25 422 Opwerking van radioactief materiaal

Nr. 204 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2017

In juni 2016 heb ik het nationale programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen (verder: nationale programma) vastgesteld en naar uw Kamer en de Europese Commissie gestuurd (Kamerstuk 25 422, nr. 149). Op 18 januari 2017 heeft de Europese Commissie vragen gesteld over dit nationale programma. Hierbij stuur ik u ter informatie de antwoorden op deze vragen.

I Algemene vragen en beleidsvragen

Q.1.1

In het nationale programma staat het volgende: «radioactief afval en verbruikte splijtstof worden bovengronds opgeslagen voor een periode van ten minste 100 jaar. Rond 2130 is geologische berging voorzien. Een locatiekeuze is nu niet aan de orde.» Kunt u op basis hiervan toelichten hoe Nederland aantoont dat het redelijke stappen heeft gezet ter vervulling van haar ethische plicht om ervoor te zorgen dat toekomstige generaties geen onnodige last ondervinden van de verbruikte splijtstof en het radioactief afval, zoals bedoeld in artikel 1 en overweging 24 van de richtlijn?

A.1.1

Een van de uitgangspunten van het beleid rond het beheer van radioactief afval is dat er geen onredelijke lasten op de schouders van latere generaties mogen worden gelegd. Dit uitgangspunt is als volgt ingevuld:

  • Er is in Nederland één organisatie verantwoordelijk voor het veilig beheren van het radioactieve afval (Centrale Opslag Voor radioactief Afval, COVRA). Centrale opslag heeft als voordeel dat het afval op één plaats aanwezig is (geïsoleerd) waardoor het goed beheerst, gecontroleerd en beveiligd kan worden.

  • In het ontwerp van het terrein, de gebouwen en de afvalverpakkingen is rekening gehouden met een opslagperiode van ten minste 100 jaar.

  • Naast de verantwoordelijkheid voor opslag, is COVRA ook verantwoordelijk voor de toekomstige eindberging van het radioactieve afval. Hierdoor wordt bij de verpakking en opslag van het afval al rekening gehouden met de eindberging (zie ook A.1.2).

  • Er is een eindoplossing voorzien met mijlpalen om deze te realiseren: rond 2100 besluitvorming over eindberging waarna rond 2130 geologische eindberging is voorzien.

  • Bij de overdracht van het radioactieve afval naar COVRA gaat het juridische eigendom van het afval over naar COVRA. De afvalproducenten betalen direct aan COVRA voor alle fasen van beheer, inclusief eindberging.

  • COVRA rekent een (contractueel) tarief voor alle fasen van beheer (inclusief opslag en eindberging). Bij de implementatie van de richtlijn is de verplichting geïntroduceerd om de kosten voor toekomstig onderzoek naar eindberging in de tarieven van COVRA te verdisconteren. Uiteindelijke doel is dat de financiële middelen en de kennis voor het realiseren van eindberging aanwezig zijn rond 2130.

  • Er worden nu nog geen onomkeerbare beslissingen over toekomstig beheer genomen. Dit geeft volgende generaties de gelegenheid om, met de inzichten van dat moment, beslissingen te nemen over de uitvoering van de eindberging. Daarbij kunnen mogelijke nieuwe ontwikkelingen (inclusief nieuwe technieken, multinationale oplossingen en ervaringen van andere landen) voor het beheer van radioactief afval, die tijdens de periode van bovengrondse opslag beschikbaar komen, meegenomen worden in de definitieve besluitvorming rond 2100.

  • De periode van bovengrondse opslag wordt gebruikt voor (zie ook nationale programma blz. 24/25) bijvoorbeeld het afkoelen van het afval tijdens de opslagperiode en de reductie van het uiteindelijke volume van het afval voor eindberging door radioactief verval. Ook wordt de periode van bovengrondse opslag gebruikt om de financiële middelen te verwerven en te laten renderen.

  • Door middel van periodieke trendanalyses worden de ontwikkelingen rond het beheer van radioactief afval gevolgd. Als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, is het mogelijk om bepaalde trajecten (zoals onderzoek of publieksparticipatie) op het juiste moment te starten en/of te intensiveren.

