconstructies als handhaving op minimumloon als ook op onveilige arbeidsomstandigheden. Nu zit er op dit punt een behoorlijke intensivering in het regeerakkoord, die volgens mij breed in deze commissie werd voorgesteld, maar er is ook al veel voorwerk gedaan door de vorige Minister. In de demissionaire tijd is vrij veel gedaan om het Inspectie Control Framework, die in al die brieven terugkomt, voor te bereiden. Het regeerakkoord sluit daarbij aan. Ik vraag me op basis van de vier punten die de heer Van Dijk maakt, af of hij positief is over de richting die daarin is ingeslagen en of die punten accenten daarbovenop zijn, of wil hij echt iets anders dan het voorbereidend werk en wat hier nu voorligt? Ik hoop dat het het eerste is, maar ik kon dat uit het betoog niet helemaal opmaken.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Ik begon mijn inbreng inderdaad met blijheid over de extra gelden. Er wordt echt flink geïnvesteerd. Daar wordt eigenlijk al jarenlang om gevraagd. De vorige coalitie vond dat af en toe ingewikkeld, maar vanuit de oppositie werd daar terecht voor gepleit, dus ik ben er zeer blij mee. Ik leg een aantal accenten waarop de inspectie moet letten als we extra gelden hebben. Ik denk dat de heer Heerma herkent dat er een waaier aan allerlei constructies in allerlei sectoren is, waarop je het liefst overal zou willen handhaven. Dat gaat niet. Ik leg in mijn inbreng een aantal accenten en ik ben heel benieuwd wat de Staatssecretaris daarvan vindt.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik ben blij dat de positieve grondtoon de boventoon voert, omdat er veel goed voorbereidend werk is gedaan waarop nu wordt aangesloten. Specifiek op volgens mij het tweede punt dat de heer Van Dijk gemaakt heeft – maar het kan ook het derde geweest zijn; ik bedoel het fietsen – hebben we onlangs een hoorzitting gehad, maar we hebben eerder bij de pakketbezorging deze discussie ook gehad. Er zijn ook moties over ingediend. Hoe kijken de heer Van Dijk en de PvdA-fractie aan tegen de complexiteit van de rol van de Inspectie SWZ zodra het gaat om mensen – hij zal «werknemers» zeggen – die feitelijk zelfstandigen zijn? Welke rol ziet de PvdA voor de arbeidsinspectie in situaties waarbij gaat het om omstandigheden van mensen die de PvdA wellicht aanduidt als «schijnzelfstandigen», en ik misschien in sommige gevallen ook, maar die juridisch zelfstandige zijn en geen werknemer?
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Over het werken in de platformeconomie lopen er twee discussies door elkaar. Ten eerste: wat is er precies aan de hand? Is er sprake van zelfstandigheid of werknemerschap? Dat is geen vraagstuk dat bij de inspectie ligt. Waar ik op doelde in mijn inbreng, is dat we bij de fietsbezorgers onveilige situaties op de weg zien. We zien fietsen die niet voldoen aan het werken in een drukke stad, die niet veilig zijn. Het is een nieuwe sector waar van alles gebeurt en het zijn jonge en nieuwere bedrijven, waarbij met name op het punt van de arbeidsomstandigheden nog nauwelijks beleid is of waarover nauwelijks wordt nagedacht. Mijn vraag was of de inspectie daar eens naar zou willen kijken.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Ja, voorzitter. Dan de Eurogrit-straalgrit. We hebben inderdaad bij EenVandaag gezien dat daar veel, en ik denk terecht, ophef over is. Ik was laatst bij Tata Steel en daar maken veel mensen zich net als in andere bedrijven grote zorgen. Wat zijn precies de gevolgen van het werken met deze stof en is er mogelijk besmetting door asbest ontstaan, of niet? Ik denk dat het vooral van belang is dat werknemers spoedig worden geïnformeerd over de mogelijke incidenten.
Ik ga even terug naar een van de voorstellen die wij hebben gedaan. Dit moet een van de signalen zijn waarom het van belang is dat we zo'n Expertise Centrum Causaliteit Beroepsziekten gaan oprichten. Dat is eerder in de Stichting van de Arbeid besproken. Werknemers willen het heel graag en volgens mij wordt het in de Kamer ook breed gedeeld, alleen werkgevers willen niet. Is de Staatssecretaris bereid juist hier specifiek naar te kijken? We weten dat dit soort dingen gebeuren. Dan is het belangrijk dat dit kan worden gemeld en dat er een expertisecentrum is. Is dit aanleiding om daar nu werk van te maken?
Ten slotte, voorzitter, de ET-regeling en het LIV; dat is het lage-inkomensvoordeel. Ik zal zo min mogelijk in afkortingen praten. Een nieuw verdienmodel is de dubbele inzet van het lage-inkomensvoordeel en de ET-regeling. Hiermee ontstaat opnieuw een ongelijk speelveld dat de zekerheid van werknemers met normale contracten in normale banen aantast. Dit is dus niet wenselijk. Via de ET-regeling is het mogelijk om werknemers die tijdelijk in Nederland werken, een belastingvrije vergoeding voor onkosten te geven. Doordat er geen belasting en premies worden geheven over de vergoeding, zijn werkgevers goedkoper uit. Wat voorkomt, is dat na toepassing van de ET-regeling de werknemer recht heeft op het LIV, het lage-inkomensvoordeel, omdat het salaris van de werknemer onder de LIV-norm is gezakt. De werkgever krijgt dan een dubbele korting, via de ET-regeling en via het LIV. Kan de Staatssecretaris aangeven of dit signaal bij haar bekend is en in welke sectoren het LIV wordt uitgekeerd, of in ieder geval aangeven dat het lage-inkomensvoordeel mogelijk niet toe te kennen is bij toepassing van de ET-regeling? Graag een reactie.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Nog een laatste interruptie van de heer Heerma.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Die heeft er zin in. Het gaat over het vorige punt van de heer Van Dijk. Hij had het over het expertisecentrum voor beroepsziektes. Dat is iets waar een voorganger van hem uit de PvdA heel veel mee bezig is geweest. Collega Kerstens heeft daar herhaaldelijk moties over ingediend. Nu is er afgelopen zomer van de demissionaire Minister een brief gekomen dat er helaas geen draagvlak voor is. Ik begrijp heel goed dat de PvdA-fractie opnieuw vindt – dat is een consequente lijn – dat dit centrum er wel moet komen, maar in de brief wordt heel expliciet gezegd dat er wel draagvlak lijkt te zijn om vanuit De Letselschade Raad te komen tot protocollen en afspraken en dat daar een projectvoorstel voor gedaan gaat worden. Ik weet niet of dit inmiddels gedaan is. Dat kan ik uit de brief niet halen; daar ga ik zo naar vragen. Moet ik de inbreng van de PvdA-fractie zo lezen dat ze dit initiatief eigenlijk niet wil en dat het puur gaat om het expertisecentrum,? Of wil ze dit alternatief, dat dus door de demissionaire Minister in die brief is aangegeven, ook een kans geven? Ik ben benieuwd of het een pleidooi is voor het eerste, waarvoor dus geen draagvlak bij werkgevers is, of dat de tweede route, waar nu aan gewerkt wordt, ook een mogelijkheid is wat de PvdA-fractie betreft.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Wat mij en ons betreft is het van belang dat er een mogelijkheid komt om onafhankelijk te melden, dus dat er een expertisecentrum is, of een mogelijk alternatief, waar werknemers naartoe kunnen en waar hopelijk wel draagvlak voor is. Ik heb het alternatief nog niet gezien, moet ik eerlijk zeggen. voorzitter. Maar we zullen dat ook zo beoordelen. Ik vond en vind het expertisecentrum een goed idee. Stel dat er een alternatief is dat vergelijkbaar is en een vergelijkbaar doel heeft, dan ga ik daar zeker naar kijken.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Dan wil ik graag het woord geven aan de heer Raemakers van D66. Ook voor u zes minuten spreektijd.
De heer Raemakers (D66):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ook ik de Staatssecretaris van harte welkom heten en haar bedanken voor de brieven die we gisteren nog hebben ontvangen. Ik wil daar ook direct op reageren. Ik ben blij om in de eerste brief, de reactie op het onderzoek naar het certificatiestelsel in asbest, te lezen dat de Staatssecretaris aandacht besteedt aan ruimte voor innovatie in de asbestsector, natuurlijk met inachtneming van de vereiste bescherming. Er zijn heel veel goede initiatieven op het terrein van asbestinnovatie. Zo reikte ik als gemeenteraadslid in het Limburgse Leudal ooit een prijs uit voor een innovatief asbestbedrijf. Ik mag daar vandaag geen reclame voor maken, maar ik hoop dat er meer van die bedrijven komen. Daarbij wil ik de Staatssecretaris vragen om in de toekomst aandacht te besteden aan de samenhang met de milieuregelgeving en het toezicht, want ik hoor uit de praktijk dat dat nog wel eens lastig is.
Dan even over de tweede brief. Die gaat over de stand van zaken rondom het straalgrit. Ik wil de Staatssecretaris vragen wanneer wij het onderzoek van TNO over de blootstelling van werknemers kunnen verwachten. Het is goed om te lezen dat er zo snel mogelijk is ingegrepen, maar als er alsnog negatieve effecten te verwachten zijn, is het goed om die in beeld te krijgen.
Voorzitter. Naast de twee brieven die we dus onlangs hebben gekregen, hebben we een volle agenda. Ik wil het eerst hebben over bedrijfsartsen en beroepsziekten. Bij de bedrijfsartsen gaat het natuurlijk over het dreigend tekort aan bedrijfsartsen en welke aanpak daarvoor nodig is. Bij het VSO afgelopen zomer heeft D66 daar ook al aandacht voor gevraagd. Het was ook een van de tien punten die net door de heer Van Kent zijn genoemd. De toenmalige Minister gaf bij het VSO aan dat de partijen worden ondersteund bij het komen tot die structurele financiering. Toen had de Minister nog geen verzoeken daarvoor ontvangen. Kan de Staatssecretaris aangeven of die verzoeken er inmiddels wel zijn? Mochten die verzoeken uitblijven, gaat de Staatssecretaris dan daadwerkelijk over tot regelgeving zoals dat toen ook door de kwartiermaker is aanbevolen? Tot slot zijn we op dit punt ook benieuwd naar de instroom in de opleidingen. Neemt die instroom inmiddels al toe? Wat is de stand van zaken?
Wat betreft beroepsziekten – het werd zojuist al genoemd door de heer Heerma van het CDA – wil D66 vragen naar de voortgang bij de totstandkoming van de gedragscode. De Letselschade Raad zou hiermee aan de gang gaan. Is er al een voorstel?
Dan komen we bij het deel handhaving. Daar zijn ook heel veel rapportages over. Ik wil het graag over drie zaken hebben: het plan van aanpak inzake stagemisbruik, het gebruik van het LIV – de Partij van de Arbeid had het er zojuist ook al over – en de capaciteit van de inspectie. Als jongste Tweede Kamerlid vind ik stagemisbruik een van de onderwerpen die voor ons hoog op de agenda moeten staan. Ik vind het heel positief om te lezen dat jongeren ook via de sociale media ingelicht worden over stagemisbruik, want ik denk dat veel jongeren dat zelf niet goed op het netvlies hebben, dat ze zelf niet goed weten dat ze eigenlijk slachtoffer zijn van stagemisbruik. In de brief van vorig jaar is aangekondigd dat voor de begroting het onderzoek naar de specifieke sectoren nog naar de Kamer komt. Ik loop daarom misschien wat op de zaken vooruit, maar ik zie ook wel wat in een aanpak van positieve voorbeelden. Is het mogelijk dat werkgevers er actiever op worden gewezen wat een goede stage is en welke voorwaarden gelden met betrekking tot de begeleiding? Graag een reactie.
Dan het punt van het LIV, het lage-inkomensvoordeel. Dat heeft de heer Van Dijk zojuist ook al genoemd. Een aantal partijen geeft aan dat het LIV voornamelijk terechtkomt bij werknemers die tijdelijk in Nederland werken. Dat zou dan komen door de inhoudingen voor onkosten; dan komt een groep werkenden in aanmerking voor het LIV. Je kunt er dus ook op sturen. Ik heb eigenlijk ongeveer dezelfde vraag als de Partij van de Arbeid. D66 wil weten of de Staatssecretaris in kaart kan brengen in welke sectoren gebruik wordt gemaakt van het LIV en in hoeveel gevallen het gaat om werknemers bij wie onkosten worden ingehouden.
Tot slot, heel belangrijk, de inspectie. Die is ook al diverse keren genoemd. Daar komt dus extra capaciteit voor. Uit alle stukken van vandaag blijkt ook wel dat dit nodig is. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier de extra capaciteit zal worden ingezet? Wanneer kunnen we daarvoor een voorstel ontvangen? Daarbij vinden we innovatief toezicht ook belangrijk. Er zijn een aantal onderwerpen die wat moeilijk te vatten zijn door een inspectie, door toezicht. Dan kun je bijvoorbeeld denken aan pesten op het werk. Dat is een van de tien punten die de Partij van de Arbeid en de SP vandaag aandragen. Dat vind ik een goed punt, dus ik vraag me af hoe we de rol van de inspectie specifiek bij pesten kunnen verstevigen. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan preventieve maatregelen en het toetsen daarop. Tot zover mijn inbreng in eerste termijn.
De heer Van Kent (SP):
Ik heb het betoog afgewacht, want ik had verwacht dat er na de uitspraak, trouwens ook uit de VVD-hoek, bij het debat over eerder stoppen met werken in zware beroepen dat de arbeidsomstandigheden verbeterd moeten worden, er van de zijde van D66 een aantal concrete voorstellen zouden worden gedaan om inderdaad werk letterlijk lichter te maken voor werknemers. En ik hoor ze niet. Wat zijn de voorstellen van D66 in lijn met de uitspraken van de heer Van Weyenberg om de arbeidsomstandigheden van mensen te verbeteren?
De heer Raemakers (D66):
Goede vraag. In het regeerakkoord staat bijvoorbeeld de mogelijkheid van generatiepactregelingen, waarbij oudere werknemers die bijna met pensioen gaan de laatste jaren wat meer in deeltijd kunnen werken, en waarbij, als dat kan in die sector, de oudere werknemers wat meer gaan coachen richting de jongere werknemers en dat een jongere werknemer langzaam het werk van een oudere werknemer kan overnemen. Zo’n generatiepactregeling, een van de zaken die D66 belangrijk vindt in het regeerakkoord, is zo'n voorbeeld.
De heer Van Kent (SP):
Het generatiepact is een vorm van vroegpensioen. Het is een van de voorstellen die ik net heb gedaan. Ik kan me niet herinneren dat het zo concreet in het regeerakkoord staat, maar ik ga dat zo even na. Ik ben blij dat D66 er voorstander van is. Het generatiepact is een vorm van vroegpensioen, maar mijn vraag ging over het verbeteren van de arbeidsomstandigheden. Ik noemde in het toenmalige debat bijvoorbeeld de schilder van 63 die lichamelijk compleet versleten is en niet meer door kan werken. Het antwoord van D66 was toen: we gaan de arbeidsomstandigheden verbeteren. Mijn kritiek was dat je dat niet met terugwerkende kracht kunt doen. Het is goed als we het met elkaar eens zijn dat voor de toekomstige generaties de arbeidsomstandigheden verbeterd moeten worden, maar wat gaat u voor die schilder betekenen? Welke voorstellen heeft D66 om het voor die schilder mogelijk te maken dat hij kan doorwerken tot 63 of 65? Of tot 71,5, iets waar D66 voor is, maar waarvan ik me niet kan voorstellen dat dat mogelijk is. Welke toverformule heeft D66 om dat wel mogelijk te maken?
De heer Raemakers (D66):
Geen toverformule, maar ik denk echt dat dit iets is wat bij de generatiepactregeling kan worden meegenomen. We zijn er wel voorstander van dat als je bijvoorbeeld 63 jaar bent en het werk fysiek iets zwaarder wordt, we kijken naar de manier waarop we dat op de werkvloer kunnen organiseren. Je kunt bijvoorbeeld zo'n oudere schilder dan net wat andere werkzaamheden laten doen. Ik denk dat de Staatssecretaris en de sectoren met een uitwerking daarvan moeten komen, maar we staan er niet negatief tegenover.
De voorzitter:
Ik bedank de heer Raemakers voor zijn bijdrage. Dit is even het antwoord waar u het mee moet doen, meneer Van Kent. U kunt er een interruptie op plegen, maar... U wilt nog door?
De heer Van Kent (SP):
Ik vind het echt zwaar teleurstellend dat D66 in dat debat zo'n grote broek aantrok en zei dat we de arbeidsomstandigheden gaan verbeteren, maar nu, in dit algemeen overleg over arbeidsomstandigheden, welgeteld nul voorstellen doet om de arbeidsomstandigheden te verbeteren, behalve over een vroegpensioenregeling, waar D66 volgens mij helemaal niet voor is. Dat wilde ik toch even concluderen.
De heer Raemakers (D66):
Ik hoor geen vraag. Dus we zijn uitgesproken, denk ik.
De voorzitter:
Dan wil ik u danken voor uw bijdrage en ga ik door naar de heer Van Haga van de VVD. Het woord is aan u en ook u heeft zes minuten spreektijd.
De heer Van Haga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst een hartelijk welkom aan mijn eigen Staatssecretaris. Dat is altijd bijzonder. Of eigenlijk is het voor mij bijzonder omdat het mijn eerste keer is met mijn, onze, eigen Staatssecretaris.
Vandaag spreken we over arbeidsomstandigheden en de handhaving daarvan. Maar voordat ik begin: een kleine persoonlijke noot. Vandaag mag ik namelijk, zoals ik net heb gezegd, voor het eerst het woord voeren namens de VVD in een algemeen overleg. En het is een algemeen overleg over een onderwerp dat mij zeer aanspreekt. Voordat ik de Kamer inging, was ik namelijk ondernemer, een zogenaamde zmp'er, een zelfstandige met personeel. Dan werk je net als alle gewone Nederlanders hard voor je geld, zet je je volledig in voor je bedrijf en ben je trots op je bedrijf en je medewerkers. Maar naast die trots komt er een enorme verantwoordelijkheid bij. Als werkgever ben je namelijk verantwoordelijk voor jouw medewerkers; het is jouw zaak en jouw taak om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen. Die verantwoordelijkheid heb ik altijd zo goed mogelijk genomen. En heel veel ondernemers om mij heen nemen die ook. Hoe onrechtvaardig voelt het dan als er ondernemers zijn die de regels aan hun laars lappen? Als ik de heren net goed heb gehoord, denk ik dat we het over het doel van de zaak allemaal met elkaar eens zijn. We moeten dan ook kritisch zijn op dit soort misstanden. Het is daarom goed dat we vandaag spreken over de omstandigheden die de norm moeten zijn en hoe we deze blijven handhaven. Het overgrote deel van de werkgevers investeert in een veilige werkomgeving voor de werknemers. Maar, zoals gezegd, er zijn altijd werkgevers die moedwillig de wet en de regelgeving ontduiken. Die moeten natuurlijk hard worden aangepakt, zoals de VVD altijd vindt.
De afgelopen jaren zijn de werkgelegenheid en de welvaart toegenomen. Er zijn banen bij gekomen en er zijn meer mensen aan het werk gegaan. Door de inspectie wordt geconstateerd dat het aantal werkgerelateerde ongelukken toeneemt en dat is slecht. Om dit beter te lijf te gaan is er door de Inspectie SZW een Inspectie Control Framework gemaakt. Daarmee krijgen we zicht op de mogelijkheden om de capaciteit te vergroten. We investeren met het regeerakkoord in de inspectie en geven hiermee invulling aan het Inspectie Control Framework. Wat ons betreft moet hierbij prioriteit gegeven worden aan een veilige en een gezonde werkomgeving. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij deze prioriteiten inpast in de besteding van de middelen?
De VVD wil daarnaast aandacht vragen voor de volgende punten. Allereerst de Wet aanpak schijnconstructies. Op de agenda staat de eerste monitor hiervan. Net als de VVD zal iedereen van mening zijn dat het belangrijk is dat iedereen correct betaald wordt en dat schijnconstructies worden bestreden. Een aantal zaken in de Wet aanpak schijnconstructies zijn ook evidente verbeteringen. Ik noem het specificeren van loonbedragen op de loonstrook en de verplichting om het loon giraal uit te betalen. Nu ligt de eerste monitor voor waardoor we inzicht zouden moeten krijgen in de effectiviteit van de ingevoerde ketenaansprakelijkheid. We willen graag weten hoe die in de praktijk uitpakt en wat de ervaringen van de ondernemers zijn. Wat de VVD betreft is deze eerste monitor helaas nog onvoldoende volledig om te kunnen beoordelen of de Wet aanpak schijnconstructies goed werkt. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat de tweede monitor meer gegevens bevat om de werking van de Wet aanpak schijnconstructies te kunnen beoordelen? De VVD zou het op prijs stellen als dan met name naar het onderdeel ketenaansprakelijkheid wordt gekeken en naar de manier waarop dat in de praktijk door de ondernemers wordt ervaren. Leidt de extra papierwinkel tot het gewenste resultaat en hoe kunnen we dit eventueel verbeteren?
Ten tweede wil ik namens de VVD aandacht vragen voor het tekort aan bedrijfsartsen, dat al eerder is genoemd.
De voorzitter:
U gaat nu naar het tweede punt. Misschien dat we op het eerste punt de gelegenheid kunnen geven aan de heer Van Dijk om een interruptie te plegen.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Ik vroeg net even voorzichtig of dat mag in een eerste inbreng, maar dat mag bij een algemeen overleg. Ik zal een vraag stellen. Mijn vraag gaat over iets wat ik misschien niet helemaal goed begrijp. U, of de VVD, stelt dat de Wet aanpak schijnconstructies als doel heeft om de schijnconstructies aan te pakken en u stelt vragen bij de werking van de controle op de ketenbepaling. Heb ik het zo goed begrepen?
De heer Van Haga (VVD):
Nou nee. Ik wilde aangeven dat er in de Wet aanpak schijnconstructies een aantal evidente verbeteringen staan. Die heb ik genoemd. Er zit ook een stukje ketenaansprakelijkheid in en uit de eerste monitor wordt niet helemaal duidelijk of die goed werkt. Ik vraag dus eigenlijk aan de Staatssecretaris of zij daar in de tweede monitor wat aandacht op kan richten, zodat we kunnen beoordelen of de Wet aanpak schijnconstructies het gewenste effect heeft op al die verschillende facetten.
De voorzitter:
U ging naar uw tweede punt en u heeft nog twee minuten.
De heer Van Haga (VVD):
Dan het tekort aan bedrijfsartsen. Er wordt momenteel gewerkt aan het wegwerken van het tekort. Zo zijn er enkele stappen ondernomen om de instroom te verbeteren: een imagocampagne, een bestuurlijk overleg en het organiseren van een kwaliteitstafel. Wat zijn de resultaten hiervan? Hoe wordt de Kamer hierover op de hoogte gehouden? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het tekort aan bedrijfsartsen door het veld kan worden opgelost? Wat zijn de resultaten van het recente onderzoek door NIVEL in samenwerking met de Radboud Universiteit en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Tot slot wil ik aandacht vragen voor het asbesthoudend straalgrit. Dat werd ook al genoemd. Onlangs werd bekend dat het aantal bedrijven dat door asbest vervuild straalgrit heeft gebruikt veel hoger is dan eerste instantie was gemeld. Dat is natuurlijk een vervelend bericht. We hebben inmiddels een brief van de Staatssecretaris gekregen waarin te lezen is dat zij er uiteraard bovenop zit. De VVD heeft het volste vertrouwen dat zij dat zal blijven doen totdat deze zaak is opgelost. Oplettendheid is natuurlijk geboden en de VVD-fractie zal de ontwikkelingen hieromtrent nauwlettend blijven volgen.
Voorzitter, ik rond af. Iedereen zal het met de VVD eens zijn dat iedereen een veilige, gezonde en eerlijke werkomgeving verdient. Nederland is gelukkig een van de landen waar dat over het algemeen heel erg goed gaat. De meeste mensen en bedrijven leven de regels namelijk goed na. En terecht. Waar het mis gaat, moeten we direct ingrijpen om onveilige werkomgevingen waar regels niet worden nageleefd of werknemers niet worden beschermd of misschien zelfs uitgebuit, te voorkomen en waar nodig te bestrijden. De regels die hiertoe worden ingevoerd, moeten de werkgevers treffen die de regels overtreden en niet de werkgevers die alles juist goed proberen te doen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Haga. En gefeliciteerd met uw maiden-algemeen overleg. Blijft u nog heel even staan. Er is een interruptie van de heer Van Kent.
De heer Van Kent (SP):
Ik sluit mij vanzelfsprekend aan bij de felicitaties. Ik ben heel erg benieuwd naar de opvatting van de VVD-fractie over de tien voorstellen die ik zojuist heb gedaan.
De heer Van Haga (VVD):
Ik heb ze allemaal opgeschreven en ga ze heel nauwkeurig bestuderen. Het is fijn dat u het puntsgewijs doet. Als ingenieur vind ik het altijd ontzettend prettig om lijstjes met punten te krijgen. Het onderwerp over het minder zwaar belasten of de minder zware pakketten voor de pakketdienst wil ik eruit pakken. Volgens mij – maar misschien ga ik nu een beetje buiten mijn boekje – zijn dat dingen die redelijk technisch oplosbaar zijn. Ik hoop dat er vanuit het veld technische oplossingen komen om ladingen lichter te maken. Ik heb jarenlang in de offshore-industrie gewerkt. Daar werd dat al heel snel gedaan. Daar ga je niet meer dingen van 50 kilo tillen, maar zorg je dat je ze opdeelt in stukjes van 10 kilo en dan wordt het een stuk lichter. Ik denk dus dat veel van de oplossingen in de technische hoek gezocht kunnen worden. Maar wat betreft uw tien punten: ik ga ze met genoegen bestuderen en ik kom erop terug.
De heer Van Kent (SP):
Dat is fijn om te horen. En het is inderdaad precies wat ik voorstelde. Het is praktisch gewoon op te lossen dat die grote zakken met hondenbrokken, om het maar even heel praktisch te maken, niet meer via de pakketdienst bij mensen aan de deur worden gebracht, maar dat het via een transportbedrijf gaat of in kleinere hoeveelheden wordt versleept. Maar de vraag die ik stelde over die tien voorstellen, heeft er ook mee te maken dat ook de VVD-fractie aangaf dat zij de arbeidsomstandigheden wilde verbeteren zodat mensen langer kunnen doorwerken. En ook van u heb ik – ik weet dat het uw eerste algemeen overleg is – geen voorstellen gehoord om daar concrete stappen in te gaan zetten. Toch de vraag aan u wat u, misschien vanuit uw achtergrond, aan ideeën heeft op basis waarvan de arbeidsomstandigheden kunnen worden verbeterd en dus de zwaarte van het werk verminderd kan worden.
De heer Van Haga (VVD):
U zult van mij nu geen concrete voorstellen horen. Maar nogmaals, ik denk dat het doel voor iedereen hetzelfde is. We moeten de arbeidsomstandigheden voor iedereen zo goed mogelijk houden. En iedereen heeft inderdaad recht op een veilige en gezonde werkomgeving. Ik denk dat we elkaar gaan vinden in het op zoek gaan naar technische oplossingen. Ik zou daar graag buiten deze vergadering met u over van gedachten willen wisselen.
De voorzitter:
Meneer Van Haga, dank u voor uw bijdrage. Dan geef ik het woord aan de heer Heerma van het CDA.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Dank u, voorzitter. Als ik de dikke stapel stukken voor dit AO bekijk, waar eerdere sprekers ook al van spraken, dan maakt mij dat ervan bewust, en ook wel een beetje schuldbewust, dat we best lang geformeerd hebben. Tegelijkertijd zie ik ook dat die tijd op sommige plekken goed benut is. In het regeerakkoord wordt flink extra geld geïnvesteerd in de arbeidsinspectie zodat die het werk goed kan doen op het gebied van handhaven – de heer Van Dijk had het er ook al over – en ook minimumloon, arbeidsomstandigheden, schijnconstructies et cetera. De demissionair Minister heeft daar veel voorbereidend werk voor gedaan, dus die tijd is goed benut. Dat komt ook terug in een aantal van de brieven. Daarin wordt over het Inspectie Control Framework gesproken als iets waar niet alleen meer geld naartoe gaat, maar waarbij de inspectie ook een andere werkwijze hanteert. Ik kom daar in het vervolg van mijn betoog op terug.
Ik hoopte al dat een aantal van mijn collega's diverse onderwerpen zouden behandelen, zodat ik wat keuzes kon maken uit wat er overblijft. Ik begin met een brief die wij eind augustus kregen over de handhaving van de inspectie bij de Primark. Er waren in de vorige periode vragen van de collega's van de PvdA over de arbeidsomstandigheden daar. De demissionair Minister heeft geschreven dat er een eis tot naleving is geformuleerd. Mijn vraag is: hoe is de stand van zaken nu en lijkt het erop dat de arbeidsomstandigheden echt verbeteren?
Dat brengt me tot een andere casus, namelijk die van de Aldi. Ik geloof dat collega Van Kent van de SP daarover in oktober vragen heeft gesteld naar aanleiding van een uitzending van EenVandaag. In antwoord op die vragen schrijft de Staatssecretaris dat er niet zoiets bestaat als verscherpt toezicht. Maar zowel in de zaak van de Aldi als in die van de Primark wordt over een eis tot naleving gesproken. Ik vraag aan de Staatssecretaris hoe die twee zich tot elkaar verhouden, want een eis tot naleving lijkt op specifieke punten te betekenen dat de inspectie er bovenop zit en dat zaken moeten verbeteren. De heer Van Kent heeft gevraagd naar een vervolg op de eisen tot naleving die de inspectie in 2013, 2014 heeft gesteld en waarvan nu gezegd wordt dat de problemen er kennelijk nog steeds zijn maar dat er niet iets als verscherpt toezicht bestaat. Als je een eis tot naleving stelt, dan is er toch wat aan de hand? Dat was bij de Aldi zeker zo. Er kwamen zelfs bedrijfsartsen als een soort klokkenluiders naar buiten met het verhaal dat het echt niet klopte en niet goed was. En de inspectie gaf aan dat het psychosociaal en wat betreft de arbeidsdruk echt niet klopte. Hoe ga je nou om met het schemergebied tussen een eis tot naleving waarbij binnen een paar maanden wordt geconstateerd dat het beter gaat en het feit dat een aantal jaren daarna blijkt dat het nog steeds niet goed is? Ik krijg daarop graag een reactie van de Staatssecretaris.
Een tweede punt gaat over gevaarlijke stoffen. In een van de brieven wordt geschreven over het aantal mensen in Nederland dat jaarlijks voortijdig overlijdt omdat bedrijven nog niet goed omgaan met gevaarlijke stoffen. Er wordt gesteld dat maar 7% van de bedrijven een adequate risicobeoordeling uitvoert. Dit lijkt me ook iets voor een inspectie om aandacht aan te besteden en bovenop te zitten, want handhaving gaat niet alleen over schijnconstructies en minimumloon. Het gaat ook over dit soort heel basale zaken.
Dan een derde onderwerp: letselschadezaken. De collega's van de PvdA en D66 hadden het daar ook al over. Er was in de vorige periode vrij brede steun voor een expertisecentrum waarvoor de PvdA met voorstellen is gekomen. De brief van afgelopen zomer geeft echter aan dat er bij werkgevers geen draagvlak is. Er is hierbij echt nog heel veel te verbeteren. De brief van afgelopen zomer geeft ook aan dat er een projectvoorstel komt waar het kabinet welwillend tegenover staat. Ik vind dat niet hetzelfde als een expertisecentrum, maar het kan wellicht wel verbetering met zich meebrengen. Ik ben benieuwd hoe het ermee staat, of dat projectvoorstel er inmiddels ligt en hoe de Staatssecretaris daartegen aankijkt.
