25 763 Evaluatie Wet Bopz

Nr. 27 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 februari 2018

Aanleiding

Op 6 november jl. heeft de procureur-generaal van de Hoge Raad (PG HR) het rapport «Gedeelde informatie»1 aangeboden. Ik ben hem erkentelijk voor het onderzoek dat hij heeft verricht. In deze brief wil ik graag reageren op het rapport, dat ingaat op de informatieverstrekking door het Openbaar Ministerie (OM) in relatie tot de uitvoering van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz).2

Doel onderzoek

De PG HR heeft onderzoek gedaan naar de naleving van de wet door het OM bij het toevoegen van strafvorderlijke, justitiële en politiegegevens aan het dossier in het kader van de Bopz. Het onderzoek vond plaats in het kader van de toezichthoudende bevoegdheid van de PG HR op het OM.3 In het onderzoek is gekeken of er vanuit het oogpunt van privacybescherming een wettelijke grondslag bestaat voor het door het OM toevoegen van extra gegevens aan het Bopz-dossier, bedoeld voor de beoordeling door de rechter van een dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis.

Conclusies

De PG HR stelt in het rapport voorop dat het belang en de urgentie van de verstrekking van strafrechtelijke gegevens aan de rechter buiten kijf staan, gelet op de ervaringen in de zaak Bart van U. Volgens de PG HR kunnen strafrechtelijke gegevens ertoe bijdragen een onderbouwd oordeel te vellen over de vraag of er voldaan wordt aan het gevaarscriterium en of er een noodzaak is om over te gaan tot een dwangopname.

De PG HR constateert dat het OM met grote inzet en voortvarendheid heeft gewerkt aan een uniforme werkwijze voor de verstrekking van gegevens in de Bopz-procedure. De belangrijkste algemene bevinding van de PG HR is dat het OM naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Hoekstra feitelijk is begonnen met het voegen van strafrechtelijke gegevens in het Bopz-dossier zonder daarbij voldoende duidelijk vast te stellen of het hiertoe op grond van de actuele gegevensbeschermingswetgeving wel in alle gevallen bevoegd was en zonder zich voldoende rekenschap te geven van de voorwaarden die hierbij in acht dienden te worden genomen. Het onderzoek bevestigt nu echter dat er voor het verstrekken van strafvorderlijke gegevens aan de Bopz-rechter voldoende wettelijke grondslag bestaat, dus het OM kan die werkwijze continueren.

De verstrekking van politiegegevens door het OM aan de Bopz-rechter, die geen onderdeel zijn van het strafdossier, heeft volgens de PG HR echter niet rechtmatig plaatsgevonden. Er zou geen toereikende wettelijke grondslag zijn voor de verstrekking van politiemutaties door de politie aan het OM en dientengevolge de doorverstrekking daarvan aan de Bopz-rechter. De verstrekking van gegevens uit de registratiesystemen van veiligheidshuizen gedurende de looptijd van de pilot heeft niet in overeenstemming met de toepasselijke privacyregelgeving plaatsgevonden omdat een grondslag daarvoor volgens de PG HR ontbreekt.

Aanbevelingen

De PG HR beveelt aan om, vooruitlopend op de inwerkingtreding van o.a. de Wet verplichte ggz, regelgeving uit te vaardigen waarin de grondslag voor de verstrekking van justitiële, strafvorderlijke en politiegegevens in het kader van de Bopz procedure wordt vastgelegd en met de vereiste waarborgen wordt omkleed.

Reactie

In lijn met de aanbeveling van de PG HR is inmiddels uitdrukkelijk voorzien in de bevoegdheid van de politie om de bedoelde politiegegevens aan het OM te verstrekken. Daartoe is een Wpg-machtigingsbesluit Bopz opgesteld (ex art. 18, lid 2 Wpg).4 Dat besluit is op 21 december jl. gepubliceerd in de Staatscourant en een dag later in werking getreden. In aansluiting daarop zal het OM de Aanwijzing Wpg in toelichtende zin aanpassen. Het OM zal het verstrekken van strafvorderlijke gegevens aan de Bopz-rechter uitdrukkelijk opnemen in de Aanwijzing Wjsg, om buiten twijfel te stellen dat artikel 39f Wjsg de wettelijke basis voor die verstrekking biedt. Beide aanwijzingen treden zo snel mogelijk (naar verwachting dit kwartaal) in werking. Ik ben in overleg met het OM over welke betekenis en mogelijk andere gevolgen de conclusies van de PG HR hebben voor de dossiers die gedurende de pilotperiode door de rechter zijn beoordeeld.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Als reactie op een verzoek van de Vaste commissie Justitie en Veiligheid van 16 november jl.

X Noot
3

Art. 122 lid 1 Wet RO.

X Noot
4

De PG HR noemde als mogelijkheid een AMvB op grond van art. 18, eerste lid, van de Wpg of een convenant op grond van art. 20 van de Wpg (vgl. p. 87). Een machtigingsbesluit voorziet desalniettemin in een adequate grondslag.

Naar boven