  • In het nationale programma is beschreven dat er een klankbordgroep zal worden ingericht om te adviseren over de eindoplossing voor radioactief afval. Naast (onder andere) het concreet maken van participatie, zal deze groep gevraagd worden om aandacht te besteden aan de mogelijke reservering van potentieel geschikte zoekgebieden voor geologische berging.

Q.1.2

Kunt u meer informatie verstrekken over de manier waarop rekening wordt gehouden met de onderlinge afhankelijkheid van de stappen in het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (bv. afvalaanvaardingscriteria voor verwerking, opslag en berging), zoals bedoeld in artikel 12, lid 1, van de richtlijn?

A.1.2

In Nederland valt het radioactieve afvalbeheer onder de verantwoordelijkheid van één organisatie, COVRA (zie ook figuur E.1 van het nationale programma). Hierdoor wordt in de acceptatiecriteria en conditionering van het afval (scheiding, verwerking en verpakking) op een eenduidige manier al rekening gehouden met de periode van bovengrondse opslag en de daaropvolgende eindberging.

Indien scheiding, verwerking en verpakking door meerdere organisaties plaatsvindt, is die eenduidigheid minder goed te realiseren. COVRA is gedimensioneerd op de hoeveelheid radioactief afval die naar verwachting in Nederland ontstaat.

Q.1.3

In het nationale programma wordt omkeerbare besluitvorming beschreven. Uit hoofde van artikel 4, lid 3, onder f), van de richtlijn moet een empirisch onderbouwd en gedocumenteerd besluitvormingsproces worden gevolgd. Kunt u het mechanisme beschrijven dat is ingesteld om te voorzien in empirisch onderbouwde besluitvorming in alle stadia van het beheer van radioactief afval (bv. veiligheidsbeoordeling/veiligheidsanalyse)?

A.1.3

Bij elke beslissing met betrekking tot het beheer van radioactief afval hoort een vergunningverleningtraject met een vergunningaanvraag en alle documentatie die daarvoor nodig is. Ten behoeve van vergunningverlening wordt altijd een veiligheidsanalyse geëist (vaak in de vorm van een veiligheidsrapport). Zie A.4.2 en A.4.3 voor een beschrijving van het proces voor vergunningverlening voor eindberging.

Een vergunning is geldig voor onbeperkte tijd. De vergunninghouder kan een wijziging van zijn vergunning aanvragen. Vergunningen kunnen ook op initiatief van ANVS/bevoegd gezag ambtshalve worden aangepast.

Zie A.1.1. over omkeerbare beslissingen.

II Inventaris, concepten en plannen

Q.2.1

In het nationale programma worden vier categorieën van radioactief afval beschreven op basis van activiteit en halveringstijd. Kunt u nadere details verstrekken – de gehanteerde criteria voor de indeling?

A.2.1

In Nederland is één verwijderingsoptie voorzien voor al het radioactief afval dat bij COVRA is opgeslagen: geologische berging. Het radioactieve afval wordt in vier categorieën onderverdeeld op basis van de wijze van verwerking en opslag bij COVRA: hoogradioactief afval, laag- en middelradioactief afval (inclusief NORM-afval1), kortlevend afval en vrijgesteld afval. Deze categorieën zijn gebaseerd op activiteit en halfwaardetijd.

Belangrijke keuzes bij de indeling van het afval worden schematisch weergegeven in onderstaand vereenvoudigd figuur:

Q.2.2

Rekening houdend met de inventaris van verbruikte splijtstoffen en radioactief afval die tot dusver is verstrekt aan de Commissie, kunt u nadere toelichting geven over de inventaris van radioactief afval, met inbegrip van ontmantelingsafval per categorie en prognoses (bv. 2030, 2050) per categorie, zoals bedoeld in artikel 12, lid 1, onder c), van de richtlijn?