Deze verschillende onderwerpen, de nieuwe manier van inspecteren, het verscherpte toezicht, de eis tot naleving, de afhandeling van schadezaken maar ook de beperkte risicobeoordeling door bedrijven, brengen mij, hoewel ze los van elkaar staan, tot een individuele zaak waar onlangs een boek over verschenen is, namelijk het noodlottige arbeidsongeval van Toon van der Loo bij Xycarb. Ik weet dat de zaak bij de inspectie bekend is omdat de nabestaanden, die het boek geschreven hebben, herhaaldelijk bij de inspectie langs zijn geweest. Eigenlijk komen al de elementen in deze zaak terug. Het gaat namelijk om nabestaanden die uitstijgen boven een verschrikkelijk negatieve situatie van een noodlottig ongeval met een juridische schadeafhandeling met allemaal heel lelijke kanten en een nare juridische nasleep, en die iets moois voor elkaar weten te krijgen. In plaats van in te zetten op een boete die naar omvang van het bedrijf zeer beperkt zou zijn, is het gekomen tot een meerjarig verbeterprogramma voor veiligheid en veiligheidscultuur. Hierbij wordt eigenlijk ook op de nieuwe rol van de inspectie gehint. In de brieven die wij krijgen over dat Inspectie Control Framework – ik moet nog steeds wennen aan de term – wordt ook gesproken over de manier waarop de inspectie meer kan doen om aan de voorkant aan een positieve veiligheidscultuur en aan handhaving te werken. De nabestaanden pleiten er in het boek heel expliciet voor om bij zo'n noodlottig arbeidsongeval niet alleen in te zetten op een boete, maar ook op het afdwingen van een verbetering van de veiligheidscultuur en de omstandigheden en het komen tot een meerjarenafspraak. Ik ben heel benieuwd hoe de Staatssecretaris daartegen aankijkt. Ook wil ik graag een reactie op wat de auteurs stellen, namelijk dat de inspectie die mogelijkheden binnen de wet op dit moment niet zou hebben. Ik vraag me af of dat zo is. Ik wil graag een reactie van de Staatssecretaris op de inzet, naast boetes, op een meerjarig verbeterprogramma waar alle medewerkers voordeel van hebben, en op de vraag of dat past binnen het nieuwe Inspectie Control Framework waar door de demissionair Minister aan gewerkt is en of het juridisch kan om op deze manier een verbeterprogramma af te spreken.
Ik sluit af met een kort laatste punt waarover de collega van D66 het ook had. Dat is het stagemisbruik. Daarover heeft de Kamer de vorige periode hoorzittingen gehouden. In de brief staat dat er wordt gekeken naar manieren waarop jongeren die zo'n stage lopen, makkelijker een procedure kunnen starten als ze het gevoel hebben dat ze uitgebuit zijn en er eigenlijk sprake is van een arbeidsrelatie. Maar er wordt ook aangegeven dat om meer duidelijkheid te krijgen begin 2017 een onderzoek gestart zou worden. Ik heb in de brief niet kunnen nalezen of dat inmiddels gestart is en wat de voortgang daarvan is, dus daar ben ik benieuwd naar.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Heerma. Blijft u nog even staan. Volgens mij is er een vraag over het laatste punt waarin u een Engelse term gebruikte voor het controlekader.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Dat is het Inspectie Control Framework.
De voorzitter:
U gebruikte daar een Engelse term voor en ik geloof dat de heer Van Kent daar nog een interruptie op heeft.
De heer Van Kent (SP):
Nee, niet helemaal. Het ligt wel in het verlengde van het betoog van de heer Heerma. Hij geeft terecht aan dat we niet alleen boetes moeten opleggen, maar ook moeten kijken naar en leren van wat daar gebeurd is. Daarom hebben we het voorstel gedaan om de beroepsziekten te melden en te registreren, dus niet alleen ongevallen maar ook ongevallen die voortkomen uit het werk. Als dan bijvoorbeeld in een bepaalde sector een aantal ziektes vaker voorkomt, kunnen er preventieve maatregelen worden genomen. Want nu weten we dat niet. Als we de meldplicht en registratieplicht invoeren, weten we dat wel, zodat preventieve maatregelen mogelijk zijn. Is de heer Heerma daar ook voorstander van?
De heer Pieter Heerma (CDA):
Dit is een specifiek onderwerp waarover in de vorige periode al vaker gesproken is en waaraan ook nadelen zitten. Meer in algemene zin: ik heb geprobeerd te luisteren naar de tien punten en waardeer het sowieso als collega's proberen constructief mee te denken over de manier waarop arbeidsomstandigheden verbeterd kunnen worden. Heel eerlijk: ik kan nu niet uit de losse pols van al die tien punten zeggen wat concreet aansluit bij wat er al gebeurt, wat een echte verbetering is en waar er problemen zijn waardoor het geen goed idee is. Ik wacht daarover ook de antwoorden van de Staatssecretaris af. Maar de insteek vind ik heel positief. Die sluit ook aan bij de manier waarop de Kamer in de vorige periode juist op dit onderwerp vrij breed heeft samengewerkt om dingen te verbeteren. De heer Van Dijk zei dat als het gaat over het extra geld voor de inspectie, de vorige coalitie daar weleens mee geworsteld heeft. Ik herinner me vooral dat de Kamer gezamenlijk gezocht heeft naar een manier om dat te verbeteren. Er is dus al voorwerk gedaan en dat heeft zijn weerslag gevonden in het regeerakkoord, waarin nu echt geld voor de inspectie is gekomen. Hoewel hij dat mij niet vroeg, wil ik toch tegen de heer Van Kent zeggen dat het verwijt dat een partij hier niets concreet doet om arbeidsomstandigheden te verbeteren, niet terecht is. Het regeerakkoord doet dat wel degelijk. Er wordt heel veel geld voor uitgetrokken en dat is iets waar niet alleen de huidige vier coalitiepartijen voor verantwoordelijk zijn, maar ook het brede voorbereidende werk in de vorige periode van de gehele Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Heerma. Afrondend?
De heer Van Kent (SP):
Dit gaat vooral over handhaving, het handhavend optreden waarin de Inspectie SZW een belangrijke rol speelt. Maar mijn vraag ging over preventie. Bijvoorbeeld de Long Alliantie heeft daar meerdere malen voor gepleit. Bij longaandoeningen is het belangrijk om te weten op welke plek welke blootstelling heeft plaatsgevonden en met welke ziekte tot gevolg, zodat preventieve maatregelen mogelijk zijn. Daarom nogmaals de vraag aan de heer Heerma: is hij voorstander van een meldplicht en ook van registratie van beroepsziektes?
De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik gaf over die meldplicht al aan dat daar ook in de vorige periode bezwaar tegen is geweest. Meer in algemene zin wacht ik de reactie van de Staatssecretaris op alle tien punten af. Over één ding heb ik echt een andere mening dan de heer Van Kent. Als het gaat over de bewegingen die met de inspectie gemaakt zijn, het extra geld dat er komt maar ook het Inspectie Control Framework, is het niet terecht om handhaving en preventie zo strak te scheiden als u dat doet. Indien de inspectie met dat extra geld wil gaan kijken naar de manier waarop je met een positieve handhavingscultuur, dus juist vooraf, kan voorkomen dat er boetes opgelegd moeten worden – ik geloof dat daar dan weer de Engelse term «smart governance» voor wordt gebruikt – dan is de rol van de inspectie juist preventie-inzet. De hardheid waarmee de heer Van Kent zegt dat het extra geld voor handhaving is en dat hij voor preventie gaat, is volgens mij niet terecht.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw bijdrage. Dan wil ik graag het woord geven aan mevrouw Özütok. Het leek even de jongens van de Kamer tegen de meisjes van het kabinet te worden. U brengt daar verandering in.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Daar kunt u van op aan. Dat zal ook in mijn inhoudelijke bijdrage tot uitdrukking komen.
Hartelijk welkom aan de Staatssecretaris. Het is uw eerste AO. Dat geldt ook voor mij. Ik ben geen onbekende met dit onderwerp. Als vakbondsbestuurder bij FNV Bondgenoten heb ik veel ervaring met arbeidsomstandigheden. Ik was goed in zitacties. Dat is vakjargon voor werkonderbrekingen en dat betekent dat werknemers gaan zitten en dat de bestuurders net zo lang gaan dealen en wheelen met de werkgever tot er een echt resultaat is bereikt. Het kan zomaar zijn dat ik dezelfde methode ook hier ga toepassen.
Na deze winstwaarschuwing wil ik een overgang maken naar mijn partij. GroenLinks pleit voor een veilige, gezonde werkomgeving. Dat betekent dat er goed werkgeverschap is en dat zeggenschap voor mensen op de werkvloer goed geregeld is. Ik zal mij in dit AO richten op werkstress, asbestverontreiniging en de situatie in de modedetailhandel. Er spelen in die sectoren allemaal zaken die grote gevolgen hebben voor de mensen die er werken.
Ik wil met iets positiefs beginnen. Ik ben blij dat er in het regeerakkoord 50 miljoen wordt vrijgemaakt voor de inspectie. Dat is hard nodig. Kan de Staatssecretaris toelichten waarvoor dat geld wordt ingezet, ook in relatie tot de scenario's die in het Inspectie Control Framework zijn geschetst? Een belangrijk onderdeel dat uit het control framework naar voren komt, is de werkstress. Het aantal burn-outs is schrikbarend gestegen. In steeds meer sectoren zien we dat er sprake is van een enorme werkdruk. In het control framework staat ook dat psychosociale arbeidsbelasting de meest gemelde oorzaak van werkgerelateerd verzuim is. Doordat de aard van ons werk steeds minder fysiek wordt, zal dit alleen maar toenemen. Er wordt echter ook aangegeven dat de capaciteit van de inspectie op dit gebied ontoereikend is. Daar ben ik zorgelijk over. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat er in ieder geval op dit punt voldoende capaciteit moet zijn bij de inspectie? Ziet zij nog andere maatregelen die het ministerie zou kunnen nemen om burn-outs te voorkomen? Is zij bereid om haar collega's in het kabinet hier kritisch op aan te spreken, bijvoorbeeld haar collega met de zorgportefeuille, nu blijkt dat driekwart van de verpleegkundigen fysiek of privé lijdt onder werkdruk? Of haar collega op Onderwijs over het feit dat een op de vier leraren te maken krijgt met burn-outklachten? Heeft zij ook aandacht voor de beveiligers op Schiphol?
Veel vrouwen krijgen te maken met seksuele intimidatie op de werkvloer. 18% van alle Nederlandse vrouwen is weleens lastig gevallen op het werk. Ik vind het heel erg goed dat FNV hier een onderzoek naar doet en ik kijk uit naar de resultaten daarvan. Zijn er bij de inspectie meer klachten binnengekomen sinds de #MeToo-beweging? Heeft de inspectie voldoende capaciteit om hier goed op te kunnen controleren?
En dan asbestverontreiniging en straalgrit. Vorige week bleek dat bijna 600 bedrijven hebben gewerkt met asbesthoudend straalgrit. Er zou zeker tweeënhalf jaar mee gewerkt zijn zonder dat men wist dat er asbest in zat. Dat is kwalijk. Het lijkt mij uiterst belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de vraag of er sprake is geweest van eventuele blootstellingsrisico's tijdens het straalwerk. Mensen hebben daar echt behoefte aan. Er moet zo snel mogelijk duidelijkheid over komen. Ons bereiken ook signalen dat medewerkers beter en sneller moeten worden geïnformeerd, zeker medewerkers van bedrijven waar geen formele medezeggenschap is georganiseerd, bedrijven met minder dan 50 medewerkers. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe de inspectie dit gaat doen?
Dan de modedetailhandel. Ja, ik kom ook weleens in een modewinkelzaak en kom zo met een voorbeeld. Wat uit de kwestie van Primark naar voren is gekomen, vind ik erg zorgelijk en ik ben echt nog niet gerustgesteld door de brief van de Staatssecretaris. Er worden allerlei aandachtspunten genoemd, het inroosteren, de onregelmatigheidstoeslag, maar de conclusie is dat extra aandacht van de inspectie niet nodig is. Kan de Staatssecretaris uitleggen hoe zij, of eigenlijk haar voorganger, tot deze conclusie is gekomen? Ik maak me ook zorgen over de weerbaarheid van de medewerkers in deze sector. Het zijn vaak jonge mensen. Voor sommige mensen is het hun eerste baan of bijbaan. Zijn zij wel voldoende in staat om voor hun rechten op te komen? Weten ze überhaupt wel dat ze hiervan melding bij de inspectie kunnen maken? Ik zei al: ik kom ook weleens bij een modewinkelzaak en in het weekend heb ik zelf gezien dat er in de hele winkel maar één jonge vrouw achter de kassa stond. Als het gaat om haar veiligheid, haar arbeidsomstandigheden, is dat een slechte zaak. Ik zal de naam van de winkel niet noemen, maar er is echt actie op dit gebied nodig.
Tot slot. Vanochtend bereikte mij het signaal dat uit onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens nog een keer is gebleken dat de loonkloof voor vrouwen nog steeds aanwezig is omdat zij in de onderhandelingen naar hun laatst genoten loon worden gevraagd. Wat denkt de Staatssecretaris daaraan te kunnen doen? Ik ben blij dat deze portefeuille in handen van een vrouw is. Ik verwacht van u de nodige aandacht als het gaat om genderongelijkheid en de aanpak daarvan.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Özütok. We zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. De Staatssecretaris heeft aangegeven even tijd te willen nemen om haar beantwoording voor te bereiden. Ik schors de vergadering derhalve tot 11.20 uur.
De vergadering wordt van 11.03 uur tot 11.21 uur geschorst.
De voorzitter:
Willen de leden zich naar hun plaats begeven? De Staatssecretaris staat inmiddels bij het spreekgestoelte. Ik geef haar het woord voor de beantwoording in eerste termijn. Het woord is aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Ark:
Dank u wel, voorzitter. Ik vind het een grote eer en ook een heel groot genoegen om vandaag voor de eerste keer in deze zaal met de commissie van gedachten te wisselen en deze onderwerpen te behandelen. Het is een veelheid aan onderwerpen. Ik zal proberen de gestelde vragen recht te doen, maar het is soms een klein beetje zoeken naar bruggetjes tussen de onderwerpen. Ik heb vooral uitgekeken naar het moment om met u van gedachten te wisselen over de vele belangrijke onderwerpen die vandaag op de agenda staan: arbeidsomstandigheden en handhaving op de verschillende arbeidswetten, zoals de Wet aanpak schijnconstructies en de Arbeidsomstandighedenwet, en de handhaving in de sociale zekerheid.
Ik kijk ernaar uit om op een heel intensieve en constructieve manier open met u te discussiëren over zaken betreffende eerlijk, gezond en veilig werk voor alle werkenden in Nederland, want dat is wat ons allemaal drijft. Het mooie aan dit onderwerp is – dat zal ook blijken uit een aantal onderwerpen die we raken – dat het de brede interesse heeft van de commissie, die op deze onderwerpen vaak, ook in het verleden, in gezamenlijkheid heeft gewerkt. Werk is immers belangrijk voor de bestaanszekerheid, zelfontplooiing, eigenwaarde en ook gezondheid van mensen. Mensen willen tot hun pensioen gezond, veilig en duurzaam kunnen werken en iedereen moet dat ook onder goede omstandigheden kunnen doen. Werk mag op korte of lange termijn niet leiden tot gezondheidsschade. Dat zou niet goed zijn voor de werknemers, maar ook niet voor de productiviteit en continuïteit van bedrijven en daarmee de BV Nederland.
De verantwoordelijkheid om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden ligt primair bij werkgevers, maar ook werknemers, opdrachtgevers, producenten en fabrikanten hebben hierin een verantwoordelijkheid. De overheid schept de kaders. Zij is in verbinding met vele partijen om werkgevers en werknemers bewust te maken, te informeren en te stimuleren om vooral in te zetten op «preventie», welk woord hier vanmorgen al vaker is gevallen. Daarnaast handhaaft de overheid ook. Die handhaving vind ik erg belangrijk, want die is ook van belang voor het draagvlak voor onze sociale voorzieningen en voor een eerlijke arbeidsmarkt.
Vooropstaat dat burgers en bedrijven primair zelf verantwoordelijk zijn om zich te houden aan wet- en regelgeving. De meeste burgers en bedrijven doen dat ook. Dat mag gezegd worden en dat is vanmorgen ook gebeurd. Maar burgers en bedrijven die frauderen, worden aangepakt, want misbruik tast de solidariteit van ons stelsel aan en kost ons allen veel geld. Gelukkig is er een breed maatschappelijk draagvlak voor onze sociale zekerheid en het is zaak dat te behouden. De aanpak van misstanden, het toezicht door de inspectie op gezond, veilig en eerlijk werk en de ondersteuning van sociale partners bij het toezicht op cao-naleving zijn voor de Minister en voor mij van groot belang.
Er is vandaag ook een aantal onderwerpen aangeraakt die inhoudelijk door de Minister behandeld zullen worden tijdens een nog te plannen algemeen overleg arbeidsmarktbeleid, zoals de keurmerken, het stagemisbruik, de WAS en de pakketpost. Ik zal de elementen over de arbeidsvoorwaarden en de handhaving, die vandaag aan de orde zijn geweest, zo veel mogelijk met u bespreken. Maar ik vraag u ook om de andere aspecten van deze onderwerpen te bespreken in uw debat met de Minister.
