25 883 Arbeidsomstandigheden

Nr. 288 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 maart 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 29 november 2016 over de verslechterde situatie bij het Europees octrooibureau (Kamerstuk 25 883, nr. 283).

De vragen en opmerkingen zijn op 3 februari 2017 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 2 maart 2017 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, Konings

Vragen en antwoorden

De leden van de VVD vragen om een toelichting op de situatie bij het Europees Octrooibureau in Rijswijk. Bestaan er beduidende verschillen tussen deze en de andere vestigingen?

Het Europees Octrooibureau (EOB) kent vijf vestigingen (in volgorde van grootte: München, Rijswijk, Berlijn, Wenen, Brussel). Op alle vestigingen zijn dezelfde arbeidsvoorwaarden van toepassing. Wel is het zo dat de situatie in Rijswijk meer in de aandacht is gekomen nu daar drie disciplinaire zaken op het punt van afronding zijn gekomen.

De leden van de VVD vragen om een toelichting over het strategiedebat dat in december plaatsvond. Wat is de stand van zaken op dit vlak? Kan de staatsecretaris toelichten of hierover inmiddels besluiten zijn genomen?

Met betrekking tot het strategisch debat waarnaar de VVD-fractie informeert, kan worden gemeld dat in zijn vergadering van 14 en 15 december 2016 de Raad van Bestuur onder meer heeft teruggekeken op de social audit en op de social conference die op 11 oktober 2016 plaatsvond. Besloten is om nu met voorrang te werken aan de voorstellen met betrekking tot interne onderzoeksprocedures en disciplinaire maatregelen. Door enkele landen (waaronder Nederland) wordt nu actief samengewerkt om deze voorstellen te verbeteren. Ook wordt gewerkt aan een verbetering van de interne beroepsprocedures, zoals ook in de social study wordt aanbevolen.

De leden van de VVD vragen hoe de Staatssecretaris het EOB zal blijven aanspreken op zijn verantwoordelijkheid en hoe hij deze goede voornemens wil realiseren, rekening houdend met de reputatie van het Nederlandse vestigingsklimaat en met de uitspraak van de Hoge Raad op 20 januari 2017 dat het EOB, als internationale organisatie in Nederland, onschendbaar is? Wat kan de Staatssecretaris doen vanuit de Nederlandse rol als goed gastheer en wat kan beter via de Raad van Bestuur van de Europese octrooiorganisatie worden geregeld?

De regering hecht sterk aan het behouden van een goed vestigingsklimaat voor internationale organisaties in Nederland en draagt daar actief aan bij met een evenwichtig pakket aan voorwaarden en faciliteiten, dat zo nodig ook in rechte wordt verdedigd. De Nederlandse voeging in de procedure voor de Hoge Raad, waarbij immuniteit van de Europese Octrooiorganisatie ter discussie stond, moet in dat licht worden gezien. Ook is de regering op structurele basis in gesprek met de in Nederland gevestigde internationale organisaties. Dat laatste biedt ook de gelegenheid om de Nederlandse wensen en zorgen met betrekking tot het sociaal klimaat ter sprake te brengen.

Daarnaast is Nederland een actief lid van de Europese Octrooiorganisatie en onderneemt het in dat kader zowel formeel als informeel de nodige activiteiten om de sociale situatie te verbeteren. Gegeven de positie van het EOB als internationale organisatie, ligt daar ook het zwaartepunt van de Nederlandse bemoeienissen.

De vragen en opmerkingen van de PvdA fractie

De leden van de PvdA vragen om een verslag van het gesprek dat de Minister van Buitenlandse Zaken heeft gevoerd met het hoofd van de Rijswijkse vestiging van het EOB.

Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 30 januari 2017. U bent hierover separaat geïnformeerd door de Minister van Buitenlandse Zaken (Kamerstukken 34 550 V en 25 883, nr. 69).

De leden van de PvdA vragen om inzicht in de gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad van 20 januari 2017

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt dat de Europese Octrooiorganisatie en haar organen, zoals het EOB, immuniteit genieten in de Nederlandse rechtsorde. Het oordeel van de Hoge Raad is in lijn met het standpunt van de Staat ten aanzien van de aan de organisatie toekomende immuniteit. De uitspraak zal dus ook geen concrete gevolgen hebben. Nederland zal zich in de Raad van Bestuur blijven inzetten voor verbetering van de sociale verhoudingen binnen de organisatie.

Deze leden vragen hoe de uitspraak van de Hoge Raad dat er voor het EOB-personeel voldoende alternatieve mechanismen beschikbaar zijn voor het beslechten van interne geschillen zich verhoudt tot het recente arrest van de International Labour Organization (ILO), waarin wordt geoordeeld dat het EOB-personeel in de huidige situatie geen functionerende eerste rechtsinstantie ter beschikking staat voor een eerlijk juridisch beroep.