A.2.2

In het kader van het nationale programma radioactief afval is een afvalinventaris opgesteld (online beschikbaar via: https://www.autoriteitnvs.nl/documenten/publicatie/2015/9/30/inventaris-radioactief-afval-in-nederland). In het nationale programma radioactief afval is deze inventaris samengevat in hoofdstuk 3 en zijn de prognoses van de hoeveelheden hoog-, middel- en laagradioactief afval en NORM-afval van 2013 tot 2130 in grafieken 3.6, 3.7 en 3.8 weergegeven.

Zoals te zien is in figuur 3.5 van het nationale programma, wordt het hoog-, middel- en laagradioactief afval en een klein gedeelte van het NORM-afval opgeslagen bij COVRA. Het grootste gedeelte van het NORM-afval wordt onder vastgestelde voorwaarden beheerd op een speciaal daarvoor vergunde deponie.

In Nederland wordt ontmantelingsafval niet gezien als een aparte categorie afval met een eigen classificatie. Ontmantelingsafval wordt ingedeeld in een van de afvalcategorieën zoals beschreven onder A.2.1. Hierdoor is het niet mogelijk om de specifieke hoeveelheden hiervan weer te geven.

Q.2.3

Rekening houdend met het concept en de technische oplossingen voor de behandeling van radioactief afval en tijdelijke opslag (installaties van COVRA, Vlissingen), kunt u nadere gegevens verstrekken over de (bestaande en geplande) concepten en technische oplossingen voor de andere afvalproducenten (vergunninghouders) die radioactief afval en verbruikte splijtstoffen beheren vóór de berging (bv. verbruikte splijtstof uit de onderzoeksreactor en kerncentrales, en van elke categorie van radioactief afval), als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), van de richtlijn?

A.2.3

In het Besluit Stralingsbescherming is geregeld dat vergunninghouders verplicht zijn om radioactieve afvalstoffen zo snel als redelijkerwijs mogelijk af te voeren. Radioactieve afvalstoffen met een fysische halveringstijd van minder dan 100 dagen mogen bij afvalproducenten maximaal 2 jaar worden opgeslagen in een daartoe geschikte ruimte met het oog op fysisch verval tot «gewone» afvalstoffen. In de vergunning worden in dat geval voorwaarden gesteld aan deze ruimte en daarop wordt toegezien en zo nodig gehandhaafd.

Bestraald splijtstof wordt eerst opgeslagen bij de reactoren om (voor een in de vergunning aangegeven maximale periode) af te koelen en wordt daarna naar COVRA overgebracht voor opslag in een speciaal ontworpen gebouw voor hoog radioactief afval, het HABOG. Bestraald splijtstof uit de kerncentrale Borssele wordt opgewerkt voordat het naar COVRA wordt overgebracht. Voor de opwerking van bestraald splijtstof uit de kerncentrale Borssele is een overeenkomst gesloten met Frankrijk. Het niet verder verwerkbare residu komt uit Frankrijk terug voor opslag bij COVRA.

III Periode na sluiting en behoud van kennis

Q.3

Rekening houdend met de opslag op lange termijn van radioactief afval als voorkeursoptie voor het huidige beheer van radioactief afval, en in overeenstemming met artikel 12, lid 1, onder e), van de richtlijn, kunt u nadere informatie verstrekken over:

  • de concepten/plannen (met inbegrip van de verantwoordelijkheden) en termijnen voor de periode na sluiting van de geplande bergingsfaciliteit voor radioactief afval (zie punt E.1.2 van het nationale programma, waarin het volgende staat: «post-operationele fase: na sluiting van de berging zal er waarschijnlijk (1) een periode van indirecte controle zijn, gevolgd door (2) een periode waarin geen controle meer is.»); en

  • de manier waarop de kennis over de bergingsfaciliteit zal worden behouden op langere termijn?

A.3

De periode na sluiting van de eindberging en het behoud van kennis op de lange termijn is in grote lijnen ingevuld. Na de operationele fase van de terugneembare eindberging is een, mogelijk gefaseerde, hermetische afsluiting voorzien. Of na de operationele fase en hermetische afsluiting nog een periode van monitoring (indirecte controle) en inspectie nodig is, zal blijken uit de operationele fase en uit ervaringen hiermee in het buitenland.

