25 422 Opwerking van radioactief materiaal

Nr. 154 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 augustus 2016

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu over de brief van 14 juni 2016 over het ontwerpWijzigingsbesluit instelling Autoriteit Nucleaire veiligheid en Stralingsbescherming (Kamerstuk 25 422, nr. 148).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 juli 2017 aan de Minister van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 17 augustus 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Dekken

Adjunct-griffier van de commissie, Jansma

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inleiding

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend ontwerpwijzigingsbesluit en willen daarover nog enkele vragen stellen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpwijzigingsbesluit en hebben op het moment geen vragen hierover.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpwijzigingsbesluit. De leden van deze fractie hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

SP

De leden van de SP-fractie delen de opvatting dat het van belang is de onafhankelijkheid van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) goed te borgen. Zij vragen echter wel of met het huidige voorstel de taken en verantwoordelijkheden op juiste en overzichtelijke wijze zijn verdeeld. Zij vragen dit met name ten aanzien van de veiligheid. Wie is nu wanneer waar verantwoordelijk voor? Dit blijft ondanks eerder gevoerde debatten toch wat onduidelijk. Op welk moment zijn de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Infrastructuur en Milieu eindverantwoordelijk inzake veiligheids- én beveiligingsvraagstukken? Deze leden denken dan met name aan grote ongevallen, crisisvoorbereiding en de mogelijkheden van terreuraanslagen en sabotage of diefstal. Zij vrezen enerzijds versplintering en anderzijds een te grote afstand tot betrokken bewindspersonen. Zij vragen verdere verduidelijking.

De leden van de SP-fractie vragen wie de eindverantwoordelijkheid draagt voor de financiële zekerheidsstelling ten behoeve van de ontmanteling van kernreactoren. Is het juist dat de goedkeuring van de plannen bij de Minister van Financiën ligt, maar dat de betrokken instelling eindverantwoordelijk blijft? Welke rol heeft de ANVS hierbij? Ook hier zien deze leden graag een verdere verduidelijking.

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister van Veiligheid en Justitie of de Minister van Infrastructuur en Milieu betrokken is bij het verstrekken van vergunningen en verlenen van toestemming inzake doorvoer van radioactieve stoffen en splijtstoffen. Zo nee, op welke wijze maakt de ANVS de veiligheidsafwegingen die hiermee samenhangen? Deze leden vragen hetzelfde ten aanzien van het vervoer van radioactieve stoffen en splijtstoffen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de deskundigheid van de ANVS wordt geborgd. Zij denken hierbij met name aan het in huis hebben van voldoende specialisten. Kan (het borgen van) de slagkracht van de ANVS verder worden toegelicht?

De leden van de SP-fractie vragen met welke op pagina 20 van het ontwerpwijzigingsbesluit genoemde «andere betrokken bestuursorganen» de ANVS vooraf afstemming dient te bereiken alvorens verordeningen vast kunnen worden gesteld. Verder vragen deze leden waaruit de inspraakprocedure bestaat.

De leden van de SP-fractie vragen of inmiddels meer gezegd kan worden over de toezichtvisie die door de Minister is toegezegd in het plenaire debat over de ANVS van 7 april 2016.

D66

De leden van de D66-fractie vragen of de Kamer wel de definitieve versie heeft ontvangen van het ontwerpwijzigingsbesluit. De leden van deze fractie constateren namelijk een tweetal «PM’s» onder punt 7. Deze leden zijn benieuwd naar wat beide PM’s betekenen en vragen de Minister het ontwerpwijzigingsbesluit op genoemde punten te verbeteren en/of te verhelderen, dan wel de Kamer van een herziene en definitieve versie van dit Ontwerpwijzigingsbesluit te voorzien.

De leden van de D66-fractie hebben tijdens de behandeling van de Wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (Kamerstuk 34 219) aangegeven dat er nog veel belangrijke informatie over de ANVS ontbrak, namelijk over budget en capaciteit, toezicht en samenwerkingsafspraken met andere diensten en/of instellingen. Deze leden hebben eveneens aangegeven er veel waarde aan te hechten dat deze informatie de Kamer tijdig bereikt met het oog op de begrotingsbehandeling 2017. De Minister zegde destijds toe dat zij deze informatie vóór de zomer aan de Kamer zou doen toekomen. Op basis van deze toezegging hebben deze leden een motie die de regering oproept de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de invulling van de genoemde aspecten ingetrokken. Deze leden vragen waarom deze informatie de Kamer nog steeds niet heeft bereikt. Deze leden vragen voorts wanneer zij deze informatie mogen verwachten. Welke redenen liggen er ten grondslag aan de vertraging en kan de Minister deze redenen nader uiteenzetten?

