25 107
Derde fase EMU

nr. 24
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 mei 1998

De vaste commissie voor Financiën1 en de algemene commissie voor Europese Zaken2 hebben op 9 april 1998 overleg gevoerd met minister Zalm van Financiën over het standpunt dat de regering inneemt bij de toetsing van de convergentiecriteria, die de grondslag vormen voor de besluitvorming over deelname van de lidstaten aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (25 107, nrs. 11, 12 en 13).

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Terpstra (CDA) constateerde dat de discussie over de invoering van de euro pas in 1998 echt op gang is gekomen. Dit verwonderde hem enigszins omdat de juridische basis voor de euro al gelegd is in het Verdrag van Maastricht (1991) en er elke zes weken voortgangsoverleg is gevoerd met de minister van Financiën.

Het monetaire beleid is een steen om het «huis Europa» mee te bouwen. Andere stenen zijn het milieu, de criminaliteitsbestrijding en het sociaal beleid. Het is onmogelijk om tegelijkertijd aan al deze elementen te werken maar zonder de totstandkoming van de EMU is het zeker niet mogelijk om dit huis af te bouwen. De EMU is de kroon op de convergerende economieën van Europa en op de interne markt.

In de discussie over de convergentiecriteria komt vooral de staatsschuld van Italië aan de orde. De heer Terpstra maakte zich echter meer zorgen over de sociaal-economische situatie in Frankrijk omdat de Franse overheid een grote invloed heeft op de economische verhoudingen, de verhouding tussen werknemers en werkgevers gespannen is en de 35-urige werkweek wordt ingevoerd zonder dat daar loonmatiging tegenover staat. Deelt de minister de opvatting dat de Franse economische politiek niet goed convergeert met die van de andere lidstaten en dat Frankrijk, gezien zijn economische politiek, relatief soepel behandeld wordt?

In de brief van de minister staat dat de Europese Raad, in samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, zal bevestigen welke lidstaten voldoen aan de voorwaarden voor de aanneming van één munt (blz. 5).

Betekent het woord «bevestigen» dat de Raad niet kan afwijken en slechts ja of nee kan zeggen tegen de aanbeveling van de Ecofin-raad?

De heer Terpstra vond met de regering dat de lidstaten niet alleen beoordeeld moeten worden op basis van de ingeleverde cijfers maar dat ook de achterliggende economische realiteit in ogenschouw genomen moet worden. Hij vond dat in de beoordeling het begrip «duurzaamheid» centraal moet staan.

De minister schrijft dat alle lidstaten verdere stappen moeten nemen om het overheidstekort tot 0% te reduceren. Nederland is een van die lidstaten en de heer Terpstra zag in deze opmerking een waarschuwing van de minister van Financiën aan het adres van premier Kok omdat deze verdere stappen in het verkiezingsprogramma van de PvdA ontbreken.

Frankrijk en Luxemburg hebben de onafhankelijkheid van hun centrale banken nog niet afdoende geregeld. Is dit probleem in Frankrijk inmiddels opgelost en denkt de minister dat ook Luxemburg erin zal slagen om dit probleem voor 1 mei op te lossen?

De heer Terpstra interpreteerde de agenda van dit algemeen overleg zo dat de Kamer moet beoordelen of de regering in alle redelijkheid de criteria op de elf lidstaten heeft toegepast en of de Kamer daarmee kan instemmen. Hij had evenwel de indruk dat bij de beoordeling naar het te bereiken doel toe wordt geredeneerd. Zo stelt de regering dat Zweden niet voldoet aan het EMS-criterium, hetgeen niet opportuun is omdat Zweden dat zelf ook niet wil. Bij de Finnen en de Italianen, die ook niet volledig aan het EMS-criterium voldoen, wordt echter aangetekend dat ze zich in de goede richting bewegen. Verder wordt het financieringstekort van Frankrijk, dat maar net 3% bedraagt, redelijk goed genoemd gezien de lage Franse staatsschuld. Als deze redenering doorgetrokken wordt naar België en Italië, die ook een te hoge staatsschuld hebben, volgt daaruit dat deze landen, en misschien Nederland ook nog wel, moeten afvallen. De heer Terpstra had begrip voor dit «naar het doel toerekenen» maar constateerde dat het ook een enigszins gewrongen beeld oplevert als al deze redeneringen bij elkaar worden opgeteld.

De Duitse staatsschuld stijgt, hetgeen in strijd is met het Verdrag van Maastricht. De heer Terpstra vond dat de Duitsers desondanks moeten kunnen deelnemen aan de EMU. Verder volgde hij de regering in haar standpunt over Finland, Italië en Ierland, lidstaten die niet geheel voldoen aan het EMS-criterium. Italië en België voldoen niet aan het staatsschuldcriterium, waarbij er in België, volgens de regering, redelijke politieke overeenstemming bestaat over de sanering van deze schuld. Dit in tegenstelling tot Italië waar dergelijke overeenstemming nog niet is bereikt. De regering noemt politieke consensus binnen Italië om de staatsschuld te verminderen een voorwaarde voor toetreding. Hoe denkt de regering te kunnen beoordelen of die overeenstemming voor 1 mei is bereikt?

Ten slotte gaf de heer Terpstra aan dat het stabiliteitspact bij voorkeur eerder en op basis van vrijwilligheid moet worden toegepast. Is dit de inzet van de regering en zal de regering zich inspannen om dit nog voor 2 mei te realiseren in het Ecofin-overleg?