De manier waarop kennis over de bergingsfaciliteit wordt behouden op de langere termijn, is onderwerp van internationaal onderzoek. Ook hiervoor geldt dat Nederland leert van ervaringen in het buitenland.

Voor beide onderwerpen geldt dat daar voor het moment van besluitvorming over toekomstig beheer nog het nodigde onderzoek naar gedaan moet worden.

IV Transparantie

In het nationale programma staat dat «uit onderzoek bij dit nationale programma blijkt dat het nu niet zinvol is om publieksparticipatie rondom eindberging te starten» (zie punt 6.2.3), dus:

Q.4.1

Gelieve een kopie van deze onderzoeken te verstrekken

A.4.1

Alle onderzoeken die zijn gedaan in het kader van het nationale programma zijn online beschikbaar op de website van de ANVS (www.anvs.nl). Het onderzoek naar publieksparticipatie «Bouwstenen voor participatie. Visie op publieksparticipatie bij de besluitvorming over langdurig beheer van radioactief afval.» is te vinden via deze link: https://www.autoriteitnvs.nl/onderwerpen/nationale-programma-radioactief-afval/documenten/publicatie/2015/9/30/rathenau-rapport-bouwstenen-voor-participatie.

Q.4.2

Kunt u nader ingaan op het nationale beleid/proces waarmee wordt gewaarborgd dat de nodige informatie met betrekking tot activiteiten/faciliteiten (en met name berging) voor het beheer van alle types verbruikte splijtstof en radioactief afval ter beschikking wordt gesteld aan werknemers en het publiek, zoals bedoeld in artikel 12, lid 1, onder j), van de richtlijn – bv. wie verstrekt informatie, wanneer en aan wie, voorbeeld van een specifiek project.

A.4.2

Aan publiek en werknemers wordt informatie met betrekking tot de activiteiten en faciliteiten voor het beheer van radioactief afval via verschillende kanalen ter beschikking gesteld.

Beleidsbeslissingen en (internationale) rapportages over beheer van radioactief afval worden aan het parlement gestuurd. De behandeling van de stukken vindt plaats in openbaarheid. Deze stukken zijn beschikbaar voor iedere belangstellende, mits veiligheid & beveiliging dat toelaat.

Aan publicatie van nieuwe regelgeving zijn in Nederland specifieke eisen gesteld in de zogenoemde Bekendmakingswet. Alle nieuwe regelgeving wordt gepubliceerd op het Internet, in het Staatsblad en de Staatscourant.

Deelname van het publiek is gegarandeerd bij de voorbereiding van de beschikking op iedere aanvraag om een vergunning voor opslag of berging van radioactief afval door middel van de procedures die zijn voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht.

Zoals is aangegeven in A.1.3 worden ontwerpvergunningen voor activiteiten met milieugevolgen, zoals eindberging, ter inzage gelegd en is inspraak hierop mogelijk. Daarna is het mogelijk voor belanghebbenden om in beroep te gaan tegen het besluit. Ook over vergunningen kan het parlement vragen stellen en in debat treden met de verantwoordelijk Minister(s).

Alle vergunningen die de ANVS verleent, worden gepubliceerd op de website van de ANVS (www.anvs.nl).

Naast bovengenoemde publiek toegankelijke informatie geven zowel COVRA als ANVS informatie over het beheer van radioactief afval op hun websites (www.covra.nl en www.anvs.nl). ANVS heeft het geven van publieksvoorlichting over nucleaire veiligheid en stralingsbescherming als een van haar wettelijke taken.

Transparantie en communicatie zijn een materieel onderwerp voor COVRA. COVRA geeft iedere geïnteresseerde feitelijke en objectieve informatie over radioactiviteit en het radioactief afval dat in haar faciliteiten wordt opgeslagen.

COVRA besteedt veel aandacht aan communicatie met haar stakeholders. Een belangrijk instrument voor informatievoorziening is een rondleiding door de COVRA gebouwen. Het aantal bezoekers per jaar is een kritische prestatie indicator. COVRA wil daarmee een positieve dialoog over radioactief afval stimuleren. Uiteraard bestaat de communicatie daarnaast uit het reageren op wensen, suggesties en aanbevelingen van klanten en vanuit de samenleving.