De leden van de D66-fractie zien zich voorts genoodzaakt om dit schriftelijke overleg aan te grijpen om enkele vragen te stellen over bovengenoemde nog altijd ontbrekende informatie.

Ten aanzien van budget en capaciteit vragen de leden van de D66-fractie of de Minister inmiddels een beeld heeft van het benodigde budget en de benodigde capaciteit die noodzakelijk zijn voor een adequate uitrusting van de ANVS. Zo nee, waarom niet? Met het oog op de begrotingsbehandeling 2017 vragen deze leden of er volgens de Minister aanvullende financiële middelen nodig zijn om de kwaliteit van de werkzaamheden van de ANVS adequaat te borgen. Zo ja, hoeveel geld is er aanvullend nodig en kan de Minister de Kamer van een verantwoording daarover voorzien? Zo nee, waarom niet en kan de Minister de Kamer van een verantwoording daarover voorzien?

Ten aanzien van toezicht vragen de leden van de D66-fractie of de Minister inmiddels de Kamer kan informeren over de toezichtvisie voor de ANVS. Zo nee, waarom niet? Deze leden hechten veel waarde aan goed functionerend toezicht en brengen in herinnering dat in het recente verleden zowel bij de overheid als in het bedrijfsleven is gebleken dat goed en scherp toezicht noodzakelijk is als waarborg voor kwaliteit. Deze leden brengen voorts in herinnering dat de Minister, ondanks nog geen toezichtvisie te hebben gepresenteerd, wel in de wetsbehandeling inzake (de instelling van) de ANVS aangaf dat er in ieder geval geen raad van toezicht voor de ANVS komt vanwege het kabinetsbeleid om geen nieuwe raden van toezicht op te richten. Deze leden vragen de Minister toe te lichten waarom zij voor zulk een belangrijke Autoriteit, namelijk de Autoriteit die de waakhond is voor alle nucleaire activiteiten in Nederland en de risico’s die met deze activiteiten gepaard gaan, geen uitzondering wenst te maken op deze eigen regel. Deze leden vragen voorts wat de Minister in de plaats gaat stellen van een raad van toezicht. Met andere woorden: op welke manier gaat de Minister adequaat toezicht borgen? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting op dit punt.

Ten aanzien van samenwerkingsafspraken met andere diensten/instellingen zien de leden van de D66-fractie dat de Minister met dit ontwerpwijzigingsbesluit beoogt eraan bij te dragen dat de expertise en kennis op het terrein van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming binnen de rijksoverheid zoveel mogelijk wordt gebundeld en effectiever wordt georganiseerd, door ook de taken en bevoegdheden waarvoor deze expertise en kennis vereist is zoveel mogelijk aan de ANVS op te dragen. Deze leden zien dit als een logische stap, maar hechten er net zoveel belang aan dat waar de ANVS geen harde bevoegdheden krijgt maar juist moet samenwerken met andere diensten/instellingen binnen de rijksoverheid, dit optimaal geregeld is. Samenwerking en onderling vertrouwen tussen diensten zijn bijvoorbeeld essentieel bij terreurdreiging of in het geval van ongelukken met kerncentrales. Deze leden blijven wijzen op het risico dat schuilt in niet adequate en/of snelle afstemming met andere diensten en op de ervaringen die er zijn bij de bedrijven die onder het Besluit risico's zware ongevallen vallen (BRZO-bedrijven). Deze leden vragen voorts of de Minister al een beeld heeft van de aangekondigde samenwerkingsafspraken met andere diensten en/of instellingen. Zo nee, waarom niet? Hoe zullen deze samenwerkingsafspraken eruit zien en worden er ook convenanten gesloten? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide reactie op dit punt.

II. Reactie van de bewindspersoon

In het verslag van het schriftelijk overleg van 5 juli 2016 hebben verschillende fracties vragen gesteld over het ontwerpWijzigingsbesluit instelling Autoriteit Nucleaire veiligheid en Stralingsbescherming. Hieronder beantwoord ik deze vragen.

De leden van de SP-fractie vragen naar de verantwoordelijkheidsverdeling op het terrein van veiligheid en beveiliging. Op welk moment zijn de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Infrastructuur en Milieu eindverantwoordelijk inzake veiligheids- én beveiligingsvraagstukken? Deze leden denken dan met name aan grote ongevallen, crisisvoorbereiding en de mogelijkheden van terreuraanslagen en sabotage of diefstal.

