25 074
Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)

nr. 159
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juli 2008

Eind vorige maand lichtte ik uw Kamer in over ministerieel overleg dat in het kader van de lopende WTO-ronde zal plaatsvinden vanaf 21 juli te Genève (Kamerstuk 25 074, nr. 158). Uw Vaste Commissie voor Economische Zaken vroeg daarop om een beschrijving van de laatste stand van zaken uiterlijk 10 juli na het uitkomen van de nieuwe onderhandelingsteksten. Graag voldoe ik mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan dit verzoek. Hoewel nieuwe onderhandelingsteksten nog niet beschikbaar zijn, en niet zeker is wanneer de teksten beschikbaar zullen komen, leek het mij wenselijk u toch reeds te informeren. Ook omdat inmiddels een vrij helder inzicht bestaat in de onderwerpen die zullen worden besproken tijdens de ministeriële bijeenkomst. Mochten de nieuwe onderhandelingsteksten toch dermate afwijken van de huidige inschatting, dan zal ik u daarover nader informeren.

Doel van genoemd overleg later deze maand is in de eerste plaats vaststelling van zogenoemde modaliteiten voor landbouw en niet-agrarische markttoegang (nama). In eerste instantie zal een evenwichtig samengestelde groep van ongeveer dertig ministers pogen hierover overeenstemming te bereiken, waarna dit aan het alle leden van de WTO zal worden voorgelegd. Deze modaliteiten bestaan voornamelijk uit reductiepercentages voor tarieven – en uitzonderingen hierop – en landbouwsteun, die nadien zullen worden uitgewerkt. Bij landbouw gaat het ook om afschaffing van exportsteun en disciplines voor voedselhulp, staatshandel en exportkredieten. Parallel aan de uitwerking van deze modaliteiten voor nama en landbouw zal dan later dit jaar ook worden onderhandeld over afronding van de andere dossiers – diensten, handelsfacilitatie, WTO-regels – opdat het mogelijk zal worden de gehele ronde eind dit jaar af te sluiten.

In de week van 21 juli aanstaande zal ook een ministeriële sessie over diensten worden georganiseerd om landen aan te moedigen tot nieuwe aanbiedingen in antwoord op verzoeken die aan partijen zijn gedaan. Ook wenst een groot aantal landen op het terrein van intellectuele eigendom bescherming van geografische indicaties te agenderen (een punt van de EU), samen met openbaarmaking in octrooiaanvragen van de herkomst van genetische bronnen en/of traditionele kennis (met name ontwikkelingslanden hechten hieraan). Tenslotte zal een aantal landen druk uitoefenen om erkenning van een omstreden deel van de Amerikaanse antidumpingpraktijk van tafel te krijgen (de methodiek van «zeroing» bij bepaling van de hoogte van antidumpingheffingen is reeds meermalen in WTO-procedures veroordeeld; de VS probeert nu via onderhandelingen dekking hiervoor te krijgen). De Nederlandse inzet en positie hierover heb ik u in de beantwoording van Kamervragen van lid Ten Hoopen (d.d. 8 juli 2008), uiteengezet. Ik ben mij terdege bewust dat Nederlandse sectoren als chemie en metaal schade zouden kunnen ondervinden wanneer«zeroing» in de WTO-regels zou worden opgenomen en zal mij dan ook inspannen om opname van de voorstellen van de Verenigde Staten tegen te gaan.

Op dit ogenblik wordt in Geneve verder onderhandeld over oplossingen voor meer technische kwesties in een poging om ministers in staat te stellen zich te concentreren op hoofdzaken. Daarom zijn nieuwe onderhandelingsdocumenten over landbouw en nama nog niet verschenen. De hoofdzaken waarop ministers beslissingen zullen moeten nemen zijn echter wel al duidelijk. Parallel aan dit meer technische werk is een horizontaal proces op gang gebracht, onder leiding van de Directeur-Generaal van de WTO, de heer Pascal Lamy, ter voorbereiding van het ministeriële overleg.

