25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid

Nr. 79 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2014

Op 16 oktober sprak ik met de leden van de vaste commissie van financiën in een algemeen overleg over internationale ontwikkelingen op fiscaal terrein. Ik dank de leden voor de vruchtbare gedachtewisseling over een keur aan internationale ontwikkelingen. Ik heb toegezegd schriftelijk terug te komen op een aantal onderwerpen.

Country by Country Reporting & Gegevensuitwisseling verrekenprijzen

De leden Merkies (SP) en Klaver (GroenLinks) hebben vragen gesteld over openbaarmaking van het onderzoek van PWC inzake publieke country-by-country reporting in de EU voor banken. Daarnaast heeft het lid Merkies gevraagd of verrekenprijzen automatisch kunnen worden uitgewisseld. Zoals toegezegd in het algemeen overleg, zal ik hier ook nader op in gaan. De OESO besteedt veel aandacht aan het onderwerp transparantie bij verrekenprijzen in actiepunt 13 van het BEPS-project. Ik zal een update geven van waar de discussie nu staat en wat de Nederlandse positie is.

In de eerste plaats brachten de genoemde leden een onderzoek van PwC ter sprake dat in opdracht van de Europese Commissie eventuele negatieve gevolgen van de Country by Country Reporting-verplichtingen voor de concurrentiepositie, beschikbaarheid van investeringen en krediet en de stabiliteit van het financiële stelsel in kaart brengt. Deze leden vroegen of dit onderzoek openbaar gemaakt kan worden. De Europese Commissie heeft zijn conclusies en het bedoelde rapport inmiddels op 30 oktober zelf openbaar gemaakt. Mede op basis van dat rapport concludeert de Commissie dat van de Country by Country Reporting-verplichtingen geen negatieve gevolgen te verwachten zijn, en dat er derhalve geen reden is de invoering van deze verplichtingen, zoals voorzien per 1 januari 2015, op te schorten.1

In de tweede plaats is gesproken over het belang van Country by Country Reporting en van automatische uitwisseling van verrekenprijsgegevens. Nederland is in algemene zin voorstander van spontane en automatische gegevensuitwisseling. Voor zorgvuldige en efficiënte gegevensuitwisseling zijn goede internationale afspraken onontbeerlijk. Daarom verwelkomt Nederland ook de stappen onder actiepunt 13 (waar de Country by Country rapportage deel van uitmaakt) van het BEPS-actieplan.

Het is niet efficiënt voor belastingdiensten om alle verrekenprijzen van alle bedrijven met elkaar te vergelijken. Belastingdiensten beginnen daarom gewoonlijk met een risicoselectie. De OESO voorstellen werken ook op die basis.

De OESO werkt aan een drieluik voor documentatieverplichtingen inzake verrekenprijzen. De master file, de country file en het Country by Country Reporting template. Een beschrijving van het wereldwijde verrekenprijsbeleid van een multinational wordt opgenomen in de master file. De informatie over verrekenprijzen die de lokale vestiging aangaan in een bepaald land worden in de voorgestelde aanbevelingen opgenomen in de country file. Het Country by Country Reporting template bevat onder andere informatie over de wereldwijde verdeling van de winst en de betaalde belasting van een multinational. Deze informatie kan door belastingdiensten worden gebruikt voor risicoselectie.

De deelnemende landen aan de OESO BEPS discussie zijn het eens geworden over welke informatie moet worden verstrekt. De OESO werkt nu nog aan een voorstel over hoe het drieluik aan informatieverplichtingen voor verrekenprijzen het best kan worden geïmplementeerd. Voor Nederland zijn in deze afweging van belang, de gekozen methode moet: snel genoeg zijn in verband met het nut voor risicoselectie, zo laagdrempelig mogelijk zijn zodat zo veel mogelijk landen (m.n. ook ontwikkelingslanden) kunnen meedoen, zo efficiënt mogelijk zijn met zo min mogelijk administratieve lasten voor bedrijfsleven en uitvoeringslasten voor de belastingdiensten, waarborgen bevatten tegen onbedoelde verspreiding van vertrouwelijke informatie, voorkomen dat het bedrijfsleven wordt geconfronteerd met conflicterende wetgeving.

De master file en country file zijn min of meer vergelijkbaar met het door de EU Joint Transfer Pricing Forum ontwikkelde voorbeeld, de gedragscode ter zake van Transfer Pricing Documentation (EU TPD). Als bedrijven gebruik maken van de EU TPD dan kan de belastingdienst deze informatie bij de lokale vestiging van het bedrijf opvragen. Als de OESO voor distributie van de master file en de country file het voorbeeld van de EU TPD volgt dan kan de informatie lokaal worden opgevraagd en behoeft deze dus niet via het verdragen netwerk te worden uitgewisseld. Met name voor het nieuwe element (het Country by Country Reporting template) onderzoekt de OESO momenteel wat de voor- en nadelen zijn van via (belasting)verdragen deze informatie aanleveren ten opzichte van de informatie rechtstreeks opvragen bij de lokale vestiging van het bedrijf op dezelfde manier als bij de EU TPD. Als de uitkomst van deze discussie wordt dat het Country by Country Reporting template via (belasting)verdragen moet worden uitgewisseld, dan is Nederland er voorstander van dit automatisch te doen.

Voorgestelde wetswijziging in Ierland

In de context van de discussie over het BEPS-project zijn ook de eenzijdige stappen die Ierland heeft aangekondigd aan de orde gekomen. Het lid-Klaver (GroenLinks) vroeg in het bijzonder op welke termijn de te wijzigen Ierse inwonerschapsbepaling effectief wordt voor nieuwe gevallen. Voor bestaande vennootschappen zal deze maatregel effect sorteren per 1 januari 2021. Voor vennootschappen opgericht in Ierland op of na 1 januari 2015 zal de maatregel per direct van toepassing zijn. Op korte termijn zal er voor Ierse vennootschappen opgericht voor 1 januari aanstaande dus niets veranderen.

Trend bronbelastingen

Naar aanleiding van vragen het lid Merkies (SP) heb ik toegezegd onderzoek te doen naar de trend in bronheffingstarieven.

Alvorens in te gaan op de hoogte van de door Nederland overeengekomen bronbelastingen is het nuttig kort stil te staan bij het verdragsbeleid op dit punt. Ik wil benadrukken dat bronheffingen reële investeringen kunnen verstoren. Uitgangspunt in het verdragsbeleid blijft daarom dat verstorende bronheffingen gereduceerd moeten heffen. Alleen in geval van ontwikkelingslanden kan een verstoring toch gerechtvaardigd zijn gezien hun bijzondere heffingspositie. Overigens blijkt uit het in augustus 2013 gepubliceerde onderzoek van het IBFD dat Nederlandse verdragen met ontwikkelingslanden inhoudelijk niet afwijken van verdragen die deze ontwikkelingslanden met andere landen hebben gesloten.2

Een regressieanalyse van de verdragen overeengekomen in de afgelopen tien jaar laat een stijging van de afgesproken bronbelastingpercentages zien van 0,2 procentpunt per jaar voor dividenden, 0,5 procentpunt voor interest en 0,1 procentpunt voor royalty’s. Hierbij is naar het verband gekeken tussen de datum van ondertekening van het verdrag en de afgesproken belastingpercentages.

Verder laten de gegevens zien dat de overeengekomen bronbelastingtarieven in de door Nederland afgesloten verdragen steeds minder afwijken van de nationale tarieven. Ten slotte moet worden aangetekend dat niet alleen de hoogte van de verdragstarieven en hun afwijking ten opzichte van de nationale tarieven relevant is. Ook is relevant dat de reikwijdte van de bronbelastingverlagingen wordt ingeperkt door het overeenkomen van anti-misbruikmaatregelen. Dergelijke bepalingen zijn, conform het verdragsbeleid en in lijn met de actuele internationale discussie, in toenemende mate opgenomen in verdragen. Als gevolg daarvan komen bronstaten meer heffingsrechten toe.

Herziening verdragennetwerk met ontwikkelingslanden

Tot slot heb ik op verzoek van het lid Klaver (GroenLinks) toegezegd uw Kamer op de hoogte te brengen van de laatste stand van zaken van de verdragen met de 23 ontwikkelingslanden. Voor de volledigheid: in de reactie van 30 augustus 2013 op het SEO-rapport Overige Financiële Instellingen en het IBFD-rapport ontwikkelingslanden is aangegeven dat met 23 ontwikkelingslanden contact zal worden opgenomen over het opnemen van anti-misbruikbepalingen in de met die landen gesloten of af te sluiten belastingverdragen.3 Het gaat om de volgende landen: Bangladesh, Egypte, Ethiopië, Filippijnen, Georgië, Ghana, India, Indonesië, Kenia, Kirgizië, Malawi, Marokko, Moldavië, Mongolië, Nigeria, Oeganda, Oekraïne, Oezbekistan, Pakistan, Sri Lanka, Vietnam, Zambia en Zimbabwe.

Zoals ik in mijn brief van 25 april 2014 heb aangegeven, streef ik ernaar om voor het eind van 2014 contact te leggen met deze 23 ontwikkelingslanden.4 De afgelopen periode is er een aanzienlijke vooruitgang geboekt en inmiddels zijn 22 ontwikkelingslanden benaderd. Een aantal van deze verdragen dient integraal heronderhandeld te worden en bij andere verdragen volstaat een beperkt wijzigingsprotocol met anti-misbruikbepaling. Of, en zo ja wanneer, de inspanningen van Nederland zullen leiden tot een concreet resultaat, zal voor een belangrijk deel afhankelijk van de medewerking van de desbetreffende ontwikkelingslanden.

De status van de onderhandelingen verschilt per ontwikkelingsland. Met Ethiopië is op 18 augustus 2014 het wijzigingsprotocol met anti-misbruikbepaling getekend. Met Ghana, Kenia, Malawi en Zambia is inmiddels overeenstemming bereikt op ambtelijk niveau. Ook in deze wijzigingsprotocollen of verdragsteksten zijn anti-misbruikbepalingen opgenomen. Verschillende landen hebben formeel of informeel toegezegd te zullen reageren. De overige ontwikkelingslanden waarvan we op dit moment nog geen reactie hebben ontvangen, zullen door ons na een redelijke termijn nogmaals benaderd worden.

Ik streef er samen met de verdragspartners naar om de ambtelijke akkoorden spoedig om te zetten in ondertekende akkoorden die dan aan uw Kamer kunnen worden voorgelegd.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Voor het persbericht en achterliggende stukken zie http://europa.eu/rapid/press-release_IP-14–1229_en.htm.

X Noot
2

Brief van 30 augustus 2013, Kamerstuk 25 087, nr. 60.

X Noot
3

Kamerstuk 25 087, nr. 60.

X Noot
4

Kamerstuk 33 750 IX, nr. 25.

Naar boven