De rechtsmiddelen die het EOB-personeel ter beschikking staan omvatten ook het ILO-tribunaal (ook wel ILOAT) als beroepsinstantie, dat de klacht uiteindelijk beoordeeld heeft. De Hoge Raad heeft geoordeeld «dat de EOO met de rechtsgang bij ILOAT, voor zover het de werknemers en personeelsvertegenwoordigers van EOO betreft, heeft voorzien in een rechtsgang die aan de daaraan te stellen eisen voldoet» (r.o. 5.7). Met het feit dat het ILO-tribunaal uitspraak gedaan heeft, wordt bevestigd dat voorzien is in een redelijk alternatief rechtsmiddel.

Door het ILO-tribunaal is op 30 november 2016 uitspraak gedaan in een zaak waarbij een personeelslid opkwam tegen een interne werkinstructie met betrekking tot documenten die het voorwerp van octrooiaanvragen betreffen.

In de interne beroepszaak waartoe dit bezwaar leidde, werd het bezwaar niet ontvankelijk («manifestly irreceivable») verklaard. Het besluit op bezwaar werd genomen op basis van een advies van het Appeals Committee dat, voor wat betreft de personeelsvertegenwoordiging, was samengesteld uit twee gekozen werknemersvertegenwoordigers die vrijwillig zitting hadden genomen in het comité dat over het bezwaar oordeelde. Het ILO-tribunaal heeft geoordeeld dat dit niet in overeenstemming was met het personeelsreglement, waarin destijds was bepaald dat de personeelsvertegenwoordigers worden aangewezen door het personeelscomité.

Naar aanleiding van deze uitspraak is het personeelsreglement inmiddels aangepast.

De leden van de PvdA vragen of Nederland in de Beheerraad aanvullende acties gaat voorstellen om de sociale situatie te verbeteren? Hoe gaat ervoor gezorgd worden dat de aanbevelingen uit de social study van PricewaterhouseCoopers (PWC) hiertoe geïmplementeerd worden? Klopt het dat de eerder voorgestelde maatregelen in de Beheerraad zijn uitgesteld en dat de situatie hierdoor nog niet verbeterd is?

Zoals bekend ijvert Nederland voor een verbetering van de sociale situatie binnen het EOB en stelt het dit geregeld aan de orde in de Raad van Bestuur.

In zijn vergadering van 14 en 15 december 2016 heeft de Raad van Bestuur teruggekeken op de social audit en op de social conference die op 11 oktober jl. plaatsvond. Om de aanbevelingen uit de audit goed mee te kunnen nemen, waren lopende voorstellen tot wijziging van de interne onderzoeks- en beroepsprocedures tijdelijk stilgezet. Besloten is om nu met voorrang te werken aan de voorstellen met betrekking tot interne onderzoeksprocedures en disciplinaire maatregelen. Door enkele landen, waaronder Nederland, wordt nu actief samengewerkt om deze voorstellen te verbeteren. Ook wordt met voorrang gewerkt aan een verbetering van de interne beroepsprocedures, zoals ook in de social study wordt aanbevolen.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de reactie van de Staatssecretaris is op de berichtgeving over een voorgenomen verzwakking van de personeelsvertegenwoordiging.1

De juistheid van deze berichtgeving kan niet worden bevestigd.

Deze leden vragen op welke wijze de Staatssecretaris uitvoering geeft aan de gewijzigde motie-Gesthuizen/Kerstens (Kamerstuk 21 501-30, nr. 368), waarin opgeroepen wordt tot regelgeving om het juridische hiaat bij arbeidsconflicten te dichten.

Nederland is – samen met andere landen – actief betrokken bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving op het terrein van interne onderzoeksprocedures, disciplinaire maatregelen en beroepsprocedures en geeft daarmee uitvoering aan de motie Gesthuizen/Kerstens.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) staat dat Nederland de plicht heeft om de fundamentele rechten van Europese en andere burgers die op Nederlandse bodem werken, te beschermen. Hoe verhoudt de situatie bij het EOB zich tot deze plicht? Hoe gaat Nederland aan deze verplichting voldoen?