De heer Ybema (D66) wees op het bijzondere karakter van dit algemeen overleg. Het is het laatste en finale overleg van de commissie met de minister van Financiën over de toetreding tot de EMU. Het komt maar zelden voor dat een zo verstrekkende, unieke en historische beslissing aan de orde is. Verder sprak hij zijn waardering uit voor de snelle openbaarmaking en de heldere formulering van het definitieve regeringsstandpunt.

De regering heeft als uitgangspunt dat het oordeel of een lidstaat kan toetreden tot de EMU niet alleen op cijfermatige gronden mag worden gebaseerd. Ook de onderliggende economische realiteit en de vraag of een lidstaat bijdraagt aan de stabiliteit van de EMU en daarmee aan verdere Europese integratie moet, volgens de regering, worden meegewogen. De heer Ybema gaf aan het hiermee eens te zijn en vroeg vervolgens naar de bevoegdheden van de Europese Commissie in de besluitvorming rond de toetreding tot de EMU. De bevoegdheden van de Europese Commissie, zoals vastgelegd in het Verdrag van Maastricht, gaan tamelijk ver. Zo impliceert de beslissing van de Europese Commissie dat een land niet langer onder de buitensporigtekortprocedure valt de onmogelijkheid om op onderdelen een specifiek oordeel te geven. Heeft de Europese Commissie inderdaad deze bevoegdheid en wat betekent dit voor de beoordeling van het 3%- en 60%-criterium?

De heer Ybema verbaasde zich over de opmerking in de brief dat er toch nog onvolkomenheden zitten in de Nederlandse Bankwet. In de nieuwe Bankwet speelt de directie een rol bij het bepalen van het monetaire beleid, hetgeen niet overeenkomt met de hierover in het Verdrag van Maastricht gemaakte afspraken. Wordt dit op korte termijn gecorrigeerd? Kan de minister informatie verschaffen over de stand van zaken rond de Franse bankwet?

Zweden heeft zich steeds verder buiten de discussie geplaatst over de EMU. Hij vond dit geen goede ontwikkeling en vroeg hoe dit zich verhoudt tot de afspraken die zijn gemaakt in het Verdrag van Maastricht. Hierin is voor twee landen een formele «opt-out» gecreëerd; de overige lidstaten, inclusief Zweden, dienen zich te houden aan de gemaakte afspraken. Zweden heeft door zijn beleid alsnog een «opt-out» gecreëerd, hetgeen in strijd is met de letter en de geest van het Verdrag van Maastricht. Hij vond dit een vreemde gang van zaken en vroeg of de koers van Zweden een onderwerp van gesprek is in het onderlinge overleg.

Het is van belang dat met België afspraken gemaakt worden over de sanering van de relatief hoge staatsschuld door het handhaven van een primair overschot van 6%. Ligt het in de bedoeling te streven naar afspraken met België om op korte termijn een dergelijk overschot te realiseren?

De heer Ybema vond dat de Franse economische structuur ver afstaat van hetgeen in de andere lidstaten normaal is. Dit brengt risico's met zich mee, maar hij hoopte dat Frankrijk door de economische en politieke krachten in het Europa van de euro zich versneld zal bewegen naar een, voor Europese begrippen, normalere structuur.

Italië heeft toegezegd voor 2 mei een driejarenplan te presenteren. Het is van belang dat de Italiaanse regering dit plan spoedig openbaar maakt omdat er tijd nodig is om dit plan in de beoordeling te betrekken. Speelt in dit geheel de Ecofin-raad van 21 april nog een rol? De «residui passivi» hangen als een zwaard van Damocles boven de markt en de heer Ybema vond het dan ook van belang om hierover harde afspraken te maken. Kan de minister aangeven hoever de discussie over deze «residui passivi» gevorderd is? Vindt de minister dat er verdere afspraken over moeten worden gemaakt? De regering gaat akkoord met de toetreding van Italië als, op het moment van de besluitvorming, is gebleken dat het aangescherpte begrotingsbeleid op voldoende politieke steun in Italië kan rekenen. Bedoelt de regering met «voldoende politieke steun» formele parlementaire instemming? Dit laatste zou de heer Ybema te ver gaan omdat uit de politieke reacties op het begrotingsbeleid van de regering Prodi voor de komende drie jaar zal blijken of dit beleid op voldoende steun kan rekenen in het Italiaanse parlement.

De heer Ybema toonde zich positief over het regeringsstandpunt zoals dat verwoord is in de brief van 28 maart. Hij was verheugd over het feit dat de regering de suggestie van De Nederlandsche Bank heeft overgenomen om te streven naar een afspraak met alle lidstaten om voor 1 januari 1999 hun convergentieprogramma's in te dienen. Betekent dit vervolgens ook dat de regering vindt dat de lidstaten moeten aangegeven welke tijdpaden zij zullen hanteren bij hun streven naar een overheidstekort van 60%?

Er verschijnen steeds meer berichten dat het uitblijven van de benoeming van de president van de Europese centrale bank (ECB) betekent dat de benoemingen van de directieleden en van andere personeelsleden ook vertraagd worden. Als dit het geval is, zou de heer Ybema dat betreuren.