NAMA (niet-agrarische markttoegang)

Bij nama zullen ministers een oplossing moeten vinden voor de coëfficiënten in de formule voor tariefreductie, voor de extra flexibiliteit die ontwikkelingslanden zullen genieten door uitzondering van een aantal tarieflijnen van toepassing van de reductieformule (de minst ontwikkelde landen hoeven hun tarieven niet te verlagen), en voor de mate waarin recent tot de WTO toegetreden landen – lees China – een soepele behandeling toekomt door middel van (erg) lange termijnen voor implementatie van verdere tariefreductie.

Daarnaast zal ook de zogenoemde anticoncentratie clausule een belangrijk punt van onderhandeling zijn. Hierbij gaat het erom dat opkomende landen niet hele sectoren uitzonderen van tariefverlaging, bijvoorbeeld de automobielsector. Verder zullen sectoronderhandelingen aan de orde komen. Zulke onderhandelingen zijn erop gericht in bepaalde sectoren, bijvoorbeeld de chemie, tot afschaffing van tarieven te komen, waarbij deelname weliswaar niet verplicht is, maar om tot een evenwichtig resultaat te komen is het van belang dat een voldoende aantal relevante (ook opkomende) landen deelneemt hieraan. Ook hebben de VS aangegeven pas tegen het eind van de onderhandelingen over nama-modaliteiten te zullen bezien of een datum voor volledige quota- en tariefvrije toegang voor de minst ontwikkelde landen zonder enige uitzondering kan worden toegezegd (thans is het mogelijk 3% van de tarieflijnen uit te zonderen). Tenslotte blijven maatregelen om erosie van tariefpreferenties te verzachten omstreden. Zo hebben sommige ontwikkelingslanden belang bij uitstel van tariefverlaging bij bijvoorbeeld textiel en kleding maar andere niet.

Een complicatie voor de onderhandelingen over nama is gebleken dat een vrij groot aantal ontwikkelingslanden heeft aangegeven eerst de uitkomsten van de landbouwonderhandelingen te willen afwachten. Het ambitieniveau van die uitkomsten zou dan voor hen bepalend zijn voor bereidheid stappen te zetten bij nama.

Landbouw

De Voedseltop van de VN begin vorige maand in Rome, waar Nederland werd vertegenwoordigd door de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Ontwikkelingssamenwerking, bevestigde onder meer dat WTO-landen streven naar spoedige en succesvolle afronding van de WTO-ronde met een breed en ambitieus resultaat dat zal bijdragen aan voedselzekerheid in ontwikkelingslanden. Voorts werd het belang onderstreept van verdere vrijmaking van de landbouwhandel door vermindering van marktbescherming en handelsverstorend beleid, ook om nieuwe marktkansen voor boeren in ontwikkelingslanden te scheppen.

In Genève zullen ministers het eens moeten worden over beperking van binnenlandse steun aan de landbouw, waarbij vooral de positie van de Verenigde Staten in het geding is. Daar voorziet een nieuwe Farm Bill in verruiming van steun, terwijl een aantal WTO-partners juist uit is op verlaging van het toegestane plafond tot het niveau van werkelijke uitgaven de afgelopen jaren, wat neerkomt op meer dan een halvering van het plafond. Daarnaast zullen tariefreductiepercentages moeten worden vastgesteld en zullen uitzonderingen en vrijwaringsmogelijkheden voor ontwikkelingslanden aan de orde komen. Verder zal afbouw van vooral Amerikaanse, maar ook de bescheidener Europese, steun aan de katoensector apart worden behandeld, evenals disciplines voor de uitfasering van exportsteun (exportsubsidies, exportkredieten, voedselhulp, staatshandelsondernemingen). Tenslotte lijkt overeenstemming over een lijst van gunstig te behandelen tropische producten vooral af te hangen van het overleg dat de EU nu voert met Latijns-Amerikaanse landen over bananen (na een aantal veroordelingen dient de EU een nieuw invoerregime in te stellen).