Zoals de Hoge Raad heeft bevestigd, komt het EOB immuniteit toe, en is de toekenning van deze immuniteit niet in strijd met de verplichtingen onder het EVRM, nu de organisatie voorziet in een redelijk alternatief rechtsmiddel. De toekenning van immuniteit is onderdeel van de internationale rechtsorde. Immuniteit betekent niet dat de internationale organisatie geen verplichtingen heeft onder internationaal recht of het nationale recht van de zetelstaat. Het gaat hier om een balans tussen de volkenrechtelijke verplichtingen van Nederland die nopen tot respect voor de immuniteit van executie die internationale organisaties genieten en de verplichting van diezelfde organisaties onder internationaal recht en nationaal recht.

Dit laat onverlet dat Nederland in de Raad van Bestuur aandacht blijft vragen voor het sociale klimaat binnen de organisatie.

De vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie lezen in de reactie van de Staatssecretaris op de social study dat de arbeidsvoorwaarden meer dan concurrerend te noemen zijn. Deze leden vernemen graag op basis waarvan deze conclusie getrokken kan worden en welke factoren hierbij in ogenschouw zijn genomen. Tevens vernemen zij graag waarom deze concurrerende arbeidsvoorwaarden de ontstane verslechterde situatie niet tegengaan.

Door de onderzoekers is een vergelijkende studie gedaan naar de arbeidsvoorwaarden bij het EOB en zeven andere grote internationale organisaties. Daaruit komt naar voren dat het EOB zowel voor wat betreft salarissen als overige emolumenten bovengemiddeld scoort. Ook ten opzichte van de private sector scoort het EOB goed, waarbij de vrijstelling van nationale belastingen een belangrijke rol speelt. Bij het onderzoek zijn een groot aantal factoren betrokken, zoals salaris, toeslagen, pensioenstelsel, ontslagbescherming, ouderschapsverlof, stakingsrecht, ziekteverzuim en flexibele werktijden. Ruimte voor verbetering zien de onderzoekers met name in een meer prestatiegericht beloningssysteem, waarbij er ook ruimte is voor niet-financiële beloningen en een ander stelsel van interne beroepsprocedures. Op deze terreinen zijn of worden voorstellen tot wijziging doorgevoerd.

Belangrijk is voorts de constatering dat de riante arbeidsvoorwaarden het gebrek aan gezamenlijke waarden tussen management en personeel en een cultuur van tegenstellingen niet kunnen wegnemen.

De leden van de SP-fractie lezen dat de praktische toepassing van de regels binnen het EOB, de manier waarop hierover wordt gecommuniceerd en hoe de toepassing van de regels overkomt op de werkvloer, aandacht behoeven. Deze leden vernemen graag of een goede juridische structuur nog als goed bestempeld kan worden als de praktische toepassing te wensen overlaat. Tevens vernemen zij graag of er sprake is of is geweest van willekeur bij de toepassing van de regels en, zo ja, welk effect dit volgens de Staatssecretaris heeft of heeft gehad op de cultuur binnen het EOB.

Hoewel over het algemeen de juridische structuur als goed kan worden bestempeld, is er ruimte voor verbetering. De voorgenomen aanpassingen van het systeem van interne onderzoeken en disciplinaire maatregelen en het beroepssysteem zijn daarvan goede voorbeelden. Dat neemt niet weg dat iedere juridische structuur valt of staat met de toepassing daarvan in de praktijk. Zoals bekend ziet Nederland ook op dit vlak ruimte voor verbetering. De vraag of er sprake is van willekeur laat zich, zonder gedetailleerde kennis van individuele zaken niet beantwoorden. Wel is het naar de mening van de regering zo dat het voor het tot stand brengen van een zinvolle sociale dialoog het niet bevorderlijk is dat een aanzienlijk aantal vakbondsbestuurders betrokken is bij disciplinaire onderzoeken en procedures.

De leden van de SP-fractie lezen dat volgens PWC de interne beroepsgang bij het EOB dient te worden aangepast, waaronder de inzet van onafhankelijke rechters. Deze leden vernemen graag welke stappen het EOB inmiddels in deze richting heeft gezet, welke regelgeving bij deze interne beroepsgang zou worden gebruikt en of het personeel, bijvoorbeeld via vakbonden, bij de totstandkoming van deze regelgeving wordt betrokken.

In de vergadering van de Raad van Bestuur die in december 2016 plaatsvond is afgesproken dat nu met voorrang wordt gewerkt aan regelgeving waarmee – ook door Nederland zeer gewenste – aanpassingen kunnen worden gerealiseerd. Deze aanpassingen worden thans voorbereid, opdat daarover dit jaar besluitvorming kan plaatsvinden. Over wetgevingsvoorstellen wordt het personeel, via het zogeheten General Consultative Committee, geraadpleegd.