Vooropgesteld zij dat het voorgehangen ontwerpbesluit geen wijzigingen aanbrengt in de wijze waarop de verantwoordelijkheid voor veiligheid en beveiliging tussen de betrokken ministers is verdeeld.

Crisisvoorbereiding en -beheersing

De taakverdeling op dit terrein is geregeld in hoofdstuk VI van de Kernenergiewet. Deze taakverdeling is niet gewijzigd door de Wet van 26 april 2016 tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de ANVS (hierna: de Instellingswet).1

Er wordt onderscheid gemaakt tussen ongevallen met A-objecten (onder meer kerncentrales) en ongevallen met B-objecten (onder meer kleinere inrichtingen waar met splijtstoffen en radioactieve stoffen wordt gewerkt en transporten).

Op basis van de Kernenergiewet is de Minister van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk voor de coördinatie van de voorbereiding op stralingsongevallen met categorie A-objecten of de dreiging daarvan. De ANVS heeft ook taken in de crisisvoorbereiding. Zo draagt zij bij aan de opstelling van het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten. Ook zorgt de ANVS voor een ononderbroken beschikbaarheid en training van experts voor advies in crisissituaties en voor het in stand houden van een landelijk expertise- en monitoringsysteem.

Bij een ongeval met een A-object coördineren de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Minister(s) wie het aangaat – naast de voorbereiding – de respons bij kernongevallenbestrijding (crisisbeheersing), de besluitvorming over stralingsgerelateerde maatregelen en de uitvoering daarvan. De Minister van Infrastructuur en Milieu is daarnaast – als één van de ministers die het aangaat – bevoegd alle besluiten te nemen op de domeinen van Infrastructuur en Milieu, die geraakt worden bij het vrijkomen van straling (of dreiging daarvan).

Indien er sprake is van een situatie waarin de nationale veiligheid in het geding is of kan zijn, of van een andere situatie die een grote maatschappelijke impact heeft of kan hebben, kunnen één of meer onderdelen van de nationale crisisstructuur worden geactiveerd conform het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing, het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming en het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft bij een nationale crisis een algemene, coördinerende rol.

De ANVS levert een volwaardige en continue bijdrage aan de advisering (bijvoorbeeld aan de ministeriële commissie crisisbeheersing) over de crisisbesluitvorming ook wanneer naar de nationale crisisorganisatie wordt opgeschaald.

Bij ongevallen met een B-object is het bestuur van de betrokken veiligheidsregio verantwoordelijk voor de voorbereiding van de organisatie voor een doelmatige bestrijding van deze ongevallen. De burgemeester van de gemeente waar het ongeval heeft plaatsgevonden is dan verantwoordelijk voor de coördinatie van die bestrijding.

Veiligheid en beveiliging

De taakverdeling op dit terrein ziet er als volgt uit. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft een algemeen coördinerende verantwoordelijkheid op het gebied van nationale veiligheid terrorismebestrijding en cyber security. Hierbij speelt de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) een belangrijke rol. De Minister van Veiligheid en Justitie, in samenwerking met de regionale driehoek, is verantwoordelijk voor de inzet van politionele diensten. Zie hiervoor ook de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie en van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 28 april 2016.2

De Minister van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor het beleid en de wet- en regelgeving met betrekking tot de veiligheid en de beveiliging op het terrein van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming.3 De uitvoering van een aantal taken wordt daarbij door de Instellingswet toebedeeld aan de ANVS. Het gaat hier bijvoorbeeld om de verlening van vergunningen voor handelingen met splijtstoffen, nucleaire inrichtingen, radioactieve stoffen en toestellen. De daarmee samenhangende bevoegdheden en verplichtingen en de toezichthoudende taak worden eveneens aan de ANVS toebedeeld. De ANVS krijgt in verband met het in de Instellingswet opgenomen takenpakket ook bevoegdheden om zorg te dragen voor de beveiliging in de nucleaire sector en bij stralingstoepassingen. De ANVS wordt onder meer verantwoordelijk voor de goedkeuring van de beveiligingspakketten betreffende de maatregelen op de locaties van de nucleaire inrichtingen en de beveiligingsplannen van de nucleaire transporten. Deze pakketten en plannen omvatten maatregelen op het vlak van zowel fysieke beveiliging als van cyber- alsmede informatiebeveiliging. De ANVS wordt eveneens verantwoordelijk voor het toezicht op de beveiliging van specifieke radioactieve bronnen en van bepaalde categorieën te beveiligen radioactieve stoffen en toestellen in bijvoorbeeld ziekenhuizen, laboratoria en de industrie.