Ook intern communiceert COVRA open en transparant. COVRA streeft ernaar om de medewerkers van alle relevante bedrijfsactiviteiten op de hoogte te houden.

Q.4.3

Kunt u nader ingaan op de manier waarop voor publieksparticipatie wordt gezorgd (inclusief termijnen) bij de ontwikkeling van een bergingsfaciliteit voor het radioactief afval dat in Nederland wordt geproduceerd tussen nu en de sluiting van de kerncentrale in Borssele in 2033?

A.4.3

Uit onderzoek (zie A.4.1) bij dit nationale programma blijkt dat het nu niet zinvol is om publieksparticipatie rondom eindberging te starten. Door het ontbreken van concrete besluitvorming over de wijze waarop en waar radioactief afval geborgen gaat worden, ontbreekt voor veel burgers de urgentie tot participeren. Hierdoor is het inrichten van een participatieproces rond eindberging op dit moment niet opportuun. Ontwikkelingen in binnen- en buitenland kunnen hier verandering in brengen. Door middel van de periodieke trendanalyses worden de ontwikkelingen rond het beheer van radioactief afval gevolgd. De klankbordgroep kan deze trendanalyses gebruiken om de ANVS te adviseren over (o.a.) aanvangsmomenten van participatie.

Net als bij het huidige nationale programma, zal bij de actualisatie van het nationale programma in 2025 inspraak worden georganiseerd. Na deze publieke inspraak wordt het document behandeld in het parlement en is daarmee een openbaar stuk.

V Kosten en financieringsregelingen

Q.5.1

Kunt u overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder h), van de richtlijn de meest recente (d.w.z. in de laatste vijf jaar gemaakte) kostenraming verstrekken van het nationale programma voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (bv. totale kosten van productie tot berging van radioactief afval, met inbegrip van de periode na sluiting in het tijdschema van het programma, waaronder een opsplitsing per jaar en per afvalcategorie). Kunt u de onderliggende basis en hypothesen/veronderstellingen voor de berekening van de onderliggende kosten voorleggen (bv. rentevoeten, kostenstijging en verwachte inflatie)?

A.5.1

Vanwege schaalvoordelen is voorzien dat al het radioactieve afval, zowel het hoog als het middel en laag radioactieve afval, in één eindberging geplaatst zal worden. De kosten voor beheer kunnen grofweg worden onderverdeeld in de kosten voor opslag en de kosten voor eindberging.

De kosten voor het bovengrondse beheer van radioactief afval bij COVRA worden geschat op ca. € 7,5–8,5 miljoen per jaar (exclusief de kosten voor transport en verwerking).

In het onderzoeksprogramma CORA (2001) is een kostenschatting voor eindberging in zout- en kleilagen gemaakt. De kostenschatting voor deze eindberging wordt in het lopende onderzoeksprogramma OPERA geactualiseerd. Dit onderzoeksprogramma zal in 2017 met een eindrapport komen.

Thans gaat COVRA uit van een kostenschatting voor geologische eindberging van ca. € 2 miljard (bron: jaarverslag COVRA 2016). De voorziening die COVRA daartoe momenteel op de balans heeft opgenomen, groeit in de periode tot 2130 (onder de in Nederland geldende veronderstellingen voor reële groei en inflatie) tot een bedrag binnen de gehanteerde 25% bandbreedte van dit bedrag.

Op basis van het uitgangspunt «de vervuiler betaalt» worden de geschatte kosten voor het realiseren van een eindberging door COVRA in haar tarieven doorberekend aan de aanbieders van het afval. De gespaarde financiële middelen worden belegd zodat dit vermogen gedurende de periode van bovengrondse opslag kan groeien om de opslag en de eindberging te bekostigen. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat de voorzieningen die COVRA op de balans heeft opgenomen de toekomstige verplichtingen weergeven in reële kostenniveaus. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde inflatie van 2% en een reële rente van 2,3%. Deze parameters vertalen zich in een doelrendement van 4,3% op de middelen voor opslag en eindberging. Deze voorzieningen en onderliggende parameters worden periodiek (vijfjaarlijks) getoetst.

