25 389
Uitspraak Hof van Justitie van de EG inzake de notificatierichtlijn van de EG (Securitel-arrest)

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 4 juni 1997

Op 30 april 1996 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Hof) een onvoorziene en gecompliceerde uitspraak1 gedaan over de zogenaamde notificatierichtlijn van de Europese Gemeenschappen.2 Het doel van deze richtlijn is de verenigbaarheid van nationale technische voorschriften met het vrij verkeer van goederen binnen de EG te onderzoeken alvorens deze voorschriften worden vastgesteld. Daartoe verplicht de richtlijn de lid-staten de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Commissie) van ontwerpen van nationale technische voorschriften in kennis te stellen. Gedurende een bepaalde periode, die van geval tot geval kan verschillen, mag het betrokken voorschrift niet worden vastgesteld. Wat betreft Nederland heeft de richtlijn betrekking op wetgeving van de rijksoverheid en van publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties. Voor notificatie van ontwerpen van technische voorschriften zijn de ministeries en de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties sedert de inwerkingtreding van de richtlijn die dateert van 1984 ieder voor zich zelf verantwoordelijk.

De uitspraak van het Hof houdt in, dat technische voorschriften waarvan de Commissie niet overeenkomstig de richtlijn in kennis is gesteld «niet-toepasselijk» zijn, ook al zijn die technische voorschriften inhoudelijk ten volle in overeenstemming met het communautaire recht. De gevolgen van het enkele vormverzuim van niet-notificatie kunnen ernstig zijn. Indien van toepassing van alle niet genotificeerde technische eisen volledig zou worden afgezien, zou dat de werking van een aantal wetten en regelingen ernstig kunnen frustreren.

Na de genoemde Hof-uitspraak zijn de (mogelijke) gevolgen daarvan op drie niveaus aan de orde gesteld. In de eerste plaats zijn de juridische gevolgen van de uitspraak in interdepartementaal verband geanalyseerd. Na een bespreking hiervan in de ministerraad, is vervolgens een aanvang gemaakt met een inventarisatie van de feitelijke gevolgen van de uitspraak voor de Nederlandse regelgeving. Hieruit is tot nu toe gebleken dat in Nederland alle ministeries, met uitzondering van de ministeries van Algemene Zaken en van Buitenlandse Zaken, technische voorschriften hebben vastgesteld in strijd met de richtlijn. Het is nog niet mogelijk een betrouwbare lijst op te stellen, omdat het niet in alle gevallen eenvoudig is vast te stellen of de richtlijn wel of niet van toepassing is. Hierover wordt intensief overleg gevoerd met de Commissie. Ik heb inmiddels wel moeten vaststellen dat het om een groot aantal regelingen lijkt te gaan.

In de tweede plaats is door Nederland contact gezocht met andere lid-staten over de (mogelijke) gevolgen voor hen van de genoemde Hof-uitspraak. Aanvankelijk waren zij terughoudend met het verstrekken van informatie. Naar aanleiding van enkele initiatieven van Nederlandse zijde is daarin later verandering gekomen. Inmiddels wordt de ernst van het probleem in Europees verband onderkend, maar de meeste lid-staten zijn nog niet overgegaan tot een inventarisatie van de feitelijke gevolgen van de uitspraak voor hun regelgeving. Nederland lijkt tot nog toe het verst gevorderd met het analyseren van de feitelijke en juridische gevolgen van het arrest.

In de derde plaats heeft Nederland het probleem bij de Commissie aan de orde gesteld. In Europees verband wordt nu gewerkt aan een oplossing van de problematiek, maar het is nog niet duidelijk welke vorm deze zal aannemen en wanneer deze effectief zal zijn. In afwachting daarvan heeft de ministerraad besloten dat de ministers ieder voor hun eigen terrein de betrokken Nederlandse regelgeving zullen repareren door te zorgen dat deze opnieuw vastgesteld worden met inachtneming van de notificatieprocedure. Ik zal binnenkort contact opnemen met u, de voorzitter van de Eerste Kamer alsmede de vice-president van de Raad van State over de mogelijkheden om de betreffende wetsvoorstellen op een voortvarende wijze te behandelen.

Teneinde de naleving van de notificatieverplichting in de toekomst te waarborgen, hebben de ministeries van Economische Zaken en van Justitie een aantal maatregelen in voorbereiding, waaronder een nieuwe circulaire over notificatie, de opneming van een rubriek op het ministerraadsformulier en een aanpassing van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Door zowel op nationaal niveau als op Europees niveau te zoeken naar oplossingen voor het probleem, streeft het kabinet ernaar de nadelige gevolgen voor Nederland van de genoemde Hof-uitspraak zo veel mogelijk te beperken. De medewerking van uw kamer en van de Eerste Kamer is nodig voor een snelle oplossing; ik hoop daarover met u binnenkort afspraken te kunnen maken.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XNoot
1

Zaak C-194/94 (Jur. 1996, p. I-2201).

XNoot
2

Richtlijn 83/189/EEG, zoals gewijzigd (Pb EG 1983, L 109/8; 1988, L 81/75; 1994, L 100/30).

Naar boven