25 883 Arbeidsomstandigheden

Nr. 180 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, EN VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 april 2011

Tijdens de regeling van werkzaamheden van de Tweede Kamer vergadering 62 d.d. donderdag 17 maart 2011 is gesproken over onderbetaling van personeel op de Marokkaanse ambassade en het niet afdragen van werkgeverspremies.

Een aantal fracties heeft gevraagd om een brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Buitenlandse Zaken over deze kwestie, alvorens een spoeddebat te houden. Met deze brief voldoen wij aan uw verzoek.

Alvorens in te gaan op de stellingen over de afdracht van werkgeverspremies en de onderbetaling van personeel willen wij benadrukken, dat personeelsleden van ambassades en consulaten zich dienen te houden aan de wetten en regelingen van de ontvangende staat. Het zich houden aan de dwingende bepalingen van het Nederlandse arbeidsrecht behoort daartoe. Dit is neergelegd in het Weens verdrag inzake het diplomatieke verkeer van 18 april 1961 en in het Weens verdrag inzake consulaire betrekkingen van 24 april 1963.

Afdracht werkgeverspremies

De Belastingdienst mag vanwege fiscale geheimhoudingsplicht geen informatie verstrekken over individuele belanghebbenden en de wijze waarop het toezicht op hen wordt uitgevoerd. Daarom kan niet worden ingegaan op de individuele situatie van de Marokkaanse ambassade. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft echter van de Marokkaanse ambassade vernomen dat zij met betrekking tot de werkgeverspremies aan hun verplichtingen voldoen.

Meer in algemene zin doen ambassades loonaangifte bij de Belastingdienst en dragen zij premies en bijdrage Zorgverzekeringswet af. De werknemers zijn zelf verantwoordelijk voor de betaling van de premie volksverzekeringen en inkomstenbelasting door middel van aangifte van hun inkomen bij de Belastingdienst. Hierop kan de ambassade niet worden aangesproken, omdat op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 (artikel 6, vierde lid) diplomatieke, consulaire en andere vertegenwoordigers van andere Mogendheden en de hun toegevoegde ambtenaren, alsmede bij ministeriële regeling aan te wijzen internationale organisaties niet als inhoudingsplichtigen worden beschouwd. Ambassades en consulaten zijn dus niet verplicht om de eventuele door de werknemer verschuldigde belasting en premie volksverzekeringen op het salaris in te houden en af te dragen.

Onderbetaling

Op 18 februari 2010 heeft de vereniging Addaman, een vereniging voor het lokale personeel van de Marokkaanse ambassade en consulaten in Nederland, in een brief aan de Arbeidsinspectie melding gemaakt van onder meer het niet uitbetalen van het vakantiegeld en het wettelijk minimumloon aan lokale personeelsleden van de ambassade en 4 consulaten van Marokko in Nederland. In een gesprek op 17 maart 2010 heeft Addaman de Arbeidsinspectie verzocht een onderzoek in te stellen naar de klachten.

Aansluitend hierop heeft de Arbeidsinspectie een onderzoek ingesteld naar de betaling van zes door Addaman geselecteerde personeelsleden. Dit onderzoek heeft zich beperkt tot de informatie die Addaman beschikbaar heeft gesteld. Ten aanzien van twee van deze zes werknemers is onderbetaling geconstateerd tot 6% per maand, en geen van de zes werknemers heeft vakantiebijslag ontvangen. Dit zijn overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De Arbeidsinspectie heeft Addaman mondeling over het onderzoeksresultaat geïnformeerd als ook per brief. Er is na overleg met Addaman besloten geen boeterapport op te maken. Addaman beschouwt de onderzoeksconclusies als een onafhankelijk oordeel over hun klachten, dat Addaman ter sprake kan brengen bij de ambassadeur. De werknemers kunnen zelf een civielrechtelijke procedure starten tegen hun werkgever, maar ook dan geldt dat een eventueel vonnis niet ten uitvoer gelegd kan worden.

De Arbeidsinspectie heeft een afschrift van de brief aan Addaman naar de minister van Buitenlandse Zaken gestuurd. De minister van Buitenlandse Zaken heeft naar aanleiding van deze kwestie de Marokkaanse ambassadeur tweemaal ontboden met het verzoek de betalingen in overeenstemming te brengen met de geldende wetgeving. De ambassadeur heeft nog zeer recentelijk, namelijk op 1 maart jl., toegezegd te zullen meewerken aan een oplossing.

Deze wijze van afdoening, i.c. het niet opmaken van een boeterapport maar het ontbieden van de ambassadeur, hangt nauw samen met de bijzondere positie van (personeelsleden van) ambassades en consulaten. Uit de eerder genoemde Weense verdragen vloeit namelijk voort, dat naleving van de Nederlandse wetgeving, waaronder de dwingend rechtelijke bepalingen van het Nederlandse arbeidsrecht, juridisch niet kan worden afgedwongen. De ambassadeur geniet absolute immuniteit en is gevrijwaard van enigerlei vormen van aanhouding of vrijheidsbeneming. Dit geldt overigens ook voor Nederlandse ambassadeurs in het buitenland.

Ondanks deze beperkingen zijn er diverse mogelijkheden om de ambassadeur aan te spreken als hij zich niet aan de Nederlandse wetten houdt. Dit kan schriftelijk per diplomatieke nota, of de ambassadeur kan zelf op het ministerie van Buitenlandse Zaken ontboden worden. Dat laatste is, zoals hiervoor aangegeven, tweemaal gebeurd.

Er kunnen ook informele kanalen worden gebruikt om ambassades ertoe te bewegen zich te houden aan de Nederlandse arbeidswetgeving. Bij het uitblijven van een oplossing kunnen, zoals hierboven aangegeven, geen dwangmiddelen worden toegepast. Gelet op de immuniteit die ambassades en consulaten in Nederland genieten, geldt eveneens dat een eventuele boete die in deze kwestie zou zijn opgelegd, niet onder dwang geïnd of geëxecuteerd had kunnen worden.

Tot slot kan nog worden vermeld, dat eind 2007 de ministeries van Buitenlandse Zaken, Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid door middel van een gezamenlijke «note verbale» alle in ons land gevestigde ambassades en consulaten hebben aangeschreven. In die notitie is uitvoerig aandacht geschonken aan de rechten en plichten van de medewerkers van deze posten op het fiscale en sociale zekerheidsterrein in Nederland.

Mochten zich vergelijkbare nieuwe concrete feiten ten aanzien van de behandeling van personeel bij ambassades en consulaten, dan zullen wij opnieuw nagaan welke maatregelen gepast zijn om de problemen op te helpen lossen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven