25 074
Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)

nr. 161
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 augustus 2008

Bij brief van 10 juli jl. lichtte ik uw Kamer in over de inhoud van het ministerieel overleg dat in het kader van de lopende WTO-ronde vanaf 21 juli te Genève zou plaatsvinden (Kamerstuk 25 074, nr. 159). Bij dezen wil ik u graag, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, informeren over het verloop van het overleg en over het mogelijke vervolgtraject.

De ministeriële bijeenkomst heeft helaas niet geleid tot overeenstemming. Het overleg was ver gevorderd, maar liep vast op een tegenstelling tussen de Verenigde Staten enerzijds en India (en ook China) anderzijds. De tegenstelling – het speciale vrijwaringmechanisme voor ontwikkelingslanden – leek eerder politiek van aard dan een onoverkomelijk technisch probleem. Het is betreurenswaardig dat door de opstelling van deze landen de internationale gemeenschap niet in staat is geweest om tot een akkoord te komen dat wereldwijd een welkom positief geluid zou zijn geweest in deze economisch roerige tijden. Een akkoord dat niet alleen van belang zou zijn geweest voor ontwikkelde landen, maar juist ook voor ontwikkelingslanden.

Hieronder zal ik ingaan op het verloop van de onderhandelingen en een inschatting maken van toekomstige ontwikkelingen.

Verloop van het overleg

De Nederlandse regering onderschrijft de breed gedragen waardering voor de wijze waarop de Directeur-generaal van de WTO, Pascal Lamy, tijdens het ministerieel overleg leiding heeft gegeven aan het proces. Hij had het proces ingedeeld in overlappende overleggroepen, namelijk de (informele) Trade Negotiations Committee (TNC) waarin alle 153 WTO-leden zitting hebben, de zogenaamde green room met een groep van ongeveer dertig à veertig ministers en de G7 (Australië, Brazilië, China, de Europese Gemeenschap, India, Japan en de Verenigde Staten). DG WTO zat alle drie de groepen voor en hield alle groepen op de hoogte van elkaars vorderingen om zo draagvlak te verkrijgen en te behouden voor de geboekte voortgang.

Een compromisvoorstel ten aanzien van de belangrijkste knelpunten op industrieproducten (Non Agricultural Market Access, NAMA) en landbouw dat rekening hield met de posities van alle WTO leden werd weliswaar in eerste instantie goed ontvangen, maar stuitte al snel op weerstand over het speciale vrijwaringmechanisme voor ontwikkelingslanden. Dit mechanisme is bedoeld om ontwikkelingslanden de mogelijkheid te geven hun markt af te schermen door de tarieven te verhogen in geval van een plotselinge toename van de import van een landbouwproduct.

Hoewel een technisch probleem, waarvoor creatieve oplossingen voorhanden waren, bleken de VS en India zich vast te leggen op meer principiële standpunten. De VS wilden niet accepteren dat dit mechanisme zou kunnen leiden tot verhoging van tarieven tot boven de afspraken uit de Uruguay ronde, omdat zij voor de landbouwsector markttoegang wensten voor hun bulkgoederen. India zei niet zonder afdoende voorzorgsmaatregelen markttoegang te kunnen geven voor producten die voor hun kleine boeren mogelijk van levensbelang zijn. Hierdoor vormde het speciale vrijwaringmechanisme uiteindelijk het breekpunt in de onderhandelingen. De positie van de VS werd gedeeld door grote landbouwexporteurs als Uruguay en Paraguay. Aan de andere kant sloot onder meer China zich aan bij de positie van India.

Tijdens het ministeriële overleg kwamen de lidstaten van de Europese Unie bijna dagelijks op politiek niveau (Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, RAZEB) of ambtelijk niveau (Comité 133) samen. Als voorzitter van de EU zat Frankrijk alle bijeenkomsten voor. Zij deden iedere RAZEB verslag van de voortgang van de onderhandelingen en bespraken met de lidstaten de positie en strategie van de EU. Dat verschillende Lidstaten, publiekelijk hun zorgen uitten over de stand van de onderhandelingen maakte het voor de Europese Commissarissen Mandelson voor Handel en Fischer Boel voor Landbouw, niet gemakkelijk.

Tijdens de verschillende RAZEBs heb ik mij ingespannen voor een evenwichtig en ambitieus akkoord, dat zoveel mogelijk recht zou doen aan de ontwikkelingsdimensie van deze ronde en aan onze offensieve en defensieve belangen.