Ik begin met een aantal onderwerpen die u heeft aangeraakt, ook in het licht van de arbeidsomstandigheden. Laat ik beginnen met de tien punten zoals aangekondigd door de heer Van Kent en de heer Van Dijk. Ik vind het een heel mooie en constructieve aanpak om deze tien punten tijdens het eerste overleg zo aan te geven en wil u daarvoor bedanken. Het is mooi om te zien dat er zeker ook raakvlakken zijn met zaken die al ingezet beleid zijn, dan wel met zaken die op korte termijn of in het licht van het regeerakkoord verder uitgewerkt zullen worden. In die zin zal ik er dus met een constructieve houding naar kijken. Op een aantal punten kan ik nu al ingaan, maar vanwege de omvang is dat niet op alle punten mogelijk. Bepaalde zaken kunnen we zeker betrekken bij bijvoorbeeld voorlichting over de risico-inventarisatie en -evaluatie. Je hoeft niet overal regels voor te stellen, maar het is wel goed om met elkaar dit gesprek te blijven aangaan. Het gaat bij dit onderwerp vooral ook om een stuk risico-inschatting. Laat ik er een aantal langslopen.
Het eerste voorstel dat u doet, is het stellen van eisen aan de beheersing van de Nederlandse taal op de werkvloer ten behoeve van de veiligheid. Dat is natuurlijk een zeer terecht punt. Als er gewerkt wordt met zware machines en mensen elkaar niet kunnen verstaan, kunt u zich voorstellen dat er echt een groot risico gelopen wordt. De Arbowet voorziet in het voorkomen van risico's die het gevolg kunnen zijn van het gebruik van verschillende talen. Ik noem bijvoorbeeld artikel 5, waarin duidelijk wordt gemaakt dat risico's moeten worden geïnventariseerd. Dit is echt zo'n onderwerp dat we bij de risico-inventarisatie kunnen meenemen. Het is dan aan de werkgever om daar maatregelen voor te nemen.
De onderliggende afspraak is dat de werkgever de werknemers vervolgens doeltreffend moet instrueren en voorlichten over de risico's op het werk, op een manier die voor iedereen te begrijpen is. Dat volgt uit artikel 8 van de Arbowet. In aanvulling op deze wettelijke vereisten zijn handreikingen beschikbaar met handvaten om het veiligheidsrisico bij miscommunicatie helder te krijgen, zodat op maat gemaakte maatregelen kunnen worden genomen.
Het tweede voorstel dat u doet ...
De voorzitter:
Staatssecretaris, ik wil de heer Van Kent de gelegenheid geven op het eerste punt een interruptie te plaatsen.
De heer Van Kent (SP):
Het is fijn dat de Staatssecretaris op deze manier op de voorstellen wil ingaan. De Staatssecretaris beschrijft vooral hoe de huidige wet in elkaar zit. Daar zijn we ons van bewust. Toch constateert de inspectie dat het niet beheersen van de Nederlandse taal tot onveilige situaties leidt. Daar zijn ook concrete voorbeelden van, bijvoorbeeld bij het werk aan het spoor, in de zware industrie en op de bouwplaats. In de ogen van de Staatssecretaris voorziet de wet daarin, maar in de praktijk vinden die onveilige situaties nog steeds plaats. Is de Staatssecretaris bereid om echt concrete maatregelen te nemen, zodat er eisen gesteld kunnen worden aan het beheersen van de Nederlandse taal als dat nodig is voor de veiligheid op die werkplaatsen?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik snap de vraag. Misschien is het goed om eerst de tien voorstellen langs te lopen en mijn duiding te geven. En laten we deze bezien in het licht van wat de inspectie vermag, niet alleen volgens de huidige taakopvatting maar ook als we straks met het ICF aan de gang gaan. Ik ben op zoek naar een balans tussen de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers en datgene wat gecontroleerd wordt. Dan praat je over risico's die genomen worden ten opzichte van regels die je moet stellen en over de vraag wat de inspectie daar nu al in kan.
De heer Van Kent (SP):
Voorzitter, volgens mij stelde ik een heel concrete vraag.
De voorzitter:
Dat klopt. De Staatssecretaris heeft volgens mij aangegeven de tien punten in één keer mee te nemen en er dan verder op in te gaan. Mocht u geen antwoord krijgen op uw vraag, dan stel ik voor dat u de gelegenheid heeft daarop door te gaan. Zullen we dat zo even doen?
De heer Van Kent (SP):
Dat lijkt me wat ingewikkeld. Ik heb een vraag gesteld over het beheersen van de Nederlandse taal in verband met de veiligheid. Ik neem aan dat dat bij de verdere behandeling van de overige negen punten niet meer terugkomt. Dus volgens mij is het slim om de vraag die ik net gesteld heb, nu even te behandelen, dat wil zeggen daarop in te gaan.
Staatssecretaris Van Ark:
Het is een balans tussen risico's die ingeschat moeten worden en regels die gesteld kunnen worden. Als je voor alles regels zou maken, creëer je een situatie waarin de inspectie, gegeven de per definitie beperkte capaciteit, toch niet alle regels bij ieder bedrijf voortdurend kan controleren. Je gaat dus op zoek naar wat er in een risico-inventarisatie zelf geregeld kan worden. Dat geldt bijvoorbeeld voor dit aspect van taalbeheersing. Dat is zoals het nu is. Dat heeft u inderdaad terecht aangegeven. U vroeg of we daar scherper op kunnen zitten. Ik probeer straks in de tweede helft van mijn betoog te kijken wat de werkzaamheden van de inspectie zijn en wat we kunnen doen met de aanvullende middelen. Daar zit een aantal criteria bij, bijvoorbeeld als het gaat om risico's voor gevaar, waar je scherper op kan controleren. Maar dan nog zou mijn betoog zijn dat in de onderliggende afspraken de huidige plaatsbepaling waar deze regels gesteld worden, namelijk in de risico-inventarisatie van de werkgever, op dit moment toereikend is. Ik snap dat u zegt: we hebben signalen gekregen dat dit een probleem is. Het is belangrijk dat de inspectie daarop toeziet, maar voor mij is er nu geen reden om dat scherper aan te zetten.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog. U ging verder in op de tien punten van de SP en de PvdA.
Staatssecretaris Van Ark:
Zeker. Ik ga verder met het tweede punt: het maximale tilgewicht. Het is in ieder geval helder dat de werkgever verantwoordelijk is voor de risicobeoordeling en dat hij passende maatregelen moet hebben die gericht zijn op een specifieke situatie. Er is geen wettelijke bepaling voor tilgewicht, maar over het algemeen wordt aangenomen dat 23 kilogram het maximum is. Dat is ook in de toelichting van het Arbobesluit opgenomen. Gewicht is niet de enige belastende factor, want het gaat bijvoorbeeld ook om de frequentie, de afstand, de hoogte van de vloer en de draaiing van het lichaam. Allerlei factoren maken of iets zwaar of te zwaar is. En bij zware omstandigheden is het maximale gewicht lager. Ook hiervoor geldt dat de werkgever verplicht is om de risico's van het tilgewicht in kaart te brengen en passende maatregelen te nemen. De Inspectie SZW houdt hier toezicht op maar doet dit risicogericht, zoals bijvoorbeeld in de bouw. Zowel ten aanzien van dit onderwerp als ten aanzien van het vorige voorstel merk ik op dat wij regelmatig in gesprek gaan met de branches, zoals met Bouwend Nederland, dat ik net al noemde. In die gesprekken kunnen we deze thema's meenemen, zeg ik ook even met een terugblik op het eerste voorstel.
Ik krijg een mooie aanvulling op dit punt. Als de Inspectie SZW bij werkgevers constateert dat er overtredingen zijn of dat de maatregelen onvoldoende zijn, kan daar met een herinspectie op gelet worden. Dat wordt dan breder onder de aandacht van werkgevers gebracht.
De voorzitter:
Ik aarzel heel even. Meneer Van Dijk, u wilt een interruptie plegen. U hebt uw interrupties beperkt gehouden, dus daarom twijfel ik. Ik zou de Staatssecretaris de gelegenheid willen geven om heel eventjes uw tienpuntenplan in zijn geheel mee te nemen en u dan de gelegenheid willen geven om daarop in te gaan. Ja? Dan vervolgt de Staatssecretaris haar betoog en geef ik straks de heer Van Dijk als eerste de kans om verder te reageren.
Staatssecretaris Van Ark:
Meneer Van Dijk, u heeft ook een voorstel gedaan over de nachtdiensten. De Gezondheidsraad heeft onlangs een rapport uitgebracht over nachtwerk. Ik zou ernaar willen streven om de Kamer voor het einde van het jaar een reactie daarop toe te sturen. In 2016 is reeds het kennisplatform nachtwerk opgericht met alle betrokken partijen. Daar wordt ook wetenschappelijke kennis geduid en worden problemen en kennisbehoefte in de praktijk besproken. Op dat punt kom ik graag op een later moment inhoudelijk terug.
In voorstel zes heeft u een meldplicht voor beroepsziekten bepleit. Bedrijfsartsen hebben reeds een verplichting om beroepsziekten te melden. Met de aanpassing van de Arbowet is geregeld dat in het basiscontract opgenomen moet zijn dat de bedrijfsarts ook de tijd krijgt om dat te doen. Het goede van dit voorstel is dat we nu aandacht kunnen besteden aan dit onderwerp en het feit dat die verplichting er al is. Daarmee wordt ook beoogd om belemmeringen weg te nemen. En een evaluatie van het functioneren van deze meldplicht is voorzien in 2020.
Het laatste punt uit uw tienpuntenplan waar ik nu al wat over kan zeggen, betreft de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts is door meerdere afgevaardigden aangekaart, maar ik beperk me even tot uw tienpuntenplan. Een onafhankelijke bedrijfsarts is inderdaad belangrijk. Mede op grond van de recente aanpassingen van de Arbowet, bijvoorbeeld het basiscontract, waar we het zojuist al over hadden, de introductie van de second opinion en de invoering van een klachtenprocedure en op grond van de professionaliteit van de bedrijfsarts heb ik er net als mijn voorganger vertrouwen in dat bedrijfsartsen zich onafhankelijk opstellen ten opzichte van zowel de werkgever als de werknemer. Ik kan nog wat verdergaan: de registratie van de blootstelling aan toxische stoffen in het dossier. Werkgevers hebben de plicht tot registratie van blootstelling aan toxische stoffen als onderdeel van – daar is hij weer – de risico-inventarisatie, want dit bevordert de preventie. In het kader van de verbetering van de blootstellingsregistratie zal in 2018 worden ingezet op het vergroten van kennis over registratiepraktijken vanuit bedrijven, waaronder good practices om met elkaar te delen wat er goed gaat. Hoe de samenwerking tussen de arbeidsdeskundigen verloopt, hoort daar ook bij. Aan de orde komen ook de samenhang tussen de risico-inventarisatie en -evaluatie, de blootstellingsregistratie en het PAGO, het Periodiek ArbeidsGezondheidskundig Onderzoek. Het regelen hiervan in het medisch dossier zou onnodig kunnen leiden tot medicalisering en dat komt de preventie niet ten goede.
Het laatste onderdeel uit uw tienpuntenvoorstel waar ik wat over kan zeggen, is de onregelmatigheidstoeslag op zon- en feestdagen. Het uitgangspunt is de Wet minimumloon. Aanvullende afspraken over een beloning voor werk op zon- en feestdagen zijn echt een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer. Zo kan in een cao of in een bedrijfsregeling een en ander worden uitgewerkt en vastgelegd en daar heeft de werkgever zich aan te houden. Als dat niet gebeurt, is dat een civiele aangelegenheid.
Dat voor zover de tien punten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan wil ik de heer Gijs van Dijk de mogelijkheid geven om een interruptie te plaatsen, volgens mij op het tweede punt uit zijn tienpuntenplan.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Voorzitter, dank u wel. We hebben natuurlijk meerdere punten aangebracht en de Staatssecretaris reageert daarop. Als u mij toestaat, zou ik er twee punten uit willen pakken. Ten eerste het punt waar ik de Staatssecretaris nog niet over hoorde: de zware pakketten, dus de busjes die overal langsrijden. Dat is echt een reëel probleem. Iedereen bestelt via internet. Hartstikke mooi, maar er zijn allerlei zware pakketten – de hondenbrokken werden al even genoemd – die gewoon door bezorgers worden langsgebracht. Dat leidt echt tot gezondheidsklachten, zoals rugklachten. Is de Staatssecretaris bereid daar concrete maatregelen op te nemen?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik dacht dat ik daar al een aantal zaken over gezegd had, dat dit meegenomen moet worden in de afspraken die mensen hebben met hun werkgever. Voor zover daar meer over te zeggen is, zou ik dat graag in tweede termijn doen.
De voorzitter:
En nog een punt, meneer Van Dijk?
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Ja, over de meldplicht voor beroepsziekten. De heer Van Kent en ik hebben allebei in onze inbreng verwezen naar het Expertise Centrum Causaliteit Beroepsziekten. De vorige Minister heeft in de zomer in een brief al geschreven dat er op dit moment bij werkgevers geen draagvlak is voor zo'n centrum. Er is wel breed draagvlak, maar niet bij werkgevers. Het centrum is van belang – de heer Heerma verwees er ook naar – voor mensen die uiteindelijk met letselschade zitten en willen aantonen dat ze door het werk ziek zijn geworden. Dat zou veel beter moeten worden afgehandeld. De vorige Minister doet een aantal aanbevelingen en verwijst naar een alternatief. Ik ben heel benieuwd naar de positie van de Staatssecretaris hierin.
Staatssecretaris Van Ark:
Een terecht punt waar ik anders later in mijn betoog zeker op zou zijn teruggekomen. Want ik heb deze oproep goed gehoord. Het is zeker een heel belangrijk onderwerp. Het verhalen van schade op een andere partij is niet alleen een heel intensief, maar vaak ook een heel emotioneel proces. Je zal er maar voor staan, zou ik willen zeggen. Dus het is zeker een zeer aangelegen punt. Het vaststellen van het oorzakelijk verband tussen een ziekte en werk is vaak moeilijk, ook omdat er soms veel tijd overheen gaat. Maar hier zouden we alle onnodige drempels weg moeten halen.
Voor dat expertisecentrum bleek inderdaad geen draagvlak te zijn bij werkgevers. Dat is ook door mijn voorganger gemeld. Maar de letselschadebranche wil wel een gedragscode ontwikkelen voor het beter en sneller afhandelen van schadeclaims. De Letselschade Raad heeft daar inmiddels een subsidieverzoek voor ingediend. Ik hoop dat ik daar binnen enkele weken een besluit over kan nemen en dan zal ik u dit voorjaar informeren over de voortgang van de werkzaamheden.
De voorzitter:
Ik hoor een toezegging, meneer Van Dijk, dat de Kamer in het voorjaar nader geïnformeerd wordt. Ik zie u vragend kijken, maar ik wil u niet uitlokken tot een vervolginterruptie. Dan geef ik de heer Van Kent het woord voor een korte interruptie.
De heer Van Kent (SP):
Ik hoor de Staatssecretaris helaas vooral beschrijven wat de huidige praktijk is en wat de wenselijke praktijk zou moeten zijn op de werkvloer. Nogmaals, we zijn ons bewust van die wetten en regels en van de rol van de werkgever daarin enzovoorts. Maar de voorstellen die we hebben gedaan, komen vooral voort uit de realiteit, uit de praktijk waarin taal op de werkvloer een probleem is en waarin dat maximale tilgewicht voor de pakketbezorger een probleem is. Dan is het verwijzen naar die rol van de werkgever en naar de manier waarop zaken nu allemaal zijn ingericht en georganiseerd wat mij betreft niet voldoende. Daarom heb ik twee concrete vragen.
De eerste betreft die onafhankelijke positie van de bedrijfsartsen. De Staatssecretaris zegt dat die er al is. Maar met alle schandalen met verzuimbedrijven en mensen die niet gediplomeerd zijn om het werk te doen en alles wat daarmee te maken heeft, is die realiteit volgens mij anders dan de Staatssecretaris doet vermoeden. Graag een reactie daarop.
En dan het registreren van blootstelling aan toxische stoffen in het medisch dossier. Zo kun je juist, bijvoorbeeld in de situatie bij Eurogrit, over twintig jaar nagaan waar die besmetting met asbest heeft plaatsgevonden. Asbest heeft natuurlijk een lange incubatietijd. Dan kan je ook andere werknemers die daar op dat moment werkzaam waren, benaderen en dus echt preventief beleid voeren en schadeloosstellingen goed organiseren.
Staatssecretaris Van Ark:
Ik zal zeker niet ontkennen dat er soms een kloof is tussen hoe het hoort te gaan en hoe het in de praktijk gaat. Het is daarom ook heel goed dat we dit debat hebben, want de regels moeten in ieder geval helder zijn. Die zijn er niet voor niets en zijn in de loop van soms vele jaren in dit huis gemaakt. Het is ook van belang dat mensen weten wat hun rechten zijn. Dat is dus één zaak. Daarom is het goed om een aantal van die onderwerpen langs te lopen.