De leden van de SP-fractie vragen verder wie de eindverantwoordelijkheid draagt voor de financiële zekerheidsstelling ten behoeve van de ontmanteling van kernreactoren en naar de rol van de ANVS hierbij.

Deze eindverantwoordelijkheid ligt, zoals deze leden terecht veronderstellen, bij de vergunninghouder van de kernreactor. Het stellen van deze financiële zekerheid behoeft de goedkeuring van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Financiën gezamenlijk. De financiële zekerheid moet zijn gebaseerd op het laatste door de ANVS goedgekeurde ontmantelingsplan. De vergunninghouder maakt op basis van het goedgekeurde ontmantelingsplan een berekening van de kosten van de ontmanteling. De vergunninghouder bepaalt vervolgens, binnen de wettelijke kaders, hoe voor deze kosten zekerheid wordt gesteld. De ministers geven hun goedkeuring wanneer zij van oordeel zijn dat de te stellen financiële zekerheid (zowel qua omvang als qua vorm) voldoende zekerheid biedt dat de vergunninghouder op het moment van buitengebruikstelling van de reactor over de benodigde financiële middelen beschikt voor de dekking van de kosten van de ontmanteling. De ANVS adviseert daarbij – op basis van haar inhoudelijke deskundigheid – de Minister van Infrastructuur en Milieu over de te nemen beslissing.

De leden van de SP-fractie vragen of de ministers van VenJ of IenM betrokken zijn bij het verlenen van vergunningen of toestemmingen inzake de doorvoer van radioactieve stoffen en splijtstoffen.

Wanneer de Instellingswet in werking is getreden en de ANVS een zbo is geworden, is dit een zelfstandige bevoegdheid van de ANVS op grond van de gewijzigde artikelen 15, onder a, en 29 van de Kernenergiewet. De ministers van IenM en VenJ hebben hier geen bemoeienis mee. De ANVS oefent deze bevoegdheid uit met inachtneming van het toetsingskader uit de kernenergiewetgeving en de vervoersregelgeving voor gevaarlijke stoffen, zoals de Regeling vervoer van over land gevaarlijke stoffen. Deze wet- en regelgeving zien toe op zowel de veiligheid als de beveiliging.

De leden van de SP-fractie vragen verder hoe de deskundigheid van de ANVS wordt geborgd.

De deskundigheid van de ANVS wordt op verschillende manieren geborgd. Alle deskundigen op de terreinen nucleaire veiligheid en stralingsbescherming moeten minimaal over het diploma voor coördinerend stralingsdeskundige (d.i. op HBO-niveau of hoger) beschikken. Zij moeten vervolgens voldoen aan de vereisten van nascholing en werkervaring die nodig zijn om in het register van stralingsdeskundigen vermeld te blijven. Nieuwe medewerkers volgen een uitgebreid introductieprogramma. De deskundigen op het terrein nucleaire veiligheid hebben meerdere opleidingen op dat gebied gevolgd. Jaarlijks worden er uitgebreide opleidingsprogramma’s opgesteld. Deze bestaan enerzijds uit trainingen of opleidingen voor bepaalde groepen medewerkers, anderzijds wordt met individuele opleidingsplannen ervoor gezorgd dat elke deskundige de benodigde bijscholing heeft op zijn of haar specifieke vakgebied. Ten slotte richt de ANVS een kennismanagementproces in om structureel de aanwezige vakbekwaamheid te versterken en borgen.

De ANVS beschikt voor haar taken zelf over voldoende deskundigheid op het gebied van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming. Indien nodig kan de ANVS een beroep doen op externe deskundigheid.