Onderhandelingsvoortgang per onderwerp

Naar het oordeel van de Nederlandse regering hebben de Commissarissen goed werk verricht waarbij het mogelijke eindresultaat een aanvaardbaar compromis zou hebben opgeleverd. Niet alleen hebben zij zich ingezet voor de Europese landbouwbelangen, op NAMA werd reële nieuwe markttoegang gerealiseerd. Ook is het te danken aan de Commissie dat de signalerende conferentie voor diensten heeft plaatsgevonden. De EU heeft een offensieve en zeer constructieve rol in de onderhandelingen gespeeld, waardoor voor het eerst sinds jaren de EU niet onder vuur lag, ook niet op landbouwgebied.

Landbouw

Voor landbouw was het voor de EU van groot belang dat de onderhandelingsresultaten onder meer zouden leiden tot consolidatie van de groene boxcriteria respectievelijk het hervormde Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Daarnaast was ook voor Nederland parallelle uitfasering van alle vormen van exportsteun, uitfasering van exportrestituties op basis van budget en opname van een referentieperiode voor de toegepaste steunniveaus van belang. Nederland steunde de inzet van de Commissie de omvang van tariefcontingenten zo beperkt mogelijk te houden en de reikwijdte van de bestaande speciale vrijwaringclausule voor ontwikkelde landen te beperken. Het compromisvoorstel van Lamy was voor Nederland alleszins acceptabel. De groene box en daarmee de toekomst van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid was veilig gesteld en de defensieve en offensieve belangen van Nederlandse sectoren als zuivel, suiker en varkens waren goed verwoord in het compromis.

NAMA

Voor NAMA was overeenstemming bereikt over vaststelling van de coëfficiënten voor de Zwitserse formule en van de bijbehorende flexibiliteiten voor ontwikkelingslanden. Zelfs voor gevoelige onderwerpen als de invulling van de anti-concentratieclausule (belangrijk voor EU, in het bijzonder Duitsland) en de sectorale overeenkomsten (belangrijk voor de VS), was voortgang geboekt. De anti-concentratieclausule houdt in dat een land niet een gehele sector kan uitsluiten van de afgesproken tariefreductie. Sectorale overeenkomsten zijn bedoeld om vrijwillig voor een bepaalde sector zoals chemie, machines of juwelen juist verdergaande tariefreductie of zelfs volledige -afschaffing af te spreken.

Diensten

De signalerende conferentie voor diensten is positief verlopen. Ministers gaven positieve signalen. De meeste signalen hielden consolidatie van markttoegang in, maar voor enkele markten en sectoren werd er ook nieuwe markttoegang geboden, bijvoorbeeld voor financiële dienstverleners in China. De bedoeling was dat de definitieve dienstenaanbiedingen op 15 oktober a.s. af moesten zijn, maar deze deadline valt weg nu geen overeenstemming is bereikt over de modaliteiten voor landbouw en NAMA.

Geografische indicaties

Tijdens het ministeriële overleg is ook gesproken over verbetering van de bescherming van geografische indicaties (GI’s), zoals Parmaham en Roquefort, in combinatie met een voorstel over openbaarmaking in octrooiaanvragen van de herkomst van genetische bronnen en/of traditionele kennis voor. Een groep van 108 Lidstaten had dit voorstel ingediend, maar vooral de VS waren mordicus tegen. Onder zogenaamde «good offices» van de Noorse Minister Store werden vorderingen gemaakt die mogelijk zouden leiden tot een akkoord over het wereldwijde gebruik van een register met de bekende GI’s en werkprogramma’s voor de uitbreiding van dat register en de openbaarmaking van herkomst van genetische bronnen en/of traditionele kennis.

Ontwikkelingsdimensie

Veel ontwikkelingslanden hebben actief deelgenomen aan de onderhandelingen. Niet alleen de grootste landen uit verschillende regio’s (China, Brazilië, India, Zuid-Afrika) maar ook een grote groep kleinere landen (Argentinië, Mexico, Venezuela, Costa Rica, Cuba, Barbados; Indonesië, Maleisië, Thailand, Burkina Faso, Filippijnen, Pakistan, Bangladesh; Egypte, Mauritius, Ivoorkust, Kenia, Oeganda, Lesotho) die al dan niet namens een bredere groep deelnamen aan de onderhandelingen (ACP groep, Afrika-groep, groep van Minst Ontwikkelde Landen, «Cotton Four», enz.). Dit bevestigt een verheugende trend van de afgelopen jaren, waarbij ontwikkelingslanden de capaciteit hebben om serieus mee te spreken over de hervorming van de multilaterale handelsregels.