Q.5.2

Wat zijn de toegepaste financieringsregelingen voor het beheer en de berging van alle types radioactief afval (met inbegrip van praktijken uit het verleden) – wie betaalt, hoeveel en wanneer? Tevens moet informatie worden verstrekt over waar deze middelen worden aangehouden (d.w.z. intern bij de exploitant of extern bij de staat of een andere entiteit), wie de middelen beheert (bv. een derde) en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat deze middelen beschikbaar zijn wanneer nodig en dat zij uitsluitend worden gebruikt voor het beoogde doel.

A.5.2

Bij overname van het radioactieve afval wordt COVRA volledig eigenaar en neemt de verantwoordelijkheid hiervan over van de aanbieders. COVRA brengt de kosten van het radioactief afvalbeheer (langetermijnopslag, eindberging) in rekening bij de aanbieders van afval in de tarieven die de onderneming vaststelt binnen de kaders van de Kernenergiewet en onderliggende regelgeving. COVRA heeft verschillende langetermijncontracten met de grote aanbieders van radioactief afval. Voor de kleine aanbieders zijn de tarieven openbaar en via de website van COVRA (http://www.covra.nl/downloads/afvalproducenten > tarieven ophaaldienst) in te zien. Bij de implementatie van de richtlijn is de verplichting geïntroduceerd om de kosten voor toekomstig onderzoek naar eindberging in de tarieven van COVRA te verdisconteren.

COVRA brengt de kosten in rekening op basis van inzichten ten aanzien van kosten en verwachte rendementen. De betalingen komen dus grotendeels vast te staan bij het aangaan van de contractuele relatie/betaling van tarieven, op basis van de inzichten die op dat moment gelden (met betrekking tot aan het afval verbonden kosten en rendementen). Zo hebben in het verleden – ten tijde van de aandelenoverdracht aan de Staat in 2001/02 – afrekeningen plaatsgevonden met de uittredende aandeelhouders, tevens producenten van radioactief afval, op basis van verwachtingen die op dat moment golden. Vorderingen op aanbieders van afval blijven dus niet openstaan tot vele jaren na aanlevering van het afval, waardoor betalingsrisico op deze partijen wordt gemitigeerd.

COVRA is na overdracht van het radioactief afval verantwoordelijk voor alle stadia van beheer inclusief eindberging. Dit betekent ook dat de financiële verplichtingen die zijn verbonden aan eeuwigdurende zorg voor het radioactief afval komen te liggen bij COVRA. Financiële ontwikkelingen bij COVRA hebben de aandacht van de staat, o.a. vanuit diens rol als enig aandeelhouder.

De middelen voor opslag en eindberging staan op de balans van COVRA en zijn ondergebracht in een fonds zonder eigen rechtspersoonlijkheid met als doel het vormen en beheren van financiële middelen voor de bekostiging van opslag en eindberging van radioactief afval. COVRA houdt deze middelen thans aan met een zeer risicoarm risicoprofiel, waarbij het merendeel van de middelen wordt aangehouden in de schatkist van het Rijk. Onder andere gelet op de lange termijn horizon is het kabinet voornemens een ruimer beleggingsmandaat voor COVRA toe te staan, dat naar verwachting in 2018 wordt geëffectueerd. Dit betekent dat COVRA meer ruimte krijgt om het doelrendement op de middelen voor opslag en eindberging te behalen. Dit beleggingsmandaat behoeft op grond van de statuten van de onderneming goedkeuring van de aandeelhouder, de Nederlandse staat (in casu vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën). In dit nieuwe mandaat wordt gezocht naar een evenwichtiger spreiding over verschillende asset-categorieën. Gelet op de lange termijn horizon is enige verruiming van het investeringsreglement mogelijk zodat COVRA in staat is het doelrendement op de middelen te behalen.