De bilaterale conversiekoersen worden vastgesteld nadat de beslissing over de toetreding van de lidstaten is genomen. Betekent dit dat in het weekend van 2 en 3 mei de regeringsleiders de beslissing over de conversiekoersen nemen? Vindt de minister dat de D-mark, door de functie die deze munt op dit moment vervult, is overgewaardeerd ten opzichte van de gulden?

Wat gebeurt er met een land dat zich niet houdt aan het robuuste financiële en economische beleid dat past bij het afgesproken EMU-beleid?

De heer Ybema constateerde tot zijn genoegen dat de financiële markten, die medebepalend zijn voor het succes van de EMU, rustig hebben gereageerd op de standpunten en de adviezen die eind maart naar buiten zijn gekomen. Hieruit valt af te leiden dat de financiële markten de komst van de EMU geaccepteerd hebben maar ook dat onverhoedse bewegingen van de politiek voor veel onzekerheid kunnen zorgen.

Ten slotte ging de heer Ybema in op de kritiek van vooral Amerikaanse economen dat de Europeanen met de invoering van de EMU spelen met vuur en dat er onverantwoorde risico's genomen worden. Deze geluiden zijn steeds minder te horen en de meest gehoorde redenering lijkt nu te zijn dat een sterke euro goed is voor de Europese economische ontwikkeling en dus goed is voor de VS. Hij vond dat deze positieve inschatting beter aansluit bij de realiteit. Kan de minister aangeven hoe de euro internationaal gaat functioneren? Denkt hij dat de euro de rol van de dollar als internationale reservevaluta kan verminderen?

De heer Hoogervorst (VVD) herinnerde eraan dat de minister van Financiën tijdens de jongste financiële beschouwingen andermaal naar voren heeft gebracht dat de regering voorstander is van een strikte interpretatie van de criteria. De VVD was en is het met de minister van Financiën eens dat het niet de bedoeling kan zijn om de harde gulden in de Hofvijver te gooien. De heer Hoogervorst wilde zich in dit overleg beperken tot de vraag in hoeverre de criteria door de Europese Commissie strikt worden toegepast en de beoordeling of de lidstaten aan de eisen van het stabiliteitspact kunnen voldoen.

De convergentie van de economieën is een groter succes dan een halfjaar geleden voor mogelijk werd gehouden. Dit geldt vooral voor de zuidelijke lidstaten, die men enkele jaren geleden nog volstrekt kansloos achtte voor toetreding tot de EMU. De heer Hoogervorst vroeg zich echter af of de bereikte convergentie wel voldoende en duurzaam genoeg is. Op het punt van de inflatie en de rente beantwoordde hij deze vraag positief. De inflatie is tot onder de 2,7% gedaald en ook de rente heeft een scherpe daling laten zien. Bij de rentedaling tekende hij aan dat deze in de zuidelijke lidstaten vooral een gevolg is van de verwachting van de financiële markten dat deze landen om politieke redenen toch wel toegelaten zullen worden.

Van het financieringstekort- en staatsschuldcriterium is niet zo'n eenduidig beeld te geven. Zo kwam het financieringstekort van een tiental landen pas in 1997 voor het eerst onder de 3% en is in veel lidstaten de lage internationale rentestand – die ooit weer omhoog zal gaan – een belangrijke factor geweest bij het verminderen van de staatsschuld. De heer Hoogervorst deelde de mening van De Nederlandsche Bank dat de problemen zich concentreren bij Duitsland, Frankrijk, België en Italië.

Duitsland heeft uiteindelijk zijn financieringstekort onder de 3% weten te brengen zonder al te veel incidentele maatregelen te nemen. De staatsschuld stijgt dit jaar echter boven de 60%, terwijl het Verdrag van Maastricht stipuleert dat de schuld alleen meer dan 60% mag bedragen als zij in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert. Hierbij moet echter in het oog worden gehouden dat Duitsland, gezien de kosten die de eenwording met zich bracht, een knappe prestatie heeft geleverd. Verder heeft Duitsland er niet voor gekozen om de schuld van de spoorwegen buiten de begroting te houden. Een dergelijke maatregel was niet in strijd geweest met het Verdrag van Maastricht en had de Duitse schuld onder de 60% gebracht. Al met al vond de heer Hoogervorst de Duitse situatie te billijken.

Frankrijk heeft met grotere problemen te kampen en kon in 1997 de 3%-grens slechts bereiken door een aantal eenmalige maatregelen, met een totale omvang van 0,6% BNP, te treffen. Een grote bijdrage werd geleverd door de overname van het pensioenfonds van France Telecom. Kan de minister uitleggen waarom dit wel is goedgekeurd door Eurostat, maar de goudverkoop in Italië niet? Volgens De Nederlandsche Bank heeft Frankrijk nauwelijks zicht op verdere tekortdaling en loopt het structurele tekort in 1998 zelfs op. Andere problemen voor Frankrijk zijn de ongedekte pensioenlasten en de 35-urige werkweek. De regering zegt de criteria in hun context te willen bezien. Hoe beoordeelt de minister de invoering van de 35-urige werkweek die een grote lastenverzwaring is voor het Franse bedrijfsleven?

Van verschillende kanten wordt erop gewezen dat het moeilijk zal zijn om het stabiliteitspact zijn geloofwaardigheid te laten behouden. De voormalige directeur van De Nederlandsche Bank, de heer Szasz, stelt dat het hoogst onzeker is of Duitsland en Frankrijk hun financieringstekort in de komende jaren duidelijk onder de 3% kunnen brengen. Verder stelt de Bundesbank dat een meerderheid van de landen het doel van het stabiliteitspact op de middellange termijn niet zal halen. Hoe schat de minister dit in en hoe denkt hij de bezorgdheid over de geloofwaardigheid van het stabiliteitspact weg te nemen?

België heeft een staatsschuld die meer dan twee keer zo hoog is als het criterium dat in Maastricht is afgesproken. De heer Hoogervorst noemde hierbij als verzachtende omstandigheden de stabiele inbedding van België in het EMS, het feit dat België een nettocrediteur is binnen Europa, het gegeven dat in België het financieringstekort tot diep onder de 3% is teruggedrongen en de afnemende staatsschuld. Desondanks kan moeilijk worden volgehouden dat België aan de EMU-criteria voldoet.

In Italië heeft zich een klein wonder voltrokken. De heer Hoogervorst vond het een compliment waard dat de Italianen erin geslaagd zijn om hun financieringstekort in drie jaar terug te brengen tot 2,7%. Dit neemt niet weg dat de Italiaanse overheidsfinanciën de grootste bedreiging vormen voor het welslagen van de EMU. De Italiaanse staatsschuld vormt een kwart van de publieke schuld in de EU en daalt nauwelijks. Men kan niet volhouden dat de Italiaanse staatsschuld de 60%-norm in een bevredigend tempo nadert. Het is een verdere complicatie dat deze schuld op een rentegevoelige manier is gefinancierd. Het financieringstekort is weliswaar tot 2,7% teruggedrongen, maar daarbij is gebruikt gemaakt van eenmalige maatregelen die een daling met 1,1% mogelijk gemaakt hebben. Al met al is de bijdrage van structurele maatregelen tot dusverre beperkt gebleven en zijn de «residui passivi» nog altijd een groot probleem. De Italiaanse regering heeft de Europese Commissie een aanvullend begrotingspakket toegezegd. Over de inhoud van dit pakket is nog maar weinig bekend en de heer Hoogervorst vroeg de minister wanneer de Kamer meer informatie over dit pakket tegemoet kan zien. Hoe moet de Kamer de steun van het Italiaanse parlement beoordelen als daar geen debat met stemming wordt gehouden? Zal de Rifundazione Communista, van wier gedoogsteun de Italiaanse regering afhankelijk is, premier Prodi steunen? Gezien al deze problemen vroeg hij waarop premier Kok zijn uitspraak baseert dat er geen vuiltje aan de lucht is. Wat doet de Nederlandse regering als de aangekondigde aanvullende maatregelen er niet komen?

De heer Hoogervorst was van mening dat de Europese Commissie de Maastrichtcriteria niet strikt toepast door elf lidstaten zonder meer toe te willen laten tot de derde fase. De Nederlandse Bank spreekt voor zowel België als Italië zorg uit over de vraag of de overheidsschuldquote voldoende zal dalen en de referentiewaarde in een bevredigend tempo zal benaderen, alsmede over de bereikte budgettaire resultaten. Voor Italië voegt de Bank hieraan toe dat de thans bereikte tekort- en schuldniveaus zeer kwetsbaar zijn. In haar totaalbeeld merkt zij op dat de bereikte convergentie nog pril is. Het kernbegrip van het Verdrag van Maastricht was duurzame convergentie en dat is welhaast het tegenovergestelde van prille convergentie. Impliciet geeft ook de regering toe dat de criteria bij een aantal landen niet strikt worden toegepast. Zo komt het woord «strikt» in de brief van 28 maart niet meer voor, terwijl dat in alle voorgaande regeringsverklaringen over de EMU wel het geval was. De heer Hoogervorst vond dit een eerlijke maar ook een veelzeggende handelwijze. De regering heeft het standpunt van De Nederlandsche Bank overgenomen en stelt dat de bereikte convergentie niet duurzaam maar pril is. Hoe rijmt de minister deze prille convergentie met het verdragsvereiste van duurzame convergentie? Ook stelt de regering niet, terwijl ze dat bij andere lidstaten wel doet, dat er sprake is van houdbare overheidsfinanciën in Italië. Het heeft niet aan de inspanningen van de Nederlandse regering gelegen dat de criteria niet bij alle landen even strikt worden toegepast. Zij heeft tijdig orde op zaken gesteld, hetgeen haar een sterke onderhandelingspositie heeft bezorgd. Minister Zalm heeft die uitgebuit door een zo strikt mogelijke toepassing van de criteria te bevorderen. Zonder de politieke druk van Nederland, en van minister Zalm in het bijzonder, was het niet tot een aanvullend pakket in Italië gekomen. Ook het stabiliteitspact is mede door de Nederlandse druk totstandgekomen.

De heer Hoogervorst vond dat de regering moet toegeven dat de criteria niet bij alle lidstaten even strikt zullen worden toegepast. Een strikte toepassing van de criteria was het doel van de regering en als zij dat niet kan bereiken, moet het kabinet de Kamer uitleggen waarom dat niet is gelukt. Het is verder van belang dat de regering niet pretendeert dat er geen vuiltje aan de lucht is. In de komende jaren moet immers nog hard worden gevochten voor begrotingsdiscipline, het stabiliteitspact en de onafhankelijkheid van de ECB. Zo is de strijd die gevoerd wordt over de aanstelling van de heer Duisenberg tot president van de ECB in feite een strijd voor de onafhankelijkheid van de ECB. Ten slotte zei hij van de regering een open antwoord te verwachten omdat de regering de Nederlandse bevolking na de toetreding recht in de ogen moet kunnen kijken.

De heer Van der Ploeg (PvdA) noemde de invoering van de euro een van de belangrijkste gebeurtenissen van deze eeuw. Een andere monumentale gebeurtenis, de val van de Berlijnse muur, geeft de EMU een belangrijke politieke dimensie. Dit blijkt ook wel uit het feit dat bondskanselier Kohl meermaals heeft gewezen op de politieke noodzaak om het herenigde Duitsland in een robuuste Europese Unie te verankeren. Het Europese politieke en economische landschap ondergaat een onomkeerbare verandering omdat de lidstaten economisch en politiek steeds meer vervlochten raken. Nederland, een handelsnatie bij uitstek, heeft alle belang bij een snelle invoering van de euro.

Een gemeenschappelijke munt zorgt ervoor dat de markten transparanter worden en dat de vruchten van de gemeenschappelijke markt kunnen worden geplukt. Nederlandse bedrijven staan klaar om de Europese markt, de belangrijkste exportmarkt van Nederland, te veroveren. Nederland is de poort van Europa en heeft reeds geleerd sterk te zijn in de gemeenschappelijke markt. De heer Van der Ploeg vond dat Nederland nu ook de uitdaging van een gemeenschappelijke Europese munt moet oppakken omdat Nederland, gezien zijn geografische ligging, zich altijd in de markt zal moeten bewijzen.

De heer Van der Ploeg noemde als ander belangrijk voordeel van de euro dat bedrijven en burgers niet langer gedwongen zijn om transactie- en wisselkosten te betalen. Het is verder een voordeel dat de noodzaak vervalt om valutarisico's op de valuta markt af te dekken.

De gemeenschappelijke markt en de euro zijn het fundament waarop een sociaal en solidair Europa gebouwd kan worden. Zonder een economisch sterk Europa is het niet mogelijk om de milieuproblematiek aan te pakken en een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid te ontwikkelen. Verder is de EMU een voorwaarde om de EU naar het oosten uit te kunnen breiden en om een gemeenschappelijk beleid voor asielzoekers en criminaliteitsbestrijding te kunnen ontwikkelen.

De heer Van der Ploeg prees de ministers Kok en Zalm die, in nauwe samenwerking, hard hebben gewerkt om te kunnen garanderen dat de euro net zo hard zal zijn als de gulden. Om van de euro een harde munt te maken, zijn in het Verdrag van Maastricht en in het stabiliteitspact de benodigde garanties ingebouwd. Tot nu toe zijn de munten van de lidstaten verankerd aan de D-mark. De Bundesbank bepaalt dan ook voor een groot deel het monetaire beleid van Europa. Dit heeft er mede voor gezorgd dat de inflatie laag is. De Bundesbank voert immers een stringent anti-inflatie beleid omdat Duitsland in het begin van deze eeuw de nadelen van hyperinflatie aan den lijve heeft ondervonden. De eerste garantie is dat het bestrijden van de inflatie de hoofddoelstelling is van de ECB.

De tweede garantie voor de hardheid van de euro is de onafhankelijkheid van de ECB. De verleiding om door monetaire expansie de economie en de werkgelegenheid op te krikken zal er immers altijd zijn. Monetaire expansie is een methode om via de achterdeur de loonkosten in reële termen te matigen terwijl ze in werkelijkheid alleen maar tot inflatie leidt. De heer Van der Ploeg stelde hier het Nederlandse model van consensus en corporatisme tegenover, waar overheid en sociale partners elkaar recht in de ogen kijken en proberen om in gezamenlijk overleg tot loonmatiging te komen.

Beide garanties vereisen dat de nationale centrale banken integreren in het Europese stelsel van centrale banken (juridische convergentie) door hun wetgeving in overeenstemming te brengen met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag van Maastricht.

De derde garantie heeft betrekking op de «no bail-out clause» die inhoudt dat de lidstaten de geldpers niet mogen gebruiken voor hun uit de hand gelopen overheidsfinanciën. De heer Van der Ploeg was het hiermee volledig eens. De waarde van de euro wordt immers onherroepelijk ondermijnd als de europersen worden gebruikt om de op de pof levende lidstaten te financieren.

Het 3%- en 60%-criterium zorgen voor economische oftewel budgettaire convergentie. Dit is de vierde garantie. De discussies in het verleden gingen veelal over de interpretatie van deze criteria. De heer Van der Ploeg had zich, in navolging van premier Kok, altijd op het standpunt gesteld dat deze criteria strikt toegepast moeten worden.

De monetaire convergentie – de vijfde garantie – moet het mogelijk maken de wisselkoersen zonder verdere problemen aan elkaar te koppelen. De inflatie mag niet meer dan 2,7% bedragen en de wisselkoersen moeten gedurende tenminste twee jaar binnen de banden van de EMS blijven zonder devaluatie ten opzichte van een munt van een andere lidstaat. Verder mag de gemiddelde nominale rentevoet, gemeten over een periode van een jaar, niet hoger liggen dat 7,8%.