Het bijna behaalde resultaat zou in grote mate recht hebben gedaan aan het ontwikkelingskarakter van deze ronde. Naast eerder geboekte resultaten als afschaffing van exportsubsidies voor de landbouw en (vrijwel) geheel quota- en tariefvrije markttoegang voor de minst ontwikkelde landen zouden ook de plafonds voor handelsverstorende steun aan de landbouw fors worden verlaagd (tot ruim 80% minder voor EU en ruim 70% minder voor VS). Daarbij moet worden opgemerkt dat onder de huidige omstandigheden van hoge wereldmarktprijzen de lagere plafonds geen gevolgen zouden hebben voor de werkelijk verleende steun. Bij markttoegang voor de minst ontwikkelde landen was de vraag per wanneer daadwerkelijk tot 100% quota- en tariefvrije markttoegang kon worden gekomen. Verder zouden de landbouwtarieven van ontwikkelde landen met gemiddeld 54% omlaag gaan. Het EU-aanbod bedroeg zelfs een gemiddelde reductie van 60%. Industrietarieven van rijke landen zouden worden gemaximeerd op 8% en tariefescalatie, die vooral ten nadele van ontwikkelingslanden werkt, zou worden afgebouwd, omdat de hoogste tarieven het sterkst zouden dalen. De meer bescheiden tariefreductie die opkomende landen zouden toepassen zou de Zuid-Zuid handel ten goede komen.

Persoonlijk heb ik aandacht gevraagd voor de situatie van de «Cotton Four», de vier grote katoenproducenten in Afrika, te weten Benin, Burkina Faso, Tsjaad en Mali die baat hebben bij verdere afbouw van de evident handelsverstorende steun aan de katoensector in de VS.

Conclusie en vooruitblik

Voor een middelgrote, open economie als de Nederlandse is open multilaterale handel van groot belang. Het transparante, non-discriminatoire en open handelsregime van de WTO biedt handel en investeerders houvast en zekerheid. Het is dan ook wrang te constateren dat het niet gelukt is het momentum te benutten voor een doorbraak op landbouw en NAMA. Voor landbouw en NAMA had men voor meer dan 90% van de onderwerpen overeenstemming bereikt. Het is nu van belang te bezien of de geboekte voortgang te behouden is en we na een korte afkoelingsperiode, weer de draad op kunnen pakken. In dit licht is het verheugend dat de voorzitters van de onderhandelingsgroepen voor landbouw en NAMA de voortgang van de afgelopen ministeriële schriftelijk hebben vastgelegd. Wellicht dat in Genève in september op ambtelijk niveau reeds besprekingen zullen starten om de beide grote openstaande punten (vrijwaringmechanisme en katoen) verder in te vullen. Mogelijk kan dan pas na de presidentsverkiezingen in de VS (november 2008) – en eventueel na de parlementsverkiezingen in India (mei 2009) – weer een bijeenkomst op ministerieel niveau worden belegd om tot overeenstemming te komen.

Het zou zeer waardevol zijn als de geboekte vooruitgang van het overleg vast kan worden gehouden. Goed nieuws in dat opzicht is dat Lamy momenteel in India en de VS probeert de onderhandelingen vlot te trekken om toch dit jaar nog afspraken te kunnen maken. Ook Brazilië spant zich hiervoor in. Het lijkt erop dat alle hoofdrolspelers opnieuw een poging willen wagen om een deal te bereiken.

Een risico van het uitblijven van resultaat van de ministeriële is dat landen zich nu alleen gaan richten op bilaterale of regionale vrijhandelsakkoorden en de WTO een tijd links zullen laten liggen. Vooral voor veel ontwikkelingslanden die niet of minder aan dergelijke akkoorden zullen deelnemen, zal dat een negatief effect hebben.

Een positief resultaat van het ministerieel overleg was een welkom signaal geweest in deze voor de wereldeconomie onzekere tijden en een bewijs dat de wereldgemeenschap in staat is om meningsverschillen te overbruggen en gezamenlijk een antwoord te geven op uitdagingen waar alle landen mee worden geconfronteerd. Het zou ook de kans op succesvolle onderhandelingen over het klimaat vergroten en bijdragen aan de zoektocht naar wereldwijde oplossingen voor de toenemende energievraag.

Een Doha deal voor modaliteiten is ook een extra waarborg ter voorkoming van toekomstig protectionisme. Het is immers belangrijk de grote spelers, waaronder de opkomende economieën, te binden door de regels te versterken en de tariefplafonds omlaag te brengen. Ik zal mij persoonlijk blijven inzetten voor een spoedige hervatting en afronding van de Doha-onderhandelingen.

De staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk

Naar boven