De middelen die COVRA onder beheer heeft, kunnen enkel worden aangewend voor het uitoefenen van COVRA’s taak: blijvend en bedrijfsmatig voorzien in de zorg voor het radioactief afval. COVRA is voor deze specifieke taak opgericht en dit is ook de kern van de statutaire doelomschrijving. De middelen dienen dan ook voor deze taak te worden aangewend.

Q.5.3

Gelieve het investeringsbeleid en de richtsnoeren voor het fonds te verstrekken. Wat is voorts de meeste recente markwaarde van het fonds? Geef een uitsplitsing van de structuur van het fonds per soort investering, met inbegrip van de gemiddelde looptijd van elke soort investering.

A.5.3

Zoals aangegeven bij A.5.2 wordt thans een nieuw beleggingsmandaat uitgewerkt. Het investeringsbeleid op basis van dit nieuwe mandaat moet het huidige beleid vervangen, waarbij wordt gezocht naar een evenwichtiger spreiding over verschillende asset-categorieën. Enige verruiming van het investeringsreglement is wenselijk, om COVRA in staat te stellen het doelrendement op de middelen te behalen. COVRA heeft ultimo 2016 een balanstotaal van € 242 miljoen, waarvan € 216 miljoen in liquide middelen.

De voorziening eindberging bedraagt ultimo 2016 € 89 miljoen, het totaal van de voorzieningen voor langetermijnopslag € 132 miljoen. De voorziening voor groot onderhoud bedraagt € 15 miljoen. Aan de voorzieningen wordt jaarlijks gedoteerd op basis van inkomsten van afvalaanbieders. Daarnaast worden, zoals in A.5.1 aangegeven, de voorzieningen voor langetermijnopslag en eindberging jaarlijks met een rentedotatie van 4,3% opgerent. In de afgelopen jaren hebben de rendementen op de financiële activa de jaarlijkse oprenting van de voorziening niet elk jaar kunnen bijbenen. COVRA heeft tot op heden de tegenvallende rendementen grotendeels kunnen opvangen door deels in te teren op het eigen vermogen en deels door positieve resultaten op de reguliere bedrijfsvoering. Desalniettemin is het eigen vermogen ultimo 2016 negatief (- € 1,2 miljoen). Dit heeft de volle aandacht van COVRA, door positieve resultaten op de bedrijfsvoering en een verruimd beleggingsmandaat streeft zij naar herstel van het vermogen.

5.4

De in de bovenstaande punten 5.1 en 5.3 bedoelde informatie moet alle elementen bevatten die nodig zijn voor de Commissie om zekerheid te verkrijgen over de geschiktheid en beschikbaarheid van financiële middelen voor het veilig beheer van alle soorten activiteiten en faciliteiten voor het beheer van radioactief afval – van de productie tot de berging (inclusief na sluiting).

Q.5.5

Daarnaast moet informatie worden verstrekt over de ingestelde mechanismen voor de regelmatige evaluatie van de financieringsregelingen en fondsen om te waarborgen dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn wanneer die nodig zijn voor de uitvoering van de nationale programma’s. Tevens moet informatie worden verstrekt over de ingestelde mechanismen om te waarborgen dat het principe «de vervuiler betaalt» in acht wordt genomen: en of en onder welke voorwaarden verplichtingen worden overgedragen van de afvalproducent naar de staat. Is er onlangs een onafhankelijke externe controle/evaluatie uitgevoerd van: i) de beoordeling van de kosten, ii) de financiële mechanismen en iii) de beschikbare financiële middelen? Zo ja, gelieve de verslagen hierover te verstrekken; zo niet, gelieve aan te geven of een dergelijke evaluatie is gepland in de nabije toekomst.

A.5.5

Een leidend uitgangspunt voor het beleid is het principe « de vervuiler betaalt». De mechanismen voor dit principe staan beschreven onder A.1.1 en A.5.1–3.

Als aandeelhouder kan de staat door middel van het benoemen/ontslaan van bestuurders en commissarissen invloed uitoefenen op de onderneming. Ook moeten investeringen boven een bepaald drempelbedrag (voor COVRA bedraagt dit € 5 miljoen) worden voorgelegd aan de aandeelhouder voor goedkeuring. Een goede business case waarmee recht wordt gedaan aan het principe «de vervuiler betaalt» is hierbij leidend.