De heer Van der Ploeg herinnerde eraan dat het aan een amendement van het toenmalig PvdA-kamerlid Melkert, ingediend tijdens het debat over de ratificatie van het Verdrag van Maastricht, te danken is dat de Kamer nu met de regering kan debatteren over de toetsingscriteria en over de monumentale beslissing wel of niet toe te treden tot de derde fase van de EMU. De heer Weisglas van de VVD heeft destijds, in reactie op het amendement van de heer Melkert, gezegd dat het ook mogelijk moet zijn om over de criteria een politieke discussie te voeren. De heer Van der Ploeg herinnerde hieraan omdat hij vond dat de woorden van de heer Weisglas nog steeds actueel zijn. Hij was eveneens de mening toegedaan dat het zeer wel mogelijk is om aan de criteria een politieke interpretatie te geven en tegelijkertijd de criteria strikt toe te passen.

De op 25 maart 1998 verschenen rapporten van de Europese Commissie en van het EMI staan een kopgroep van elf landen niet in de weg. Nederland hoort bij die kopgroep en voldoet ruimschoots aan de economische criteria. De enige onvolkomenheid is dat in de nieuwe Bankwet staat dat De Nederlandsche Bank mede tot taak heeft het monetaire beleid van het Europese stelsel van centrale banken te bepalen. Kan deze Kamer nog een voorstel tot wijziging van de Bankwet verwachten?

Niet alle elf landen voldoen aan de criteria. Zo is de Duitse schuldquote gestegen. Dit was voor de heer Van der Ploeg geen beletsel om in te stemmen met de deelname van Duitsland. De kosten van de hereniging en het feit dat Duitsland jarenlang het anker van het EMS is geweest, zijn voldoende verzachtende omstandigheden.

Italië en Finland hebben minder dan twee jaar deelgenomen aan het wisselkoersmechanisme van het EMS. Dit is minder fraai, maar hij tekende hierbij aan dat de lire en de markka gedurende de referentieperiode wel stabiel waren.

Luxemburg voldoet met vlag en wimpel aan de criteria. Onduidelijkheid bestaat alleen nog over de positie van de directie van de centrale bank. Is het inderdaad zo dat het deze directie toegestaan is om ook elders werkzaamheden te verrichten?

De heer Van der Ploeg juichte het toe dat Griekenland in de ontwikkelingen rond de euro aanleiding ziet om vorderingen te maken, maar moest desondanks constateren dat Griekenland aan geen van de criteria voldoet. Het is verder wel een goede ontwikkeling dat de drachme in het EMS is opgenomen. Is de voor de drachme afgesproken spilkoers overigens wel houdbaar?

Zweden voldoet niet aan het wisselkoerscriterium en heeft ook de onafhankelijkheid van zijn centrale bank niet geregeld.

De heer Van der Ploeg vond het opvallend dat het rapport van de Europese Commissie veel milder is dan de rapporten van het EMI en De Nederlandsche Bank. Deze rapporten zijn eerlijker in hun beoordeling en hij had zijn conclusies dan ook voornamelijk op deze rapporten gebaseerd. Het EMI en De Nederlandsche Bank wijzen op het grote probleem van de overheidsschulden van Italië en België. Hij vond dat er meer zekerheid moet komen over de mate waarin de consolidatie van de overheidsbegroting in deze lidstaten structureel van aard is. Hij was zich bewust van het feit dat Italië een prestatie van formaat heeft geleverd door zijn financieringstekort van ongeveer 8,5% terug te brengen naar iets minder dan 3%. Deze daling is evenwel voor een deel toe te schrijven aan de lage rentestand en laat onverlet dat Italië gebukt gaat onder omvangrijke «residui passivi», door het parlement goedgekeurde maar ongedekte uitgaven ad 8,7% BBP. De heer Van der Ploeg was er niet van overtuigd dat het financieringstekort en de schuldquote een duurzame neerwaartse trend vertonen en vond dat het op 2 mei 1998 duidelijk moet zijn dat er in Italië voldoende politieke steun aanwezig is voor de pijnlijke maatregelen die genomen moeten worden om duurzaam aan de budgettaire criteria te kunnen voldoen. Zodra daar zekerheid over bestaat, ziet de PvdA geen beletsel om samen met Italië de derde fase van de EMU per 1 januari 1999 te starten. Hij vond verder dat bij een beslissing over deelname van Italië in het oog moet worden gehouden dat Italië een belangrijke industrieland is dat vanaf het begin betrokken is geweest bij de Europese Unie.

De heer Van der Ploeg merkte op dat voor meer landen dan Italië structurele tekortverkleining is gewenst, niet alleen vanwege de euro maar ook vanwege de vergrijzing. Het is, ook voor Nederland, zinvol om te streven naar ten minste begrotingsevenwicht om de escalerende kosten van de vergrijzing op te kunnen vangen. De eenmalige maatregelen in Frankrijk en Italië moeten vervangen worden door structurele. Voor Frankrijk is dit zeker van belang omdat het structurele tekort in de periode 1997/1998, na correctie voor de aantrekkende conjunctuur, met 0,3% is toegenomen en Frankrijk ook te kampen heeft met het probleem van zijn onrendabele overheidsondernemingen. Hij vond dat Frankrijk door van bovenaf een verkorting van de werkweek op te leggen een verkeerde keuze heeft gemaakt omdat deze verkorting geen bijdrage levert aan meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Deze flexibiliteit is nodig omdat met een vaste wisselkoers onevenwichtigheden door de arbeidsmarkt moeten worden opgevangen.