De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris spreekt van een «gezamenlijke opdracht voor management, personeel en personeelsvertegenwoordigers» om de sociale dialoog bij het EOB van de grond te krijgen. Tegelijkertijd schrijft de Staatssecretaris dat de grootste vakbond niet was uitgenodigd voor de sociale conferentie. Deze leden zijn benieuwd op welke manier een goede sociale dialoog van de grond kan komen met dergelijke verhoudingen, waarom personeelsvertegenwoordigers ook verantwoordelijk zijn als zij niet worden betrokken bij het proces en welke verantwoordelijkheid hij in dit proces aan zichzelf, als toezichthouder op het bestuur van het EOB, toekent. Zij vragen de Staatssecretaris of hij in het afgelopen jaar overleg heeft gevoerd met de personeelsvertegenwoordigers en/of de vakbondsbestuurders, of hij dit regelmatig heeft gedaan en wat zijn indrukken hierover zijn. Ziet de Staatssecretaris, net als de leden van de SP-fractie, dat de nood onder het personeel zeer hoog is?

De leiding van het EOB en de vakbonden zijn reeds enige tijd verwikkeld in een discussie over de erkenning van vakbonden en de voorwaarden waaronder dit plaats dient te vinden. Met één (kleinere) vakbond is hierover overeenstemming bereikt, met de grootste vakbond niet. Het is tegen deze achtergrond dat deze laatste vakbond niet was uitgenodigd. De regering betreurt het dat partijen het hierover niet eens kunnen worden en een zinvolle sociale dialoog vooralsnog ver weg lijkt. In dit licht bezien had Nederland zich ook een ander uitnodigingsbeleid kunnen voorstellen.

Door de Nederlandse vertegenwoordigers in de Raad van Bestuur wordt met alle betrokkenen, waaronder management, andere lidstaten, stakeholders, personeelsleden en hun vertegenwoordigers en vakbondsbestuurders, regelmatig gesproken over de situatie bij het EOB. Hieruit komt het beeld naar voren van een organisatie waarin het conflictmodel overheerst. Zinvolle en goede moderniseringen lijken gepaard te gaan met een restrictieve managementstijl. Met alle waardering die de regering heeft voor het eerste, blijft zij de leiding van het EOB met klem aanspreken op het laatste. Het initiatief voor het aannemen van een resolutie van de Raad van Bestuur en voor het organiseren van een social audit zijn hier voorbeelden van. Ook ten aanzien van de thans aanhangige regelgevingsvoorstellen neemt Nederland een actieve houding in.

De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris het betreurt dat lopende procedures tegen vakbondsbestuurders geen halt zijn toegeroepen totdat het stelsel van interne sociale normen en disciplinaire procedures zijn hervormd. Deze leden vernemen graag welke gevolgen dit gaat krijgen in de bestuursraad van het EOB, hoe de voorzitter van het EOB hierop wordt aangesproken en welke disciplinaire mogelijkheden de bestuursraad heeft tegen de huidige voorzitter. Zij wijzen de Staatssecretaris erop dat de huidige voorzitter van het EOB en het EOB zelf in diverse onderzoeken van klanten van het EOB een zeer slecht oordeel krijgen. In één van de onderzoeken geeft meer dan de helft van de respondenten aan dat de voorzitter dient af te treden.2

Door Nederland wordt herhaaldelijk en indringend aangedrongen op een verbetering van de sociale situatie. Een belangrijke toetssteen daarbij is de door de Raad van Bestuur aangenomen resolutie, waarin onder meer is verwoord de wens om lopende de hervorming van de interne wetgeving een pas op de plaats te maken met in gang gezette procedures tegen vakbondsvertegenwoordigers. Binnen de grenzen van wat realistisch en effectief is, zet Nederland zich daarvoor in, daarbij zoveel mogelijk steun zoekend bij andere landen.

De President van het EOB wordt door de Raad van Bestuur benoemd, hij legt verantwoording af aan de Raad van Bestuur en op hem wordt tuchtrechtelijk toezicht uitgeoefend door de Raad van Bestuur.

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof Den Haag heeft vernietigd, waarmee de immuniteit van het EOB is herbevestigd. Deze leden zijn benieuwd naar de visie van de Staatssecretaris op de ontstane situatie, waarbij Nederlandse ingezetenen op Nederlands grondgebied niet kunnen worden beschermd tegen (grove) schendingen van het in Nederland geldende arbeidsrecht en waarbij zij weinig tot geen mogelijkheden hebben om in beroep te gaan tegen disciplinaire uitspraken.