Daarnaast is er de constatering – en die doet de heer Van Kent – dat er in de praktijk veelal ook zaken misgaan. Daar loop ik zeker niet voor weg. Dat is een van de belangrijke redenen dat we de inspectie hebben en dat we aan de slag gaan met de inspectie. Daarnaast is het van belang dat we blijven voorlichten en al deze onderwerpen blijvend onder de aandacht brengen, bijvoorbeeld bij werknemers in een bedrijf en bij ondernemingsraden. Door te benoemen hoe het nu gaat, is het wat mij betreft dus niet af. Het is voor ons ook een verplichting om ermee aan de slag te gaan en dat doen we.
Dat gezegd hebbende, is het vooral goed om nog eens te onderstrepen dat als bijvoorbeeld een ondernemingsraad een melding maakt bij de inspectie, de inspectie ook in actie moet komen. Dat is natuurlijk als er iets mis is gegaan. Het is wel goed om dat te weten. Mensen kunnen ook zelf melden bij de inspectie als ze zien dat er dingen niet goed gaan. Maar het is ook van belang dat er regelmatig in bedrijven, tussen werkgevers en werknemers, gesproken wordt over de risico-inventarisatie en -evaluatie. Er zijn immers heel vaak specifieke zaken in een bedrijf aan de orde, waarvan mensen gewoon hun rechten en plichten moeten weten.
De voorzitter:
Laatste afrondende vraag.
De heer Van Kent (SP):
Ja, tot slot. De Staatssecretaris beschrijft weer de huidige regels. Nou is zij net begonnen en is dit haar eerste debat, maar ziet de Staatssecretaris de komende jaren noodzaak en mogelijkheden om de bestaande regels te veranderen? In de praktijk blijkt namelijk dat de huidige regels er niet voor zorgen dat werknemers optimaal beschermd zijn. Of zegt de Staatssecretaris, net zoals zij zojuist deed: we houden het bij voorlichting, het onder de aandacht brengen en handhaven? De voorstellen die wij gedaan hebben, zien er namelijk op toe dat er aanscherpingen plaatsvinden, omdat die in onze ogen nodig zijn. Ik hoop niet dat de Staatssecretaris het de komende jaren houdt bij het beschrijven van de huidige regels en enkel wijst naar werkgevers, voorlichting en handhaving.
De voorzitter:
Dank u wel. Uw vraag is duidelijk. De Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Ark:
Tijdens de eerste weken dat ik in deze functie bezig ben met deze vraagstukken heb ik gezien dat er ontzettend veel wordt uitgewisseld en ontzettend hard wordt gewerkt aan het verspreiden van bijvoorbeeld dingen die goed gaan, het uitwisselen van best practices en het kijken naar hoe dingen beter kunnen. Daarnaast wordt bekeken hoe je de inspectie op een dusdanige manier kunt inzetten dat zij niet alleen streng is waar het moet maar ook een bredere preventieve uitstraling heeft. We gaat het daar straks ook over hebben. Ik denk dat dat een heel belangrijke beweging is. We gaan het straks ook hebben over wat we gaan aanscherpen in de werkwijze van de inspectie. Maar ik zou zeker niet willen onderschatten hoe belangrijk het is dat er veel voorlichtingscampagnes zijn, dat er in branches regelmatig best practices worden uitgewisseld en dat de inspectie, ook in preventieve zin, goede voorbeelden onder de aandacht van bedrijven brengt.
De heer Van Kent (SP):
Geen nieuwe regels dus?
De voorzitter:
Nee. Volgens mij heeft de Staatssecretaris een antwoord gegeven op uw vraag en preludeert zij reeds op aanscherping van de inspectie. Daar komt ze straks op terug. Ik wil de Staatssecretaris de gelegenheid geven om haar betoog te vervolgen.
Staatssecretaris Van Ark:
Dank u wel, voorzitter. Ik loop een aantal afzonderlijke onderwerpen langs die de Kamerleden hebben ingebracht, te beginnen met het onderzoek over de asbestcertificatie, een vraag van D66. Er werd gewezen op het belang van innovatie. Dat kan ik alleen maar onderschrijven. Ik wil zeker ook het raakvlak met milieuregelgeving en het toezicht meenemen in de voorgenomen gesprekken met betrokkenen en toezichthouders.
Als het gaat om de bedrijfsartsen en de samenwerking met andere artsen zijn er een aantal vragen gesteld door D66, VVD en ook andere Kamerleden. Ik zal ze even langslopen. Wat betreft de instroom in de opleidingen zagen we inderdaad dat er in 2014 slechts zeven mensen in opleiding kwamen. In 2016 waren dat er 32. Dat is in ieder geval een forse toename, hoewel we natuurlijk altijd nog meer mensen kunnen gebruiken. De effecten op de instroom zijn vanzelfsprekend pas op de wat langere termijn te zien.
Er is ook een imagocampagne aan de gang, wat sowieso heel goed is om te laten zien hoe mooi dit werk is. Die campagne loopt tot en met eind 2018 en daarin werken we ook samen met verzekeringsartsen. De resultaten tot nu toe zijn goed, omdat een aantal mensen graag ambassadeur wil zijn. Er zijn veel mensen die de website bezoeken, dus we hebben goede hoop dat dit tot positieve resultaten leidt.
De VVD heeft een vraag gesteld over taakdelegatie door de bedrijfsarts. Er is zeer recent een onderzoek afgerond door het NIVEL en ik verwacht u begin 2018 dat rapport te kunnen toezenden. Voordat ik dat doe, zal ik met de belangrijkste partijen in het veld de reactie naar aanleiding van dit rapport afstemmen.
D66 heeft nog gevraagd naar het onderzoek over het structureel financieren van het kwaliteitsbeleid van bedrijfsartsen. Dat is nog niet ontvangen, maar in het eerste kwartaal van 2018 start een kwaliteitstafel over het kwaliteitsbeleid van bedrijfsartsen en daar zal dit onderwerp ook worden meegenomen.
U heeft een aantal vragen gesteld over straalgrit, een onderwerp waarvoor terecht veel aandacht is gevraagd. U heeft ook vragen gesteld over de planning van het TNO-onderzoek. TNO heeft de eerste fase van het onderzoek inmiddels afgerond en in de tweede fase wordt gekeken naar de blootstelling van werknemers bij verschillende andere activiteiten in het werkgebied. De volledige rapportage, waarin ook dat laatste onderdeel is meegenomen, volgt naar verwachting in maart 2018.
Ik deel de oproep van de heer Van Dijk dat het van belang is dat werknemers snel worden geïnformeerd. Duidelijkheid is ontzettend belangrijk als het om deze onderwerpen gaat. Bedrijven die het straalgrit hebben gebruikt of afgenomen, hebben op 1 november een brief ontvangen. Die is in afschrift ook verzonden aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging van het betreffende bedrijf. Dus we hebben zo veel mogelijk openheid daarin betracht.
De heer Van Kent stelde een vraag over de partij grit die nu op een industrieterrein ligt. De verantwoordelijkheid daarvoor wordt serieus genomen door het bevoegd gezag. Dat zijn in dit geval de gemeente en de omgevingsdienst. Zij moeten daar controle houden op de openbare orde en de veiligheid.
De heer Heerma van het CDA haalde er een boek bij dat ik inderdaad ook recent heb ingezien.
De voorzitter:
U bent nog bij het straalgrit?
Staatssecretaris Van Ark:
Nee.
De voorzitter:
Niet? Oké. In dat geval wil ik graag mevrouw Özütok de gelegenheid geven om een vraag te stellen.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Mijn concrete vraag is of mensen die ermee gewerkt hebben nu echt weten of dat schadelijk is geweest of niet. Ik heb daar nog geen antwoord op. Het kan ook zijn dat ik het gemist heb.
Daarnaast heb ik gevraagd hoe het zit met de wat kleinere bedrijven. Hoe worden de medewerkers van bedrijven waar geen formele medezeggenschap is georganiseerd beter en sneller geïnformeerd, zodat ook zij die update van informatie krijgen? Het is tenslotte zeer schadelijk voor de gezondheid. Ik maak me daar zorgen over.
Staatssecretaris Van Ark:
Laat in ieder geval helder zijn dat er bij het werken met deze stoffen altijd beschermende maatregelen nodig zijn. Dus dat staat voorop. Het is de plicht van de werkgever om de werknemer die beschermende maatregelen te verschaffen. Dus die gelden sowieso. Ik onderschrijf de noodzaak tot duidelijkheid. Ik kan me voorstellen dat dit tot onrust heeft geleid. Daarom hebben we TNO ook gevraagd om het echt heel goed te onderzoeken. Dat onderzoek komt in 2018. Die duidelijkheid is van groot belang. En in ieder geval hebben we via de websites van de inspectie gezorgd voor informatie waarbij iedereen terechtkan, omdat we ons realiseren dat dit voor mensen een zeer aangelegen punt is.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van mevrouw Özütok.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Ik ben blij van de Staatssecretaris te horen dat zij het ook een belangrijk onderwerp vindt. Ik ga ervan uit dat zij haar best doet om die veiligheid en gezondheid goed te krijgen. 2018 heeft twaalf maanden. Ik zou echt graag willen weten op welke termijn we dat onderzoek kunnen verwachten.
Staatssecretaris Van Ark:
In maart, voorzitter.
De voorzitter:
U was bij het boek van meneer Heerma gebleven.
Staatssecretaris Van Ark:
Dat klopt. Ik vind het heel mooi dat hij dat boek hier in het debat inbrengt, omdat het een verhaal is van moedige mensen. Laat ik dat ook zeggen. De inspecteur-generaal van de Inspectie SZW wees mij op het boek. Men is er bij de inspectie ook ontzettend mee bezig. Ik vind het heel mooi om dat te zien. Het is een heel tragisch ongeval en ik heb ontzettend veel respect voor de nabestaanden die zich inzetten voor verbetering in het bedrijf en echt zeggen: we moeten hier lessen uit trekken. Dat is ongelofelijk moedig.
Dit bedrijf legt jaarlijks de productie voor een dag stil en wijdt deze dag dan aan het thema veiligheid in het bedrijf. Dit ongeval was voor de Inspectie SZW aanleiding om bijeenkomsten rond de veiligheidscultuur te organiseren, waarin bedrijven ook goede voorbeelden delen. De inspectie voert campagne om de veiligheidscultuur binnen bedrijven op een hoger plan te krijgen. Dit doet zij onder andere met gerichte communicatie naar brancheorganisaties en bedrijven over goede werkwijzen om het arbeidsveiligheidsbesef binnen bedrijven te verbeteren. Intensieve gesprekken, vaak op bestuurlijk niveau, hebben in ieder geval geleid tot intentieafspraken met de voorzitters van acht brancheorganisaties over fatsoenlijk werk. De inspectie en het RIVM onderzoeken en analyseren alle gemelde ongevallen en verspreiden dan ook actief kennis over het ontstaan en het voorkomen van arbeidsongevallen. De inspectie stelt haar inspectieprogramma's af op grote gezondheids- en veiligheidsrisico's en inspecteert ook daar waar de meeste veiligheidswinst te behalen is.
De voorzitter:
Meneer Heerma.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Mijn vraag ging specifiek over het slot van het boek. In navolging van de Staatssecretaris moet ook ik aangeven dat de nabestaanden heel moedige mensen zijn met een heel mooie casus. Het goede is dat hun positieve insteek ook bij de inspectie op het netvlies staat. De nabestaanden pleiten er expliciet voor dat er na zo'n ongeval, naast boetes bij ingebrekestelling of misschien zelfs in plaats van boetes, gekozen zou moeten worden voor een meerjaarse investering in verbetering van de veiligheidscultuur en veiligheidsomstandigheden. Maar zij geven ook aan dat dat juridisch, wettelijk gezien, op dit moment niet zou kunnen, omdat de inspectie die mogelijkheid niet heeft. Ik heb daar ook naar gevraagd en ben benieuwd naar het antwoord van de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Ark:
Inderdaad terecht dat u daar even op interrumpeert. De inspectie hanteert in ieder geval een interventiemix, waarvan inspecties deel uitmaken, maar bijvoorbeeld ook die gesprekken, zoals ik net aangaf. Zij ontwikkelt op dit moment ook een pilot om te kijken of cultuur ook als interventie kan dienen. Dus dat is zeker een vervolg waar dit boek toe kan leiden.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Volgens mij raakt dat ook aan de aanbeveling van het Inspectie Control Framework over positieve beïnvloeding van het naleefklimaat aan de voorkant. Toch is het nog geen antwoord op mijn vraag hoe het kan dat de schrijvers van het boek constateren dat de inspectie op grond van de huidige wetgeving geen meerjaarse afspraken met bedrijven kan maken om tot een verbetering van de veiligheid komen. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is of dat klopt of niet. En zo ja, waar zit hem dat dan in?
Staatssecretaris Van Ark:
Als ik het echt moet toetsen aan wat de inspectie wettelijk wel en niet mag, zou ik die vraag graag in tweede termijn beantwoorden.
We zijn aanbeland bij de inspectie en wat mij betreft ook bij het handhavingsdeel van de antwoorden.
De voorzitter:
Staatssecretaris, ik stel voor dat u even aangeeft wanneer u dit blokje afrondt. Dan geef ik de leden de gelegenheid om daarna te interrumperen.
Staatssecretaris Van Ark:
Helder. Ik zou eerst wat willen zeggen over het Inspectie Control Framework, die vandaag al meerdere malen voorbijgekomen is. Daarna wil ik een aantal individuele regelingen langslopen waarover vragen zijn gesteld.
Voorzitter. We hebben het vanmorgen al veel gehad over de inspectie. In mijn inleidend betoog heb ik aangegeven dat bedrijven en werkenden zelf verantwoordelijk zijn voor gezond, veilig en eerlijk werk. Dat is de basis van ons systeem in Nederland. De Inspectie SZW pakt ernstige misstanden en notoire overtreders aan en draagt daarmee bij aan de bescherming van kwetsbare groepen. Zij doet dat risicogericht met een programmatische aanpak en met een breed interventiepallet. Per programma en risico inventariseert ze welke interventie het grootste maatschappelijke effect bereikt, bijvoorbeeld voorlichting, checklists, inspecties, herinspecties, nalevingcommunicaties, samenwerking met branches, druk zetten op ketens of, ultimo, strafrechtelijke onderzoeken. De inspectie zoekt hierbij de samenwerking met andere partijen, zoals andere toezichthouders, werknemers en brancheorganisaties.
Het regeerakkoord onderstreept het belang van handhaving door onder andere te investeren in de handhavingsketen van de inspectie. De inspectie is begonnen met de voorbereidingen om in 2018 de inspectieketen in de handhaving personeelsmatig te versterken, in lijn met het Inspectie Control Framework zoals het regeerakkoord vraagt. In het jaarplan 2018 dat ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen, wordt hier verder op ingegaan. Ik kan u in ieder geval als persoonlijke noot meegeven dat het moment waarop ik als Minister binnenkwam ik gelijk het ICF en de brede motie die daaraan ten grondslag ligt, gewaar werd. De «gevleugelde motie-Heerma c.s.», zoals die binnen de muren van SZW wordt genoemd, heeft echt een hoop veranderd. Ik heb de geschiedenis van de motie erop teruggelezen, evenals de brede ondertekening van zowel CDA, D66, Partij van de Arbeid, SP en VVD, en ook de bredere stemming in de Tweede Kamer. Ik vind het echt een heel mooi voorbeeld van hoe hier in de Kamer, waar politieke verschillen soms aan de orde van de dag zijn, gezamenlijk door de leden van deze commissie op is ingezet. Dat is ook van heel groot belang voor het draagvlak voor onze voorzieningen en voor de opgave waar we voor staan.
Om handhaving en fraudebestrijding te intensiveren, maakt het regeerakkoord, geleidelijk oplopend naar 2021, jaarlijks 50 miljoen euro extra vrij voor het versterken van die handhavingsketens. Dat is dus gebaseerd op die eerder genoemde en wat mij betreft ook geroemde motie. Hiermee kan de inspectie beter en ook intensiever toezicht houden op het wettelijk minimumloon, schijnconstructies en onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden.