De heer Van der Ploeg deelde het oordeel dat er voldoende garanties zijn dat de euro een stabiele munt zal worden. Het gevaar van instabiliteit, politieke spanningen, protectionisme en Europese desintegratie wordt groter wanneer Italië en België vanwege hun staatsschuld buiten de EMU worden gehouden. Dit neemt niet weg dat deze landen ervoor zullen moeten zorgen dat hun overheidsfinanciën duurzaam op orde worden gebracht. Vindt de minister dat ook Duitsland en België buiten de EMU gehouden moeten worden als men tot de conclusie komt dat Italië zich als gevolg van zijn staatsschuld niet kwalificeert voor de EMU? Hij waarschuwde voor het gevaar dat uitstel tot afstel kan leiden. Dit zou zowel voor de Nederlandse als voor de Europese politiek en economie een slechte zaak zijn. Deelt de regering deze mening?

Ten slotte wees de heer Van der Ploeg erop dat de tijd nu rijp is om de convergentie met een strak begrotingsbeleid verder te versterken en om andere structurele uitdagingen, zoals flexibilisering van de arbeidsmarkt en financiële harmonisatie, aan te gaan, terwijl tegelijkertijd wordt gewerkt aan maatschappelijke acceptatie van de euro. Zo kan het beste de basis worden gelegd voor een gemeenschappelijk Europees beleid op het terrein van sociale, milieu-, veiligheids- en andere vraagstukken.

Het antwoord van de minister

De minister sloot zich aan bij die Kamerleden die de totstandkoming van de EMU een historische stap noemen. Omdat het ook een onomkeerbare stap betreft, vond hij dat de besluitvorming uiterst zorgvuldig voorbereid moet worden.

Er is grote vooruitgang geboekt in de convergentie van de verschillende economieën. Vooral de inflatiecijfers laten een veel mooier beeld zien dan verwacht; zo bedraagt de inflatie in de elf landen die deel wensen te nemen aan de derde fase van de EMU minder dan 2%. Het is van belang dat bij de start van deze fase de verschillen tussen de inflatieniveaus klein zijn en dat de inflatie gemiddeld laag is. De ECB is een van de belangrijkste garanties voor de degelijkheid en de stabiliteit van de euro. Haar taakstelling wijkt in zoverre af van de taakstelling van een traditionele centrale bank dat zij slechts één doelstelling heeft: de bestrijding van de inflatie. Alles bijeen genomen vond de minister dat de convergentie op het punt van de inflatie geslaagd genoemd mag worden.

De minister gaf aan dat het rentecriterium geen echte problemen meer oplevert. De echte problemen liggen vooral op het terrein van de overheidsfinanciën. Hier is vooruitgang geboekt, maar op grond van de gerealiseerde cijfers kan men niet concluderen dat zij ook op orde gehouden zullen worden. Voor landen met een hoge schuldquote en voor landen die met behulp van eenmalige maatregelen het financieringstekort onder de 3% hebben weten te brengen, geldt dat men niet zonder meer van duurzaamheid kan spreken. Duurzaamheid is echter een begrip dat naar de toekomst verwijst en daarom is het van groot belang dat in de landen met de grootste schuldquote, België en Italië, in de komende jaren een beleid wordt gevoerd dat het consolideringsproces versterkt. Naast een regeringsvoornemen is het van belang dat er in deze landen een brede politieke steun bestaat voor een beleid gericht op het terugdringen van de overheidstekorten. In België bestaat een brede consensus voor een beleid dat beoogt het primaire overschot op 6% te houden. Dit betekent dat op de middellange termijn het Belgische financieringstekort zal omslaan in een financieringsoverschot. De Italiaanse regering zal haar aangescherpte begrotingsvoornemens binnenkort aan het parlement voorleggen. De minister ging ervan uit dat er voldoende politieke steun zal blijken te zijn voor de, op behoedzame economische cijfers gebaseerde, plannen van de Italiaanse regering. Voor de Nederlandse regering is dit een voorwaarde om positief te kunnen oordelen over de duurzaamheid van het convergentieproces in Italië, hetgeen niet mogelijk is op grond van de in 1997 gerealiseerde resultaten.

De minister vond dat van een aantal criteria gesteld kan worden dat ze strikt toegepast worden. De inflatie en de rente bevinden zich ruim binnen de marges maar hij moest toegeven dat het criterium van de overheidsfinanciën strikter geïnterpreteerd kan worden, hetgeen niet wegneemt dat de besluitvorming in overeenstemming is met het Verdrag van Maastricht. Hij meende dat er geen steun te vinden is voor een striktere interpretatie, die er op zich toe zou hebben geleid dat niet alle elf lidstaten zouden kunnen worden toegelaten. De minister bleef echter bij zijn standpunt dat het verantwoord is om met de elf landen de derde fase van de EMU in te treden, zeker ook omdat de inflatiecijfers een boven verwachting goed resultaat hebben laten zien.

De kritiek op Frankrijk is vooral een kritiek op het soort economische politiek dat in Frankrijk gevoerd wordt en niet zozeer een kritiek op het budgettaire beleid. Voor de coördinatie van de economische politiek bestaat een aparte procedure: de zogenaamde globale richtsnoeren. Het is de bedoeling om deze coördinatie te versterken en om het economische beleid van de verschillende lidstaten op kritische wijze te evalueren. De minister was zeker van plan om in Europees verband uiteen te zetten dat arbeidsduurverkorting zonder dat daar het inleveren van loon tegenover staat de economie alleen maar kan schaden.