Zoals de Hoge Raad heeft bevestigd komt het EOB immuniteit toe, en is de toekenning van deze immuniteit niet in strijd met de verplichtingen onder het EVRM, nu de organisatie voorziet in een redelijk alternatief rechtsmiddel. De toekenning van immuniteit is onderdeel van de internationale rechtsorde. Immuniteit betekent niet dat de internationale organisatie geen verplichtingen heeft onder internationaal recht of het nationale recht van de zetelstaat. Het gaat hier om een balans tussen de volkenrechtelijke verplichtingen van Nederland die nopen tot respect voor de immuniteit van executie die internationale organisaties genieten en de verplichting van diezelfde organisaties onder internationaal recht en nationaal recht.

Dit laat onverlet dat Nederland aandacht blijft vragen voor het sociale klimaat binnen de organisatie in de Raad van Bestuur.

Daarnaast zijn zij benieuwd welke mogelijkheden Nederland heeft om in te grijpen en onderzoek te doen naar zelfdodingen, zoals die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan.3

Zoals de Hoge Raad heeft bevestigd, mag Nederland vanwege de immuniteit die de EOO toekomt niet handhavend optreden jegens het EOB. Nederland zal in gesprek blijven met de organisatie over de verbetering van de sociale omstandigheden.

De leden van de SP-fractie zijn tevens benieuwd hoe de Staatssecretaris de risico’s van het huisvesten van internationale organisaties inschat op basis van de uitspraak van de Hoge Raad en wat het Nederlands beleid is inzake de risico-inschatting bij het huisvesten van internationale organisaties waarbij het Nederlands arbeidsrecht niet van toepassing is. Verder vragen deze leden de Staatssecretaris aan te geven voor welke in Nederland geldende wetgeving het EOB immuun is (naast het arbeidsrecht) en welke gevolgen dit eventueel heeft voor de veiligheid en de ordehandhaving.

De uitspraak van de Hoge Raad was in lijn met het door de Staat uitgedragen standpunt ten aanzien van de immuniteit van het EOB. Bij de vestiging van nieuwe internationale organisaties benadrukt Nederland dat zij moeten voorzien in een adequate interne rechtsgang zodat klachten, inclusief klachten op het gebied van het arbeidsrecht, geadresseerd kunnen worden. De immuniteit van het EOB richt zich vooral op de handhavende bevoegdheden van het gastland, in dit geval Nederland. Immuniteit betekent niet dat de internationale organisatie geen verplichtingen heeft onder internationaal recht of het nationale recht van de zetelstaat. Het gaat hier om een balans tussen de volkenrechtelijke verplichtingen van Nederland die nopen tot respect voor de immuniteit van executie die internationale organisaties genieten en de verplichting van diezelfde organisaties onder internationaal recht en nationaal recht. Voor het EOB geldt bijvoorbeeld dat wel opgetreden mag worden door Nederlandse autoriteiten in geval van brand en andere calamiteiten die onmiddellijk optreden vergen. In alle andere gevallen is handhaving door de Nederlandse autoriteiten alleen toegestaan met instemming van de organisatie.

De leden van de SP-fractie lezen in de reactie van de Staatssecretaris dat hij invulling geeft aan de gewijzigde motie-Gesthuizen/Kerstens (Kamerstuk 21 501-30, nr. 368) door de situatie bij het EOB kritisch te volgen en door zich in te zetten voor verbetering van de sociale situatie. Deze motie verzocht de Staatssecretaris tevens te overleggen met andere lidstaten hoe er tot regelgeving kan worden gekomen om het juridische hiaat bij arbeidsconflicten te dichten. Deze leden vernemen graag hoe de Staatssecretaris hieraan invulling geeft of heeft gegeven. Tevens horen deze leden graag welke mogelijkheden de Staatssecretaris heeft om verder in te grijpen bij de problemen bij het EOB en hoe hij deze gaat inzetten.

Zoals blijkt uit de beantwoording van de voorgaande vragen, werkt Nederland samen met andere lidstaten, zowel waar het betreft het toezicht op het functioneren van het EOB als het verbeteren van het juridisch kader.


X Noot
1

«King Battistelli tries again to break Euro Patent Office union», The Register, 31 januari 2017 (https://www.theregister.co.uk/2017/01/31/battistelli_tries_again_to_break_epo_union/).

X Noot
2

«King Battistelli tries again to break Euro Patent Office union», The Register, 31 januari 2017 https://www.theregister.co.uk/2017/01/31/battistelli_tries_again_to_break_epo_union/).

X Noot
3

«Alarm om schrikbewind bij Europees patentbureau na vijfde zelfmoord», De Volkskrant, 10 september 2015 (http://www.volkskrant.nl/binnenland/alarm-om-schrikbewind-bij-europees-patentbureau-na-vijfde-zelfmoord~a4138939/).

Naar boven