De vraag van vele partijen was hoe die extra middelen daadwerkelijk gaan bijdragen aan een eerlijke arbeidsmarkt en aan gezond en veilig werken. Dat gaan we doen door overeenkomstig het framework de middelen in te zetten op de volgende doelen: arbeidsomstandigheden, het herstellen van de balans tussen ongevalsonderzoek en risicogerichte actieve programmering. Bij bedrijven met een risico op zware ongevallen, de zogenaamde Brzo-bedrijven, zetten we in op het vergroten van de capaciteit om met de partners meer gezamenlijk te investeren, op intelligence gestuurd werken – om er nog maar even een Engelse term in te gooien – en meer gezamenlijke data-analysen met andere bedrijveninspecties. Daarnaast vergroten we de capaciteit om arbeidsuitbuiting, oneerlijk werk, onderbetaling en andere arbeidsmarktfraude aan te pakken. Er ligt daarmee een heel mooie maar ook uitdagende klus voor SZW, in het bijzonder voor de inspectie.
De voorbereidingen voor het daadwerkelijk uitvoeren van de opdracht zijn meteen gestart na het bekend worden van het regeerakkoord. In de begroting voor 2018 zijn de ICF-kengetallen al opgenomen. Op 10 november jongstleden is uw Kamer een nota van wijziging toegestuurd op de begroting 2018. Beoogd wordt om de middelen vanaf januari 2018 daadwerkelijk in te zetten op het vergroten van de personele capaciteit. Net als voorgaande jaren maakt de inspectie een jaarplan. In het jaarplan voor 2018 gaan we verder in op de voorbereidingen om de capaciteit te vergroten. Tevens zullen de ICF-kengetallen die in de begroting nog niet waren ingevuld in het jaarplan wél van ramingen worden voorzien. Ik verwacht u het jaarplan binnenkort te kunnen aanbieden, zodat u het kunt betrekken bij de begroting die voorzien is in de week van 22 december.
Dat was volgens mij de reactie op de vragen over het ICF en de inspectie.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan mevrouw Özütok voor een korte vraag.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Een heel korte vraag. Psychosociale arbeidsbelasting is de grootste oorzaak van werkgerelateerd verzuim. Daarnaast is er steeds meer fysieke arbeid waardoor stress op de werkvloer toeneemt, met als gevolg een burn-out. Ik zie daarbij een duidelijke rol weggelegd voor de Arbeidsinspectie. Ik heb de Staatssecretaris daar helaas niet over gehoord. Hoe ziet zij dat?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik was in ieder geval nog niet volledig in het behandelen van alle gestelde vragen. Dit was een algemene vraag over de inspectie. Zo had ik hem in ieder geval begrepen. Als het specifiek gaat om maatregelen tegen burn-out is het de bedoeling om hierover in het jaarplan van de inspectie voor 2018 het een en ander op te nemen. Ik heb net aangegeven dat ik u het jaarplan binnenkort hoop toe te sturen, zodat u het kunt betrekken bij de begroting. De Inspectie SZW gaat samen met onder andere de inspectie van OCW in gesprek met bestuurders in het onderwijs om ook daar aan te zetten tot een integrale aanpak van werkdruk en te vragen om sociale veiligheid voor leerlingen en werknemers.
De voorzitter:
Meneer Van Dijk, u had ook nog een interruptie?
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Ja. In mijn eerste inbreng had ik een aantal accenten genoemd, maar die gaan we bij het jaarplan bespreken. Dat lijkt me wijs, omdat ze daar zullen terugkomen.
Ik heb ook een vraag gesteld over de vrachtwagenchauffeurs en de handhaving op de weg. Dat zit niet bij de Inspectie Sociale Zaken maar bij de ILT. Hoe zit het met een mogelijke samenwerking? Tot nu toe zijn het twee verschillende werelden. Hier in de commissie zeggen we de afgelopen jaren: we moeten handhaven, want het gaat niet goed op de weg. En vanuit IenW, toen nog I en M, wordt eigenlijk gezegd: handhaving is heel ingewikkeld; het gaat ons niet lukken. Volgens mij moeten we dat doorbreken. En het zou mooi zijn als de Staatssecretaris daarmee met haar collega van Infrastructuur en Waterstaat een begin kan maken.
Staatssecretaris Van Ark:
Laat ik er dit over zeggen. De inspectie en de ILT werken samen. Voor zover ik het kan overzien, gaat die samenwerking goed. Ik heb inderdaad al een aantal keren onderwerpen voorbij zien komen die in ons beider aandachtsveld liggen. Naar aanleiding van uw oproep zal ik kijken of er aandacht nodig is voor betere samenwerking. Er is wel heel veel contact tussen beide inspectiediensten, juist als het gaat om de transportsector. Dus om die reden zie ik op dit moment geen aanleiding voor een plan van aanpak.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dat vind ik jammer, want ik denk dat het wel nodig is. Ik verwijs naar een brief van – ik zeg het even uit mijn hoofd – afgelopen januari. Dat was een reactie van Minister Schultz op de aangenomen motie-Karabulut c.s. over de handhaving van de rij- en rusttijden. Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt gezegd «dat kunnen we niet handhaven», terwijl vanuit de Kamer de oproep klinkt «ga nou eens handhaven als het gaat over vrachtwagenchauffeurs en in het bijzonder die die van buiten komen». Ik zie dus een gat tussen wat we zouden willen en wat er gebeurt.
Staatssecretaris Van Ark:
Ja. Goed dat u ook verwijst naar de motie. Die zou ik er graag even bij zoeken, zodat ik u dan in tweede termijn hopelijk van een antwoord kan voorzien.
De voorzitter:
De Staatssecretaris vervolgt haar betoog.
Staatssecretaris Van Ark:
Ik heb een aantal vragen ontvangen over onderwerpen die qua inhoud tot de portefeuille van de Minister behoren. Ik zal ze langslopen wat betreft het aspect omstandigheden inspectie. Maar, zoals ik al aangaf, wil ik u verzoeken om ze voor inhoudelijke beantwoording met de Minister te bespreken in het eerstvolgende overleg daarover.
De heer Van Dijk van de Partij van de Arbeid vroeg waarom de inspectie niet ambtshalve controleert op artikel 8 van de WAADI. Dat artikel stelt kort gezegd dat een uitzendkracht hetzelfde loon moet ontvangen als de vaste werknemer die hij vervangt. Belanghebbenden, zoals werknemers of vakbonden, kunnen een verzoek indienen bij de Inspectie SZW om onderzoek te doen naar naleving van dat artikel 8. Vervolgens kan de inspectie een onafhankelijk onderzoek instellen. Als hieruit blijkt dat dit artikel niet is nageleefd, wordt het verslag toegezonden aan de relevante belanghebbenden, zoals werknemersverenigingen. In het programma schijnconstructies richt de inspectie zich op het aanpakken van mogelijke schijnconstructies, veelal in samenwerking met andere toezichthoudende diensten, zoals de Belastingdienst, UWV en de ILT. Met dit programma kan dan ook de dialoog gevoerd worden over eventuele schijnconstructies. Dan kreeg ik een vraag over contracting. U geeft aan dat de FNV de suggestie doet om dat door de inspectie te laten aanpakken. Bij een vermoeden van niet-naleving van de cao-voorwaarden kunnen de sociale partners een verzoek indienen bij de inspectie om een ondersteunend onderzoek te doen. Dat is artikel 10 van de Wet AVV. De inspectie doet dan onafhankelijk onderzoek en maakt daarvan een rapport op met bevindingen. Zij stuurt dit aan de verzoeker, die het rapport kan gebruiken in een civiele procedure tegen de werkgever. Indien het echter om uitzendarbeid gaat waarbij het vermoeden bestaat dat de loonverhoudingsnorm niet wordt nageleefd, kan een verzoek op grond van artikel 8 van de WAADI, waar ik het zojuist over had, worden gedaan. Dan doet de inspectie ook onderzoek of de WAADI van toepassing is en of deze al dan niet is overtreden. Hieruit moet dan blijken of er feitelijk sprake is van uitzendarbeid of niet.
De heer Van Dijk stelde vragen over de platformeconomie. De inspectie volgt de ontwikkelingen over de platformeconomie. Als er bij de inspectie meldingen binnenkomen, kunnen deze aanleiding zijn om een onderzoek te starten. In antwoord op Kamervragen van de heer Van Kent gaf ik aan dat ik een onafhankelijk onderzoek laat uitvoeren naar de omvang van en de manier van werken in de kluseconomie. De oplevering van dat onderzoek is voorzien in het voorjaar van 2018. Mijn voorstel zou zijn om de uitkomsten van dat onderzoek af te wachten en op dat moment te bezien of maatregelen nodig zijn en zo ja, welke.
De heer Heerma stelde een vraag naar aanleiding van het dossier inzake de Aldi. Hoe verhoudt het verscherpt toezicht zich tot de eis tot naleving? In principe is er een eis op naleving en is er geen verscherpt toezicht als instrument. Het is goed om dat helder te hebben. De inspectie kent het begrip «verscherpt toezicht» niet, maar kan uit eigen beweging en naar aanleiding van meldingen onderzoek doen. Op basis hiervan kan de inspectie handhavend optreden. Zolang er geen naleving is, kunnen steeds zwaardere handhavingsinstrumenten worden ingezet. Sommige feiten zijn direct beboetbaar en voor sommige feiten kan een ander handhavingsinstrument worden ingezet, bijvoorbeeld een waarschuwing. Maar er is dus geen verscherpt toezicht.
Ik kom op de laatste vragen, voorzitter, onder andere over de Wet aanpak schijnconstructies. Kamerlid Van Haga van de VVD vroeg of in de tweede monitor ook naar de effectiviteit van de ketenaansprakelijkheid gekeken kan worden. Het antwoord daarop is ja. Om een gedetailleerder beeld te krijgen van de werking van de ketenaansprakelijkheid is aan een onafhankelijk onderzoeksbureau opdracht verstrekt om de effectiviteit van de ketenaansprakelijkheid te onderzoeken. Dat onderzoek wordt op dit moment afgerond en wordt met de tweede monitor Wet aanpak schijnconstructies aan uw Kamer toegezonden.
De voorzitter:
De heer Van Haga wekt de indruk dat hij op dit punt een vraag wil stellen.
De heer Van Haga (VVD):
Ja, even een korte aanvullende vraag. Wanneer zouden we die tweede monitor krijgen met dat onderzoek dat u net noemt?
Staatssecretaris Van Ark:
Voor het einde van het jaar.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik heb daar toch een vraag over. Bij die Wet aanpak schijnconstructies is over diverse onderdelen best veel discussie geweest, zowel over de positieve als de negatieve kanten. Deels zijn er wat wijzigingen geweest. In het debat was sprake van een vrij breed draagvlak voor die civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid. Deze kan een preventieve werking hebben die niet te meten is aan het aantal civielrechtelijke zaken dat het oplevert. Het feit dat die aansprakelijkheid er is, zou wel tot netter gedrag kunnen leiden. Ik vind het heel interessant dat hiernaar gekeken wordt. Hoe wordt dat boven tafel gehaald in die tweede monitor? Hoe ga je onderzoeken hoe effectief die preventieve werking is, want het is niet te meten aan het aantal zaken dat het oplevert?
Staatssecretaris Van Ark:
We gaan dat boven tafel krijgen door gesprekken te voeren met vooral de belanghebbenden, in dit geval de werkgevers.
Voorzitter. Twee Kamerleden, de heer Raemakers en de heer Heerma, hebben gesproken over stagemisbruik. Het is goed om daar even bij stil te staan. Stages vervullen een heel nuttige functie op de arbeidsmarkt, zeker in de overgang van onderwijs naar werk. Toch krijgen we signalen dat in een aantal sectoren stages zo gewild zijn dat niet altijd even nauwkeurig wordt omgegaan met de criteria voor die stage. U vroeg wanneer dat onderzoek is afgerond en of er positieve voorbeelden kunnen worden verspreid. Eind december publiceert het CBS per sector informatie over het aantal stageplekken na de opleiding. Daarmee wordt in beeld gebracht hoe stageplekken over de arbeidsmarkt zijn verdeeld. Bij sectoren met grote aantallen stageplekken zal vervolgens worden gekeken of er signalen van stagemisbruik zijn. Deze signalen worden in kaart gebracht door middel van een enquête onder stagiairs en gesprekken met sectoren.
Vanwege problemen bij de levering van benodigde data is het onderzoek vertraagd. Inmiddels is voor die ontbrekende data een oplossing gevonden en zullen de enquêtes binnenkort worden uitgezet. Het streven is om het rapport uiterlijk voor het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden. Naar aanleiding van het onderzoek zal het gesprek worden aangegaan met sectoren waar veel signalen van stagemisbruik zijn vastgesteld. Het lijkt mij een ontzettend goed idee dat we ook bij de goede voorbeelden stilstaan.
De laatste vraag die ik in ieder geval heb openstaan – als ik er een heb gemist, hoor ik dat graag – gaat over het LIV en de ET-regeling. PvdA en D66 geven aan dat deze leiden tot een dubbel voordeel voor werkgevers. Ik herken die signalen niet. Het LIV is een nieuwe regeling die is ingegaan per 1 januari 2017, maar die pas in augustus 2018 voor het eerst, over 2017, wordt uitbetaald. Er is dus nog niks uitgekeerd. Maar ik ben wel erg benieuwd als er signalen zijn. Die zou ik dan heel graag ontvangen en ze bespreken met de Minister, onder wiens portefeuille dit valt, zodat ik kan bezien of een en ander in de praktijk werkelijk wordt toegepast. Mocht uit die signalen blijken dat er sprake is van oneigenlijk gebruik, dan wil ik samen met de Staatssecretaris van Financiën bezien of er maatregelen nodig zijn. Ik zal ook bij het UWV vragen of het mogelijk is om een sectorverdeling in beeld te brengen.
De voorzitter:
De heer Heerma heeft een vraag.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Ja. Het is interessant, want die signalen zijn door de FNV vrij expliciet in een brief naar de Kamer gestuurd en naar ik aanneem ook naar het departement. De Staatssecretaris zegt: ik ontvang die signalen graag. Is het departement c.q. zijn de bewindspersonen bereid – want het ligt inderdaad deels bij de Minister – om het gesprek met de FNV aan te gaan om te bezien of er inderdaad sprake is van deze signalen? Want op basis van de brief lijkt het een soort winstverdubbelaar te zijn. De FNV is er vrij expliciet over in de brief. Volgens mij hoeft de Kamer niets aan te leveren en kan het gesprek daarover gewoon gestart worden om uit te zoeken of het klopt.
Staatssecretaris Van Ark:
Ik gaf aan dat ik zelf geen concrete aanleiding had. Maar ik heb net gehoord dat we wel een brief hebben ontvangen op het departement, dus dat maakt die signalen ook gelijk bij ons bekend. In mijn eerste beantwoording gaf ik u al aan dat ik op grond van wat hier in de Kamer werd gewisseld dacht: hé, wat is hier aan de hand? Ik wil daar dus wel proactief op handelen en wat mij betreft starten we inderdaad met een gesprek met de FNV.
De voorzitter:
Dank u wel, Staatssecretaris. Ik kijk even naar de leden en zie dat de heer Raemakers nog een vraag heeft.
De heer Raemakers (D66):
De Staatssecretaris heeft uitgebreid stilgestaan bij een aantal aspecten rondom de inspectie. Ik vond het een heel heldere toelichting. Ik had nog een vraag gesteld over pesten op het werk. Dat element kwam vandaag ook vaker terug. Is het mogelijk om bij iets als pesten ook de inspectie een vernieuwende rol te geven?
De voorzitter:
De Staatssecretaris. Pesten op het werk.
Staatssecretaris Van Ark:
Dat klopt, voorzitter. Er is inderdaad een vraag gesteld over pesten op het werk. Overigens is er ook een vraag over seksuele intimidatie op het werk langsgekomen. Laat helder zijn dat de werkgever verantwoordelijk is voor goede omstandigheden en een veilige werkcultuur. De werkgever moet op basis van de risico-inventarisatie beleid opstellen om psychosociale arbeidsbelasting, zoals we dit bij elkaar noemen, tegen te gaan. Ook seksuele intimidatie wordt, net als pesten, gezien als een oorzaak van psychosociale arbeidsbelasting.
De Inspectie SZW houdt toezicht op het tegengaan van zowel seksuele intimidatie als pesten en op de maatregelen die de werkgever daartoe neemt. De Inspectie SZW wijst de werkgevers op risico's maar ook op beschikbare tools. Zij voert inspecties uit op basis van risicoanalyse en reactief op basis van signalen. En ook in 2018 zal het hier om herinspecties gaan. Dus daar zitten we actief bovenop.
Als een organisatie de wettelijke voorschriften op het gebied van arbeidsomstandigheden niet naleeft en problemen in redelijk overleg niet kunnen worden opgelost, kan hierover een klacht bij de inspectie worden ingediend. Op een klacht van een ondernemingsraad of een vakbond volgt altijd een onderzoek. Mijn beleid bestaat ook uit het stimuleren en het faciliteren van werkgevers, bijvoorbeeld door het organiseren van bijeenkomsten hierover.
