De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat zowel de Internationale Gezondheidsregeling (WGIHR) als het internationaal
onderhandelingsorgaan (INB) gemachtigd zijn om de definitieve juridische formulering
van de beoogde wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) en het
pandemieakkoord te leveren aan de 77ste Wereldgezondheidsvergadering (WHA), die eind
mei 2024 zal plaatsvinden;
constaterende dat dit proces een ongekend tempo heeft terwijl voor dergelijke ingrijpende
maatregelen meer tijd nodig is om deze te overwegen, te toetsen en goed te laten verlopen;
overwegende dat het negeren van procedurele verplichtingen in het kader van de IHR
en het onduidelijk laten van het verband tussen de gewijzigde IHR en het nieuwe pandemieakkoord,
de internationale rechtsorde en daarmee de democratische legitimiteit van deze regelgeving
ondermijnt en in strijd is met artikel 55 van de IHR, dat vereist dat voorgestelde
wijzigingen ten minste vier maanden voor de beraadslaging en stemming in de WHA aan
de verdragsluitende staten zijn voorgelegd;
overwegende dat hierdoor onvoldoende gelegenheid is om de wijzigingen en hun belangrijke
juridische, gezondheids-, economische, financiële en mensenrechtenimplicaties te onderzoeken;
overwegende dat het verzoek om de amendementen op de IHR of de tekst van het beoogde
pandemieakkoord niet aan te nemen in overeenstemming is met de VN-beginselen en -richtsnoeren;
draagt de regering op om uitstel te vragen voor de stemming over de amendementen en
daarmee over de IHR en het nieuwe pandemieakkoord tijdens de Wereldgezondheidsvergadering
en indien dit uitstel niet verkregen wordt, tegen de voorgestelde amendementen op
de IHR en het nieuwe pandemieakkoord in het geheel te stemmen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Keijzer
Daniëlle Jansen
Agema