De minister gaf aan dat de Europese Raad lidstaten die door de Ecofin-raad zijn voorgedragen voor deelname aan de EMU, kan uitsluiten van deelname. Het omgekeerde is echter niet mogelijk en de lijst van de Ecofin-raad is derhalve de maximale lijst.

De nieuwe bankwet van Frankrijk wordt momenteel door het parlement behandeld en zal evenals in Luxemburg voor 1 mei van kracht worden. De nieuwe bankwet van Luxemburg heeft een enigszins virtueel karakter omdat zijn centrale bank de facto aangesloten is bij de centrale bank van België.

De versnelde toepassing van het stabiliteitspact is inderdaad een wens van de Nederlandse regering. De minister zei dat deze wens door de andere lidstaten gedeeld wordt. Hij hoopte dat hierover op de komende Ecofin-raad gesproken zal worden en dat dit resulteert in een advies aan de regeringsleiders.

De minister bevestigde dat de Europese Commissie een belangrijke rol heeft in het besluitvormingsproces, waarbij in het oog gehouden moet worden dat de besluiten van de Commissie de instemming van de Ecofin-raad moeten hebben. Dit betekent dat een ontheffing van een buitensporigtekortoordeel door de Commissie wordt voorgesteld maar dat de beslissing hierover met een gekwalificeerde meerderheid in de Ecofin-raad genomen wordt. Er is inmiddels afgesproken dat de Commissie standaard rapporteert over ieder land dat de 3%-norm overschrijdt. Dit vergroot de geloofwaardigheid van het stabiliteitspact en maakt het mogelijk dat de Ecofin-raad lidstaten die de 3%-norm overschrijden tijdig aanspreekt.

Zweden heeft wel een eenzijdig voorbehoud gemaakt over eventuele toetreding tot de EMU, maar heeft nooit een echte opt-outclausule bedongen. Op dit moment voldoet Zweden niet aan de criteria en is ook de bankwet niet aangepast aan de daarvoor gestelde vereisten. De minister hoopte dat Zweden snel tot een ander inzicht zal komen.

In de begrotingsvoornemens van de Italiaanse regering voor 1998 is voorzien in een forse afbouw van de «residui passivi» met 2,25% BBP. Verder heeft zij het voornemen om deze «residui passivi» binnen een termijn van vijf jaar volledig op te ruimen. De minister verwachtte meer duidelijkheid te krijgen over de mate van politieke steun voor deze voornemens tijdens informeel overleg met de Italiaanse minister van Financiën op de Ecofin-raad.

De minister vond het wenselijk om de benoeming van de president van de ECB snel af te ronden. Zonder deze benoeming is het inderdaad onmogelijk om mensen in de subtop van de ECB aan te stellen.

De bilaterale conversiekoersen zullen op 3 mei vastgesteld worden door de ministers van Financiën. Dit betekent dat de koersen vanaf dat moment tot 1 januari 1999 vastliggen en dat deze koersen verdedigd zullen worden. Verder is er zeker geen sprake van een onderwaardering van de gulden. Bij de laatste «realignment» is aangegeven dat de spilkoersen in lijn zijn met de «fundamentals», hetgeen betekent dat men geen veranderingen in de wisselkoersen voorziet.

Buiten een procedure voor lidstaten die de 3%-norm overschrijden is er een «earlywarningmechanisme» dat inhoudt dat lidstaten die uit de boot dreigen te vallen een waarschuwing kunnen krijgen van de Ecofin-raad. Verder zijn er de procedures die verbonden zijn aan het stabiliteitspact.

De wijziging van de Bankwet betreft een schoonheidsfoutje in een artikel dat de positie van de bankpresident regelt. In dit artikel wordt niet duidelijk gemaakt dat de president in de board of governors op persoonlijke titel spreekt zoals door de EMI is voorgeschreven. De regering streeft ernaar om dit voor 1 juli te corrigeren.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Ybema

De voorzitter van de algemene commissie voor Europese Zaken,

Ter Veer

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), A. de Jong (PvdA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Walsem (D66) en Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Heeringa (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), G. de Jong (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Rijpstra (VVD), Verkerk, Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Leerkes (Unie 55+), Koenders (PvdA), Hessing (VVD), Van Boxtel (D66), De Haan (CDA) en Marijnissen (SP).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Weisglas (VVD), Terpstra (CDA), Verspaget (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Ter Veer (D66), voorzitter, Ybema (D66), Van Middelkoop (GPV), Leers (CDA), Sipkes (GroenLinks), Woltjer (PvdA), ondervoorzitter, Hendriks, Gabor (CDA), Voûte-Droste (VVD), Schuurman (CD), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Rouvoet (RPF), Van Waning (D66), Rehwinkel (PvdA) en Koenders (PvdA).

Plv. leden: Bukman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Wagenaar (PvdA), Blaauw (VVD), Verhagen (CDA), Van der Ploeg (PvdA), Hillen (CDA), Koekkoek (CDA), Wessels (D66), Van den Berg (SGP), Van der Hoeven (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Witteveen-Hevinga (PvdA), Meyer (groep-Nijpels), G. de Jong (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Poppe (SP), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Roethof (D66), Crone (PvdA), Verbugt (VVD), Leerkes (Unie 55+), Hoekema (D66), Lilipaly (PvdA) en Adelmund (PvdA).

Naar boven