De voorzitter:
Dank u wel. Uw vraag is beantwoord, meneer Raemakers. Mevrouw Özütok.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Het feit dat als eerste de werkgever verantwoordelijk is voor de arbeidsomstandigheden op de werkvloer kan ik alleen maar omarmen. Allerlei problemen die we in de praktijk zien, doen zich ook voor op de werkvloer. Ik heb zojuist ook specifiek aandacht gevraagd voor de positie van vrouwen en genderongelijkheid. Volgens mij is dat net iets breder. Er is echt specifieke deskundigheid voor nodig en de wil om daar goed naar te kijken. Een voorbeeld was natuurlijk datgene wat er in die winkelbedrijven gebeurt. Dat zijn toevalligerwijs grotendeels vrouwen, maar toch wordt er geen rekening gehouden met een specifieke behoefte bij het inroosteren van het werk. Dus ik zie dit echt als een groot probleem. Ik heb de Staatssecretaris nog niet horen zeggen dat zij die urgentie ook voelt en erkent.
Staatssecretaris Van Ark:
Ik voel een intrinsieke motivatie om te werken aan veilig werken voor iedereen. Wat dat betreft zou ik niet op voorhand een onderscheid willen maken in bijvoorbeeld vrouwen, mannen of bepaalde doelgroepen. Ik kan me wel voorstellen qua illustratie – wat mevrouw Özütok aangeeft – dat die aandacht er zou kunnen zijn. Maar ik vind het gewoon belangrijk dat iedereen veilig kan werken en ik voorzie niet op voorhand dat ik in het beleid een specificatie moet gaan maken naar doelgroepen. Dat laat natuurlijk onverlet dat bepaalde vraagstukken ook onder de reikwijdte van mijn departement vallen, bijvoorbeeld als het gaat om lonen en het verschil in lonen tussen vrouwen en mannen. Hierover zijn we ook in contact met de coördinerend Minister van Emancipatie en de Minister van Onderwijs.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Ik voel die urgentie nog niet erg. Ik bedoel, u uit heel geruststellende woorden, maar ik had op dit gebied wat meer actie van deze Staatssecretaris verwacht.
Ik wil ook terugkomen op die samenwerking over de werkdruk. Ik ben blij van de Staatssecretaris te horen dat de Arbeidsinspectie nauwer gaat samenwerken met OCW als het gaat om de inspectie aan die kant, maar ik heb de Staatssecretaris nog niet gehoord over de zorg. Ook heel veel verpleegkundigen ervaren dit probleem, omdat ze bijvoorbeeld heel veel administratie moeten verrichten. Doordat ze niet toekomen aan hun daadwerkelijke werk ervaren ze druk. Kan de Staatssecretaris nog op die twee punten ingaan?
Staatssecretaris Van Ark:
Met dien verstande dat dit thema natuurlijk vooral de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid is van VWS zelf, is het wel een onderwerp waarop ook vanuit onze inspectie gesprekken worden gevoerd. Best practices worden uitgewisseld en er wordt gekeken waar ze op moeten inzetten. Maar het is wel van belang om de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden te houden bij het departement dat er beleidsmatig over gaat.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Mag ik?
De voorzitter:
Ja, afrondend.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Een heel korte vraag. Ziet u een mogelijkheid om daar nauwer op samen te werken? Dat was mijn onderliggende vraag.
Staatssecretaris Van Ark:
Ik heb geen signalen dat het nog niet goed gaat. Ik weet dat er beleidsmatig veel wordt uitgewisseld. Ik weet ook dat het een aangelegen thema is binnen bijvoorbeeld het departement van VWS, maar ik heb nu geen aanleiding om de samenwerking verder te intensiveren.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even naar de leden of er behoefte is aan een tweede termijn. Dat is het geval. In tweede termijn geef ik als eerste het woord aan de heer Van Kent van de Socialistische Partij. U heeft twee minuten en dat geldt ook voor uw collega's.
De heer Van Kent (SP):
Kijk, dat is nog eens gelijkheid. Dank u wel, voorzitter. Om te beginnen dank ook aan de Staatssecretaris, in haar eerste algemeen overleg, voor de antwoorden die zijn gegeven. Ik merk dat het een aantal mooie jaren kunnen gaan worden, dat er nog veel open ligt, dat de Staatssecretaris aangeeft nog een aantal dingen te willen bekijken en nog wil reageren op een aantal rapporten die nog gaan komen. Maar ik zou de Staatssecretaris toch willen oproepen om niet zozeer vast te houden aan hoe het nu is en te beschrijven hoe het nu is, maar ook met ons mee te kijken, met ons mee te denken over hoe regels veranderd kunnen worden, omdat dat in onze ogen echt noodzakelijk is. Ik zal niet alle tien voorstellen nog een-voor-een langsgaan. Ik wil wel alvast aankondigen dat we behoefte hebben aan een VAO om in elk geval een à twee voorstellen in een motie te vatten, om daar een Kameruitspraak over te vragen, waarvan wij denken – of waarvan in ieder geval ik denk – dat dat gewoon een concrete maatregel is die we snel kunnen en moeten nemen. Ik zie dat de heer Heerma het daar met mij over eens is.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Nou houd ik altijd van spanningsopbouw, maar tegelijkertijd ben ik wel heel nieuwsgierig welke van de tien punten dat dan zijn waar de SP en de PvdA, die gezamenlijk positie hebben genomen, die Kameruitspraak over willen hebben. Nogmaals, er zitten volgens mij een aantal constructieve dingen in, maar kennelijk zijn er een aantal waarover nu al een uitspraak mogelijk is. Voorbereidend op het VAO ben ik wel nieuwsgierig aan welke dan gedacht wordt.
De heer Van Kent (SP):
Vanzelfsprekend gaan we daar nog over overleggen, maar ik denk bijvoorbeeld aan het eisen stellen aan het beheersen van de Nederlandse taal. Er is al een lijst. Ik noemde de zorg als voorbeeld. Volgens mij zijn er een aantal beroepen te noemen waarbij het evident belangrijk is dat mensen de taal beheersen voor de veiligheid op de werkplek. Ik denk aan de pakketbezorgers en het maximale tilgewicht. De bekende hondenbrokken die we in dit debat hebben besproken. Dat zijn volgens mij voorbeelden van zaken die we snel kunnen en moeten regelen. Misschien dat de Staatssecretaris in tweede termijn dat alsnog met mij eens is. Dan hoeft er natuurlijk geen motie ingediend te worden. Maar ik ben bang, afgaande op de eerste termijn, dat dat niet zo is.
Dan voorzitter, rond Eurogrit nog een tweetal vragen. Ik begreep van de Staatssecretaris dat het TNO-rapport in 2018 komt. Nou is 2018 een heel jaar. Ik ben wel benieuwd wanneer dat precies komt en of er voor die tijd al belangrijke vragen beantwoord kunnen worden. Misschien zelfs nu al, of op heel korte termijn. De centrale vraag, in ieder geval voor ons, is: waar komt dat asbest precies vandaan? En wat betreft de berg bij de scheepswerf, om het zo maar even kort samen te vatten: de Staatssecretaris geeft aan dat dat de rol, de verantwoordelijkheid, van de gemeente is, maar ik hoop toch dat de Staatssecretaris daar ook toezicht op houdt. Mijn vraag is eigenlijk: Wanneer is die berg veilig? Wanneer is die opgeruimd? Asbest is een sluipmoordenaar. Volgens mij is het echt zaak dat er regie plaatsvindt en dat deze zeer gevaarlijke stof zo snel mogelijk overal wordt opgeruimd. Ik zou de Staatssecretaris willen vragen om een inventarisatie te maken van de plekken waar dat spul nog aanwezig is, en daarbij een plan te maken om dat binnen, wat mij betreft, een dag – maar dat zal niet kunnen – maar in ieder geval op heel korte termijn allemaal opgeruimd te hebben.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kent. Dan geef ik het woord aan de heer Van Dijk van de Partij van de Arbeid.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dank, voorzitter. Ook dank voor de antwoorden van de Staatssecretaris in eerste termijn. Er is al het nodige gezegd over de tien punten die we met de SP hebben ingebracht. Dat doen we niet voor niets. Een verbetering van regels kan altijd en moet ook altijd. We moeten er altijd kritisch naar kijken voor de bescherming van mensen die werken. Daar moeten we iedere keer kritisch naar kijken. Dus we hopen op een constructieve houding vanuit de Staatssecretaris, maar ook vanuit de andere partijen. We zullen daar de komende tijd, zeker als het gaat over handhaving en arbeidsomstandigheden, mee blijven doorgaan. Een politieke strijd is voor dit soort zaken eigenlijk helemaal niet nodig. We moeten vooral verbeteren waar dat nodig is en zouden dat breed in de Kamer moeten doen.
Voorzitter. Ik heb nog drie punten voor mij openliggen. Een van die tien punten die nu al een paar keer in het debat is gememoreerd, gaat over die causaliteit beroepsziekten. De Staatssecretaris heeft een brief toegezegd als het gaat over het initiatief van De Letselschade Raad. Ik zou die graag zo snel mogelijk zien om hem te kunnen beoordelen. Ik begrijp dat er een subsidie moet worden aangevraagd en dat er nog een proefperiode van een aantal jaren aan zit te komen. Kan de Staatssecretaris schetsen wanneer concreet deze mogelijkheid bestaat voor mensen die uiteindelijk schade willen verhalen? Wanneer zou dat concreet mogelijk zijn? Want dat is mij uit de brief van de vorige Minister niet duidelijk. Het is ook een van onze voorstellen die wij doen. Dat gaat dan over dat expertisecentrum. Wellicht is er een alternatief, maar dan moeten we dat alternatief wel goed kunnen beoordelen. Daar overweeg ik ook, samen met de SP, een motie op.
Een tweede punt is de handhaving op de weg. Dat gaat me aan het hart en daar zal ik ook de komende jaren op blijven duwen. Ik zei het al in de eerste termijn: er is echt een verschillende wereld tussen die van Sociale Zaken en de wereld van Infrastructuur en Waterstaat. Aan de ene kant wordt gezegd: wij kunnen niet handhaven op weekendrust, terwijl bijvoorbeeld de Inspectie Sociale Zaken op allerlei vlakken wel handhaaft. Dus ik roep de Staatssecretaris echt op de samenwerking te zoeken en een plan van aanpak te maken, want volgens mij kunnen wij in Nederland dit soort af en toe beestachtige omstandigheden niet langer laten bestaan.
Tot slot, voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de Staatssecretaris op het gesprek met de FNV als het gaat over de ET-regeling en het LIV. Ik zou ook graag de uitkomst willen zien. Is de Staatssecretaris bereid daar de Kamer over te informeren?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord niet aan de heer Raemakers, die afziet van zijn termijn, maar aan de heer Van Haga, VVD.
De heer Van Haga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Heel kort. Dank voor de antwoorden van de Staatssecretaris. Al mijn vragen zijn in ieder geval beantwoord. De conclusie is dat we allemaal hetzelfde doel nastreven, namelijk een veilige en eerlijke werkomgeving. Ik ben blij te horen dat ook de Staatssecretaris aanstipte dat naast de grote verantwoordelijkheid die bij de werkgevers ligt, er ook een verantwoordelijkheid bij de werknemer ligt. Dus dat is goed. Er werd gesuggereerd dat de regels niet altijd helemaal goed zijn, maar als er misstanden zijn, wil dat natuurlijk niet altijd zeggen dat de regels niet goed zijn. Misschien zijn er wat organisatorische aanpassingen nodig of misschien moet de inspectie anders ingericht worden. Dat geef ik u maar mee, meneer Van Kent.
Dank ook voor de twee toezeggingen, namelijk de eerste op het resultaat van het NIVEL-onderzoek begin 2018, en de tweede over de tweede monitor, die voor het eind van 2017 onze kant op komt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Heerma van het CDA.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Dank u, voorzitter. Dank ook aan de Staatssecretaris voor de beantwoording van alle vragen in de eerste termijn, waarbij zij zelf volgens mij terecht schetst dat met de start van dit kabinet op dit terrein er niet een totaal nieuwe lijn wordt ingezet, maar dat er wordt voortgebouwd op het werk dat de oppositie, coalitie en ook de demissionaire Minister nog gedaan hebben ter voorbereiding. Dat is volgens mij zeer terecht en ook goed, want we hebben het over een onderwerp dat breed in de Kamer als zeer belangrijk wordt gezien.
Naar aanleiding van de antwoorden in eerste termijn heb ik een aantal vragen. Om te beginnen over die tweede rapportage van de handhaving rond de ketenaansprakelijkheid bij de Wet aanpak schijnconstructies. De Staatssecretaris geeft aan dat we die tweede rapportage voor het einde van het jaar krijgen. Nu hebben wij doorgaans de begroting Sociale Zaken in de week van Sinterklaas, maar in ieder geval de week voorafgaand aan kerst. En dat is bijna het einde van het jaar. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat we die rapportage voorafgaand aan de begrotingsbehandeling krijgen, zodat we die zo mogelijk nog bij de begrotingsbehandeling mee kunnen nemen?
Het tweede onderwerp waar de Staatssecretaris op ingegaan is, is het stagemisbruik en het vertraagde onderzoek waarvan we voor het zomerreces 2018 het rapport krijgen. Nu is een van de redenen om dat onderzoek te doen dat er zo'n geringe meldingsbereidheid is wanneer er sprake is van misbruik bij stages. Wordt dat meegenomen in het onderzoek? Krijgen we op basis van de gesprekken die gevoerd worden nader inzicht waarom de meldingsbereidheid zo laag is?
Wat betreft het projectvoorstel waarop de heer Van Dijk zojuist een mogelijke motie samen met de SP aankondigde ... Wellicht heb ik het gemist in eerste termijn. De Staatssecretaris heeft wel aangegeven met een brief te komen, maar op welke termijn gaan we die krijgen? Hetzelfde zou ik in navolging van de heer Van Dijk ook willen vragen over die ET-regeling en het LIV. Op welke termijn krijgen wij als Kamer nader verslag van dat gesprek met de FNV en over de constatering of er wel of niet een probleem is?
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Heerma. Blijft u nog even staan. De heer Van Dijk wil u nog een korte vraag stellen.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Als u mij toestaat, voorzitter, want dat had ik eigenlijk in mijn termijn moeten doen. Het is meer procedureel. De heer Heerma wijst volgens mij terecht op het feit dat de begroting eraan komt en dat er nog heel veel stukken komen en ik denk met name dat het voor de hele commissie belangrijk is om die op tijd te krijgen. Dus niet twee dagen voor de begroting. Voor ons als kleine fractie is dat lastig. Is de heer Heerma dat met mij eens?
De heer Pieter Heerma (CDA):
Dit is een herhaling van de discussie die wij met de Minister van Sociale Zaken in de vorige periode hebben gehad over het late moment waarop stukken komen. In de loop van de jaren is het verbeterd en hebben we ze wat ruimer van tevoren gekregen. In dit specifieke geval geldt echter dat ik het ... Er moet best wel veel komen nog. Ik heb net ook nog naar die rapportage van de Was gevraagd. Voor zo'n begrotingsbehandeling heb ik liever dát ze komen. Het is mooi als ze op tijd komen, maar ook als zo'n rapportage pas echt op het laatste moment komt, wil ik die toch liever wel hebben. Het is altijd een uitdaging op welk moment het komt, zeker voor kleinere fracties. Dat weet ik ook uit de vorige periode. Maar nu voor de begrotingsbehandeling: ik heb ze liever laat dan dat ze niet komen, omdat ze anders te laat komen. Maar het is een terecht punt.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Heerma. Dan geef ik het woord aan mevrouw Özütok van GroenLinks.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor haar beantwoording met betrekking tot een aantal onderdelen over de asbestverontreiniging maar ook over de Arbeidsinspectie. Ik wacht de plannen af als het gaat om het jaarplan. Daar zal ik op dat moment uitvoeriger op ingaan. Maar ik ben ook echt heel erg verbijsterd over uw antwoorden als het gaat om die genderongelijkheid die er op de werkvloer is. U heeft letterlijk gezegd dat u geen onderscheid wilt maken. Daarmee zegt u eigenlijk...
De voorzitter:
Sorry: «de Staatssecretaris». Ik heb mij hier níét schuldig aan gemaakt. U spreekt de Staatssecretaris aan.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Excuus, voorzitter.