De deskundigheid wordt internationaal gemonitord door het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA). Het IAEA constateert, in het rapport van de Integrated Regulatory Review Service (IRRS)-missie van 3 tot en met 13 november 2014 aan Nederland4, aan de ene kant dat de «regulatory body» over een bekwame staf beschikt die getraind is op het terrein van nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en de relevante wetgeving en dat de kerncompetenties aanwezig zijn, maar ook dat voor grondige analyses of maatregelen gebruik kan worden gemaakt van technische ondersteuningsbureaus als GRS, TÜV, NRG en het RIVM, waarmee raamovereenkomsten zijn afgesloten. Daarnaast constateert het IAEA dat er meerdere functies zijn waarvoor extra personeel de kwaliteit van het toezicht zou versterken. Het gaat hierbij om de functies vergunningverlening en toezicht gedurende de bouw en de ingebruikname fase van nucleaire inrichtingen, internationale ervaring met bedrijfsvoering, managementsysteem, mensfactoren (human factors) en vervoer (van radioactieve stoffen of splijtstoffen). Verder is er voor sommige terreinen, zoals bijvoorbeeld reactorfysica en managementsystemen, slechts één deskundige beschikbaar. Het IAEA beveelt de ANVS daarom aan (aanbeveling nr. 9) om de middelen en bekwaamheden die ze nodig heeft te beoordelen in het licht van haar taken en om de maatregelen te nemen die verzekeren dat ze over voldoende middelen beschikt om haar wettelijke taken te vervullen. De aanbeveling van het IAEA op dit punt is meegenomen in het capaciteitsonderzoek zoals beschreven in het antwoord op de vraag van de D66-fractie hierover.

De leden van de SP-fractie vragen met welke andere betrokken bestuursorganen de ANVS concept-verordeningen afstemt.

Met welke andere betrokken bestuursorganen wordt afgestemd is afhankelijk van het onderwerp van de verordening. In de praktijk zal dit betekenen dat voor onderwerpen op het terrein van stralingsbescherming vrijwel altijd afstemming zal plaatsvinden met de ministers van SZW en VWS. Zij zijn immers verantwoordelijk voor de stralingsbescherming van werknemers, respectievelijk patiënten.

De inspraakprocedure die de ANVS voorafgaand aan de vaststelling van een verordening volgt, is vastgelegd in artikel 4, tweede lid, van de Kernenergiewet. Daarin staat dat van een ontwerpverordening op een geschikte wijze wordt kennisgegeven. Een ieder wordt daarbij de gelegenheid geboden om binnen een termijn van ten minste vier weken schriftelijk zienswijzen bij de ANVS in te dienen.

De leden van de SP-fractie vragen ten slotte naar de toezichtsvisie.

In het debat van 7 april 2016 heb ik u toegezegd dat ik de Kamer voor de zomer zou informeren over de toezichtvisie op ANVS (Handelingen II 2015/16, nr. 74, item 17). Momenteel wordt er gewerkt aan de afronding van de toezichtvisie. Uw Kamer ontvangt deze toezichtvisie uiterlijk kort na het zomerreces.

De leden van de D66-fractie verwijzen naar de PM-punten in het voorgehangen ontwerpbesluit en vragen of de Kamer wel de definitieve versie van dit besluit heeft ontvangen.

De beide Kamers hebben de definitieve versie ontvangen van het ontwerpwijzigingsbesluit. Artikel 76, eerste lid, van de Kernenergiewet schrijft echter voor dat tegelijkertijd met de voorhang bij de beide Kamers van de Staten-Generaal een ontwerpbesluit wordt voorgepubliceerd in de Staatscourant. Daarbij wordt een ieder gedurende ten minste vier weken de gelegenheid gegeven opmerkingen over het ontwerpbesluit te maken. Het is gebruikelijk om in de nota van toelichting op het ontwerpbesluit de ingebrachte opmerkingen kort te vermelden. Verder is het ontwerpbesluit tegelijkertijd met de voorhang en de voorpublicatie aan een aantal met name genoemde stakeholders ter consultatie voorgelegd. Ook hiervan is het gebruikelijk in de nota van toelichting een korte vermelding te maken. De beide PM-en hebben hierop betrekking.

Gelet op de gelijktijdigheid van de voorpublicatie en de consultatie met de voorhang bij de beide Kamers kunnen de opmerkingen uit de voorpublicatie en van de stakeholders eerst na het verstrijken van de termijn van de voorhang in de nota van toelichting worden verwerkt.

Inmiddels zijn de termijnen voor de voorpublicatie en de consultatie verstreken. Zowel de voorpublicatie als de consultatie hebben niet geleid tot opmerkingen.

De leden van de D66-fractie vragen naar de redenen van de vertraging van de toegezegde informatie over onder meer budget, capaciteit, toezicht en samenwerkingsafspraken met andere diensten.

Voor de informatie over budget en capaciteit verwijs ik naar de beantwoording van de volgende vraag.

Voor de informatie over toezicht verwijs ik naar het eerdere antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie over de toezichtvisie.