De aandeelhouder stelt daarnaast het beleggingsmandaat vast. Hiertoe wordt de vrijheid van het bestuur ten aanzien van het beheer van de middelen voor opslag en eindberging ingeperkt. Ook stuurt de aandeelhouder op financieel waardebehoud door middel van het vaststellen van een normrendement op de operationele activiteiten. Dit normrendement vormt voor de aandeelhouder houvast om de financiële resultaten van COVRA te beoordelen.

Hieronder vindt u per categorie informatie over controles/evaluaties:

  • i. Onafhankelijke externe controle/evaluatie van beoordeling kosten (+verslag hierover): Zie A.5.1–5.4. De kostenraming voor eindberging wordt geactualiseerd in het onderzoeksprogramma OPERA. Dit onderzoeksprogramma zal in 2017 met een eindrapport komen.

  • ii. Onafhankelijke externe controle/evaluatie financiële mechanisme (+verslag hierover): De raad van commissarissen is belast met toezicht op de onderneming. Belangrijke besluiten van het bestuur over bijvoorbeeld nieuwe langjarige contracten worden genomen met instemming van de raad van commissarissen.

  • iii. Onafhankelijke externe controle/evaluatie van beschikbare financiële middelen (+verslag hierover): Het jaarverslag van COVRA is openbaar. In het jaarverslag rapporteert de onderneming over het gevoerde beleid en de daarmee gerealiseerde (financiële) resultaten. De accountant geeft een controleverklaring af bij de opgestelde jaarrekening. De aandeelhouder stelt deze vast. De gespaarde financiële middelen voor opslag en eindberging zijn onderdeel van de jaarrekening.

VI Internationale collegiale toetsingen en overeenkomsten

Q.6.1

Welke zelfevaluaties en internationale toetsingen van het nationale programma, als bedoeld in artikel 14, lid 3, van de richtlijn, zijn er gepland?

A.6.1

Eind 2014 heeft het IAEA de IRRS-missie (Integrated Regulatory Review Service) in Nederland uitgevoerd. Bij deze missie worden wet- en regelgeving, de organisatie en de taakuitvoering van de overheid getoetst aan de IAEA-veiligheidsnormen. In dat kader heeft de autoriteit een groot self-assessment gedaan in 2013–2014. In 2018 zal het IAEA een follow up missie uitvoeren om na te gaan of en hoe de aanbevelingen en suggesties die naar aanleiding van de IRRS-missie zijn gemaakt, zijn geïmplementeerd. Een missie op het gebied van radioactief afval (ARTEMIS) is voorzien tegelijk met de volgende IRRS-missie rond 2023.

Nederland is op grond van het «Gezamenlijk Verdrag inzake de Veiligheid van het Beheer van Bestraalde Splijtstof en inzake de Veiligheid van het Beheer van radioactief Afval» verplicht om elke drie jaar een nationale rapportage op te stellen over het beheer van verbruikte splijtstoffen en radioactief afval. Deze rapportage wordt door internationale experts getoetst en de resultaten van deze toetsing worden besproken tijdens de Joint Convention bijeenkomst van het IAEA.

Internationaal is Nederland via de ANVS vertegenwoordigd in werkgroepen van OECD-NEA, WENRA, ENSREG, WASSC en HERCA. In enkele van deze werkgroepen vinden peer-reviews plaats.

Q.6.2

Rekening houdend met de opwerking van verbruikte splijtstof die momenteel wordt uitgevoerd in Frankrijk, gelieve de tekst van deze en andere relevante overeenkomsten van Nederland te verstrekken overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder k), van de richtlijn.

A.6.2

De tekst van de overeenkomst met Frankrijk is gepubliceerd in het Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden (Trb. 2012, nr. 93, online via: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2012-93.html).

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

NORM-afval: afval ontstaan uit gebruik van natuurlijke grondstoffen (Naturally Occurring radioactive Material)

Naar boven