Ik ben echt verbijsterd, want het is niet dat ik u vraag om onderscheid te maken. Ik vraag naar ongelijkheid op de werkvloer. Blijkbaar slagen de werkgevers er niet in om die ongelijkheid recht te trekken en een zodanige cultuur in hun bedrijf te hanteren dat ook vrouwen niet meer te maken krijgen met seksuele intimidatie, met allerlei lastige situaties voor hen. Er is een onderzoek dat aantoont dat 18% van alle vrouwen op de werkvloer, Nederlandse vrouwen, lastiggevallen wordt, dus dat er daadwerkelijk sprake is van seksuele intimidatie. Ik kan me niet voorstellen dat juist u als vrouw uw ogen daarvoor sluit. Ik vraag niet om onderscheid. Ik vraag juist om specifieke aandacht en ik overweeg een motie hierover.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Özütok. Ik kijk even naar de Staatssecretaris of zij in een enkel moment de antwoorden bij elkaar wil verzamelen. We schorsen de vergadering voor twee minuten.
De vergadering wordt van 12.35 uur tot 12.38 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef voor de tweede termijn het woord aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Ark:
In onze zoektocht naar volledigheid van de diversiteit aan gestelde vragen, loop ik nog even graag een aantal zaken langs. Overigens ook dank aan de Kamerleden voor de vragen in tweede termijn.
Waar komt de asbest in het grit vandaan, was een vraag. Het asbest is aangetroffen in partijen slakken uit Oekraïne. Dat onderzoek van de ILT is op dit moment nog in volle gang. De ILT verwacht in december alle resultaten binnen te krijgen. De Tweede Kamer wordt dan ook geïnformeerd zodra de resultaten van dat onderzoek bekend zijn.
Een andere vraag hierover van de SP was of ik een inventarisatie wil maken van de opruimwerkzaamheden van het grit op de verschillende locaties. Er is al een beeld van de situatie, want de locaties die bij de inspectie bekend zijn, zijn de locaties waar vanaf 1 juli 2017 is gestraald. Inmiddels zijn er ongeveer 276 meldingen ontvangen van locaties waar opruimwerkzaamheden zouden starten of zijn gestart. Een aantal van die opruimwerkzaamheden was al afgerond toen bekend werd dat bedrijven het zelf konden doen en geen gecertificeerd bedrijf in de arm hoefden te nemen. Het was dus al opgeruimd door een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf. Alle overige locaties zijn door inspecteurs bezocht. Overal hield men zich goed aan de voorschriften van TNO. Vaak bleken de straallocaties al enige tijd niet meer te bestaan, omdat ze zich in de openbare ruimte bevonden, zoals bijvoorbeeld bij een parkeergarage. Deze plaatsen konden meteen na het afronden van de werkzaamheden worden opgeruimd.
Wanneer, was een vraag, komt het onderzoek van TNO voor de werknemers? In maart 2018.
Dan was er een vraag van de heer Van Dijk over de letselschade. Wanneer is er meer duidelijkheid mogelijk over het schadeverhaal? Op zich is dat nu al mogelijk, maar het duurt lang. Ik zal u zo snel mogelijk in 2018 informeren over het voorstel van De Letselschade Raad. Die subsidieaanvraag loopt op dit moment, maar ik wil echt eerst even het voorstel zien. Ik verwacht dat ik in februari 2018 een brief aan de Kamer hierover kan sturen.
Dan stelde de heer Van Dijk nog een vraag over de samenwerking tussen de ILT en de Inspectie SZW. Minister Schultz toentertijd heeft aangegeven het verbod op wekelijkse rust in de cabine niet te kunnen handhaven. Er loopt op dit moment een zaak bij het Europees Hof. Als uit deze uitspraak blijkt dat vrachtwagenchauffeurs hun wekelijkse rust niet in de cabine door mogen brengen, dan betekent dit dat alle Europese lidstaten zich hieraan moeten houden en hier op dezelfde manier mee om moeten gaan en ook moeten gaan handhaven. Dus dat geldt ook voor de ILT. Ik zal eerst die hofuitspraak moeten afwachten voordat ik de Kamer kan adviseren zich te wenden tot de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Dan had ik nog twee vragen van de heer Heerma. Allereerst over of het mogelijk is om meerjarige afspraken met bedrijven te maken om op een andere manier met inspectie om te gaan. Er is op dit moment een onderzoek bezig waarin onder andere deze vraag naar juridische mogelijkheden en onmogelijkheden wordt onderzocht; specifiek of de bestaande interventiemix binnen de bestaande wet- en regelgeving kan worden uitgebreid. Dus dat onderzoek ligt er. Dat moet half december worden afgerond en dan volgt er volgend jaar een pilot. Vanwege de complexiteit van dit vraagstuk is het wel van belang om zowel het onderzoek alsook die pilot in samenhang te kunnen bezien, dus ik wil de Tweede Kamer na deze pilot informeren. Dat zal zijn in het aankomende jaar.
Verder vroeg u ook nog, zeg ik tegen de heer Heerma, wanneer ik kan terugkoppelen over het gesprek met de FNV over ET en LIV. Het streven is voor de begrotingsbehandeling. De verdeling van het LIV over sectoren zal niet lukken voor de begrotingsbehandeling. Dat moeten wij uitvragen bij het UWV.
Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Özütok. De medewerkers van kleine bedrijven; een aangelegen punt wat u had in de situatie Eurogrit. De Inspectie SZW heeft bedrijven geïnformeerd, en ook ondernemingsraden. Werknemers in de kleinste bedrijven moeten dan vervolgens door hun werkgever worden geïnformeerd. We weten dat veel bedrijven dit ook doen. Daar is ook op nagevraagd. Op de website van de inspectie is veel informatie te vinden. Wij checken ook of die website goed bezocht wordt. Dat is het geval. De website wordt erg goed bezocht.
Verder sprak u in uw slotbetoog, met een verwijzing naar de #MeToo-situatie, over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Ik wil nog wel benadrukken dat ook vanuit het departement van SZW er flink is geïnvesteerd in die brief. Die brief is mede namens mij geschreven, omdat ik het een zeer aangelegen punt vind dat mensen veilig kunnen werken. Daar hoort zeker bij dat mensen niet te maken mogen krijgen met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dus dit is ook voor mij een zeer aangelegen punt. De inspectie houdt er ook toezicht op. In die brief staat ook dat we ook het aankomende jaar op een aantal plekken daar programmatisch mee om zullen gaan. Ik heb inmiddels begrepen dat de Tweede Kamer een debat heeft aangevraagd met de Minister van Justitie en Veiligheid, met de Minister van OCW in het kader van haar rol als emancipatieminister, en ook met ondergetekende vanuit de inspectie en handhaving en de arbeidsomstandigheden. Dat debat zal ik op een later moment gaarne verder inkleuren. Maar graag onderstreep ik hier dat het voor mij ook zeker een aangelegen onderwerp is.
Ik heb uit de eerste termijn, hoewel we het daar wel besproken hebben, nog de zware pakketten overgehouden. Het is wel mooi om te zien dat een debat als dit gaat van hondenbrokken tot van alles en nog wat. Alles hebben we langs gehad. In essentie ging het natuurlijk wel om die zware pakketten. Ik heb daar nog even wat over gespard. U gaf aan, zeg ik tegen de heer Van Kent, dat het misschien qua regels wel goed zit, maar dat het in de praktijk – daar ging het u met name om – toch te zwaar is. Ik wil laten zien dat ik de constructieve houding van de Kamer in brede zin graag wil beantwoorden. Ik wil aangeven hoe ik daarin zit. Ik wil u zeggen: ik vind het ook ernstig. Ik wil het ook echt als ernstig kwalificeren als een werkgever geen goede maatregelen heeft genomen. We hebben daar hulpmiddelen voor om in te zetten, zoals bijvoorbeeld voorlichting aan werknemers. Ik wil nog een keer onderstrepen dat als er klachten zijn in een ondernemingsraad of bij een vakbond, dat die door de Inspectie SZW in behandeling worden genomen. De klacht wordt dan onderzocht, en indien terecht wordt er ook gehandhaafd bij de werkgever. Maar wat ik daarnaast nog zal doen, omdat ik heb gemerkt dat het voor iedereen een aangelegen punt is, is dat ik sociale partners zal vragen naar deze signalen. Ik wil hier echt het gesprek over aangaan. Indien nodig wil ik met hen in overleg gaan om te bezien of we meer bewustwording in deze sector kunnen bereiken.
Voorzitter, daarmee rond ik af, onder dankzegging aan de Kamerleden dat ik met hen mijn eerste algemeen overleg in dit huis mocht voeren.
De voorzitter:
Die dank is wederzijds. U bent nog niet helemaal van de Kamerleden af. De heer Van Dijk heeft nog een korte vraag.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Mijn vraag gaat over dat handhaven. De Staatssecretaris schetst dat zij op een uitspraak wacht, terwijl de andere landen al handhaven op weekendrust. De kwestie is of we nu actief gaan handhaven in Nederland. Gaan we wachten of niet? Wat mij betreft, ook gezien de brede steun in de Kamer, gaan we niet wachten. Dus dat is ook mijn oproep aan u. En daar hoeven we geen enkele uitspraak voor af te wachten.
Staatssecretaris Van Ark:
Er is onduidelijkheid over de regelgeving. Dat is de feitelijke constatering. Dat is waarom wij hebben aangegeven dat we de uitspraak van het Hof willen afwachten, om eerst die duidelijkheid te verkrijgen.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Maar er is ook een aangenomen motie in de Kamer over handhaven en over duidelijke regels die in de transportsector gelden. Dus daar zit wel licht tussen.
Staatssecretaris Van Ark:
Omdat hier meerdere ministeries en verschillende inspecties bij betrokken zijn, hebben wij afgesproken dat we deze uitspraak willen afwachten. Ik heb het gevoel dat wij daar helaas over van mening zullen blijven verschillen.
De voorzitter:
Meneer Heerma.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Nu word ik toch tot een vervolgvraag uitgedaagd. Ten eerste geldt dat dit onderwerp morgen ook terugkomt. Dat heeft de heer Van Dijk zelf aangekondigd in een algemeen overleg over de Europese Raad met de Minister. Maar naar aanleiding van dit antwoord van de Staatssecretaris ben ik wel nieuwsgierig op welke termijn we die uitspraak kunnen verwachten, want het is een discussie die deze commissie al best lang voert, ook de voorganger van deze Staatssecretaris. Wanneer is die uitspraak te verwachten?
Staatssecretaris Van Ark:
Ik heb nog iets van mijn voormalige vak in me, want dat was precies de vraag die ik ook stelde toen het spreekgestoelte even uitstond. Dat is dus moeilijk te zeggen. Omdat het een uitspraak is van het Europees Hof, is er geen duidelijkheid te geven over de planning. Helaas.
De heer Van Kent (SP):
Dan begrijp ik toch niet helemaal wat nu het probleem is. Ik bedoel, er ligt een heel duidelijke Kameruitspraak. We hebben duidelijke rij- en rusttijden. We hebben de cabotagerichtlijn, die ook helder is. Maar we hebben verschillende inspectiediensten, waarbij de een naar de ander wijst en andersom. Het komt misschien – ik zie de heer Heerma zo kijken – omdat ik een relatief nieuw Kamerlid ben op dit onderwerp, maar ik begrijp niet helemaal wat het probleem is. Waarom kan er niet gewoon vanuit de inspectie gehandhaafd worden op duidelijke regels die al bestaan naar aanleiding van een heldere Kameruitspraak?
Staatssecretaris Van Ark:
Dit is het domein waarop de ILT handhaaft. Hoewel ik niet hou van verwijzingen, zou ik toch willen zeggen dat dit dan daar aan de orde gesteld moet worden. Wij staan op het standpunt dat we de uitspraak van het Hof willen afwachten.
De heer Van Kent (SP):
De Staatssecretaris is dus niet bereid om voorafgaand, los van die uitspraak, met de ILT om tafel te gaan zitten om daar afspraken over te maken, zodat er gewoon gehandhaafd wordt naar aanleiding van een Kameruitspraak en hele duidelijke regels die we hier in Nederland kennen? Ik begrijp niet wat nu het probleem is en waarom dat niet gewoon op korte termijn kan.
Staatssecretaris Van Ark:
Het is het goed recht van de heer Van Kent om de regels niet onduidelijk te vinden, omdat er een duidelijke stellingname van zijn kant achter zit. Maar vanuit beide inspecties is gezegd: hier is onduidelijkheid over, dus wij wachten de uitspraak van het Europees Hof af. Ik kan het gewoon niet mooier maken dan dat.
De voorzitter:
Mevrouw Özütok had ook nog een vervolgvraag.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
De Staatssecretaris onderschrijft die brief. Die brief ken ik. Het is echt heel erg algemeen natuurlijk. Iedereen neemt daarin zijn eigen verantwoordelijkheid vanuit het kabinet. Dank voor de beantwoording. Ik denk dat we een eind gaan komen als het om dit onderwerp gaat, maar toch ga ik een motie indienen om u, als steun, scherp op dit onderwerp te houden.
De voorzitter:
Daarmee is een einde gekomen aan dit debat over arbeidsomstandigheden en handhaving. Ik wil met u de toezeggingen van de Staatssecretaris doornemen. Let u op om te kijken of wij die goed hebben genoteerd. Ik begin met de mededeling dat er een VAO is aangevraagd met als eerste spreker het lid Van Kent van de SP.
– De eerste toezegging die we hebben genoteerd is dat het rapport van de Gezondheidsraad inzake nachtwerk naar de Kamer komt, inclusief een kabinetsreactie, voor het eind van dit jaar.
– De tweede toezegging: in februari 2018 ontvangt de Kamer nadere informatie inzake het proces van het verhalen van schade bij beroepsziekten.
– De derde toezegging die ik heb genoteerd, is dat het TNO-rapport inzake straalgrit en werknemers in maart 2018 naar de Kamer komt.
– De vierde toezegging: het onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in de platformeconomie komt in het voorjaar 2018 naar de Kamer.
– De vijfde toezegging: de Tweede monitor Wet aanpak schijnconstructies komt eind van het jaar naar deze Tweede Kamer.
– De zesde toezegging: de Tweede Kamer ontvangt voor het zomerreces 2018 het onderzoek naar stagemisbruik.
– De zevende toezegging: het jaarplan Inspectie SZW 2018 komt nog voor de begrotingsbehandeling naar de Kamer.
En dan heb ik er eentje waarvan ik de datum niet helder heb, dus letten u en uw staf ook goed op, mevrouw de Staatssecretaris.
– De resultaten van de pilot meerjarige afspraken over omgang met de Inspectie SZW komt naar de Kamer. De vraag is even welke termijn u daaraan had gekoppeld.
Staatssecretaris Van Ark:
Die heb ik nog niet, maar ik had wel gezegd in 2018.
De voorzitter:
In 2018. Mooi.
Ook bij de negende toezegging zit ik nog even te zoeken naar de precieze datum.
– De Staatssecretaris komt nog terug op eventueel oneigenlijk gebruik van de regeling lage-inkomensvoordeel, de LIV, die hier besproken is. Ik zat even te zoeken naar die termijn. Was dat voor of na de begroting?
Staatssecretaris Van Ark:
Het streven was voor de begroting.
De voorzitter:
Het streven was om dat te doen voor de begroting. Dank u wel.
Dan hebben de heer Heerma en de heer Van Haga nog iets gemist of een vraag.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Volgens mij zijn de toezeggingen en ook de termijnen conform hoe we het in deze commissie hebben besproken heel goed weergegeven in de conclusies. Toch heb ik nog een vraag. Bij één rapportage is expliciet «voor de begroting» gezegd en bij twee andere «voor het einde van het jaar». Ik ga toch, en dat hoeft niet nu, het beroep doen dat we die beide voor de begroting krijgen.
De voorzitter:
De heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Sorry, misschien heb ik het gemist, maar het NIVEL-onderzoek. De uitslag daarvan.
De voorzitter:
Excuus. Kunt u nog even ...?
De heer Van Haga (VVD):
De uitslag van het NIVEL-onderzoek. Dat ging over de bedrijfsartsen.
De voorzitter:
Ik geleid die vraag even door naar de Staatssecretaris.
De heer Van Haga (VVD):
Volgens mij is begin 2018 gezegd, als ik het goed heb opgeschreven.
Staatssecretaris Van Ark:
Uit mijn hoofd: ik dacht dat ik maart had gezegd.
De voorzitter:
– Als tiende toezegging noteer ik dus inderdaad de taakdelegatie bedrijfsartsen in maart 2018.
Het verzoek van de heer Heerma om een aantal toezeggingen die voor het eind van het jaar gepland staan te lezen als «bij voorkeur vóór de begrotingsbehandeling», geleiden wij door naar het kabinet.
Ik dank de Staatssecretaris en haar staf voor hun aanwezigheid hier in onze Tweede Kamer, de leden voor hun inbreng en het constructieve debat. Ik sluit dit algemeen overleg.
Sluiting 12.54 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25883-312.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.