Het op een zorgvuldige en toekomstbestendige wijze opstellen van een Samenwerkingsovereenkomst Stralingsbescherming voor de tien verschillende diensten en instellingen die betrokken zijn bij het onderwerp stralingsbescherming bleek meer tijd te vergen dan aanvankelijk was verwacht. De tekst van de samenwerkingsovereenkomst is inmiddels vrijwel gereed en wordt binnenkort ter ondertekening aan de tien betrokken diensten en instellingen voorgelegd. De samenwerkingsovereenkomst wordt daarna aan de Tweede Kamer gezonden.

De leden van de D66-fractie vragen of er inmiddels een beeld is van het benodigde budget en de benodigde capaciteit die noodzakelijk zijn voor een adequate uitrusting van de ANVS en of er aanvullende financiële middelen nodig zijn.

Het beeld dat uit het vrijwel afgeronde onderzoek naar benodigd budget en capaciteit van de ANVS oprijst, is dat deze enige uitbreiding behoeft om het zbo ANVS in staat te stellen alle aan haar toegekende taken afdoende uit te kunnen voeren. De precieze omvang van de uitbreiding en wijze waarop dat kan gebeuren wordt momenteel bezien. Conform mijn toezegging in het plenair debat over de Instellingswet zal ik de Kamer bij de begrotingsbehandeling 2017 informeren over de omvang van de benodigde uitbreiding en wijze waarop die wordt gerealiseerd.

De leden van de D66-fractie vragen verder of de Minister inmiddels de Kamer kan informeren over de toezichtsvisie.

Ik verwijs naar het eerdere antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie over de toezichtvisie.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister toe te lichten waarom zij voor een belangrijk orgaan als de ANVS geen uitzondering wenst te maken op het kabinetsbeleid om geen nieuwe raden van toezicht bij zelfstandige bestuursorganen in het leven te roepen. Zij vragen verder wat de Minister in de plaats gaat stellen van een raad van toezicht om adequaat toezicht te borgen.

Met de leden van de D66-fractie hecht ik aan een goed functionerend toezicht. Ik stel voorop dat de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen geen raden van toezicht kent, maar dat deze wel mogelijk zijn. Ik zie voor de ANVS geen aanleiding om af te wijken van het kabinetsbeleid dat voor een nieuw zelfstandig bestuursorgaan (zbo) geen raad van toezicht wordt opgericht.

De Minister van Infrastructuur en Milieu is op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de Kernenergiewet verantwoordelijk voor het toezicht op het zbo ANVS. Zoals vermeld in de memorie van toelichting bij de Instellingswet beschikt de Minister jegens de ANVS over een toereikend toezichtsinstrumentarium.5 Bij het toezicht op het zbo ANVS zal gebruik worden gemaakt van de Circulaire Governance ten aanzien van zbo’s.6 Daarnaast wordt er een protocol opgesteld, waarin de afspraken worden opgenomen over de verdeling van taken en de wijze van samenwerken tussen het zbo ANVS en het ministerie. De toezichtvisie en het protocol voorzien daarmee in een voldoende mate in een systeem van «checks and balances» waardoor adequaat toezicht is gewaarborgd.

De leden van de D66-fractie vragen ten slotte of er al een beeld is van de aangekondigde samenwerkingsafspraken met andere diensten.

De in het antwoord op de eerdere vraag van de D66-fractie genoemde Samenwerkingsovereenkomst Stralingsbescherming is de basis voor het maken van nieuwe en het voortzetten van de reeds bestaande werkafspraken tussen de deelnemende partijen. Die samenwerkingsovereenkomst vormt eveneens de basis voor later te maken concrete werkafspraken tussen twee of meerdere partijen van de samenwerkingsovereenkomst op het terrein van stralingsbescherming en geeft daarvoor het kader.

Er worden daarbij geen convenanten gesloten, althans niet in de zin van de binnen de rijksoverheid van toepassing zijnde Aanwijzingen voor convenanten. Uit aanwijzing 1.2 volgt namelijk dat afspraken binnen de rijksoverheid geen convenant worden genoemd.


X Noot
2

Kamerstuk 32 645, nr. 66.

X Noot
3

Koninklijk besluit van 10 april 2015, nr. 2015000645, houdende departementale herindeling met betrekking tot Nucleaire veiligheid en stralingsbescherming (Stcrt. 2015, nr. 11080).

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstuk 25 422, nr. 121.

X Noot
5

Kamerstuk 34 219, nr. 3, p. 11–12.

X Noot
6

Bijlage bij Kamerstuk 25 268, nr. 113.

Naar boven