Overige ontwikkelingsaspecten

De Doha Ronde is een ontwikkelingsronde en dat komt allereerst tot uitdrukking in die bovengenoemde modaliteiten voor landbouw en nama met een bepaalde ontwikkelingsdimensie, maar daarnaast zijn ook andere onderdelen van de onderhandelingsagenda van belang voor het ontwikkelingskarakter van de Doha Ronde. Deze «overige ontwikkelingsaspecten» zullen pas later in de onderhandelingen aan bod dienen te komen, maar niet uitgesloten kan worden dat met name de armste en meest kwetsbare ontwikkelingslanden al in deze fase om garanties zullen vragen met betrekking tot de volgende punten:

• de kwaliteit van de dienstenaanbiedingen van de ontwikkelde landen (o.a. mode 4 over het toelaten van arbeidskrachten);

• snelle realisatie van 100% vrije markttoegang voor alle producten uit alle MOL’s op markten van ontwikkelde landen en grotere ontwikkelingslanden;

• disciplinering van antidumping en (visserij)subsidies;

• de aan arme ontwikkelingslanden te verlenen hulp bij de uitvoering van een handelsfacilitatie-akkoord; de impact van een dergelijke overeenkomst is voor ontwikkelingslanden volgens de Wereldbank nog belangrijker dan een dienstenakkoord;

• afspraken over speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden in het kader van bestaande WTO-akkoorden;

• (geen deel van maar wel complementair aan de Doha-ronde) concretisering van in Hong Kong toegezegde, aan arme ontwikkelingslanden te verlenen Hulp voor Handel. Met name de EU-lidstaten die nog ver verwijderd zijn van realisatie van de 0,7% ODA/BNI-doelstelling kunnen ter verbetering van het onderhandelingsklimaat een belangrijke rol spelen door tijdig concrete verhogingen van hun Hulp voor Handel-budgetten aan te kondigen.

Nederlandse inzet

In deze fase van de onderhandelingen is het van belang dat de EU haar eenheid bewaart en dat de Commissie en de Lidstaten gezamenlijk optrekken. Nederland zal zich inzetten voor een gemeenschappelijke aanpak die een sterke onderhandelingspositie van de EU ondersteunt.

De Nederlandse inzet blijft: een evenwichtig en ambitieus akkoord over modaliteiten voor landbouw en nama dat recht doet aan de ontwikkelingsdimensie van deze ronde. Dit betekent dat ook van opkomende landen een reële bijdrage kan worden gevraagd aan het resultaat op nama, ook om de Zuid-Zuid handel te stimuleren. Het is van groot belang dat er niet alleen meer daadwerkelijke markttoegang op de markten van OESO-landen wordt verkregen, maar ook op de markten van opkomende economieën zoals India en Brazilië. Een anticoncentratieclausule is in dit verband van belang. Een sectorale overeenkomst over afschaffing van tarieven voor de chemie is voor Nederland interessant. Voorts zal Nederland zich inzetten voor werkelijk onbeperkte quota- en tariefvrije markttoegang voor de minst ontwikkelde landen tot de markten van rijke en opkomende economieën. Tenslotte is ook een behoorlijke reductie van tarieven van rijke landen een Nederlands belang, zowel om markttoegang elders te verbeteren, als om de doorvoerfunctie richting andere EU-landen verder te ontwikkelen.

Nederland streeft naar een landbouwakkoord dat leidt tot substantieel minder handelsverstorende subsidies, vergroting van de markttoegang en volledige parallelle uitfasering van alle vormen van exportsteun. De EU moet zich ook blijven inzetten voor de zorgvuldige behandeling van non-trade concerns als dierenwelzijn en milieu zowel in de huidige Doha-ronde (in het kader van de groene box), als in toekomstige onderhandelingsrondes, rekening houdend met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. Volledige parallelle uitfasering van alle vormen van exportsteun dient het uitgangspunt te zijn. Uitfasering van exportrestituties op basis van budget houdt de voorkeur: voor de toegepaste steunniveaus dient een referentieperiode te worden opgenomen. De Commissie dient zich over de wijze waarop tariefcontingenten dienen te worden berekend, blijvend in te spannen voor zo beperkt mogelijke tariefcontingenten, inclusief het gebruik van de meest toepasselijke consumptiedata. Bij de EU-keuze van gevoelige producten moet rekening worden gehouden met een aantal dierenwelzijngevoelige producten (pluimveevlees, eiproducten en varkensvlees). Nederland steunt de inzet van de Commissie om de reikwijdte van de bestaande speciale vrijwaringsclausule voor ontwikkelde landen te beperken, maar wel te behouden en om de criteria van de groene box, die niet of nauwelijks handelsverstorende steun vrijstelt van reductieverplichtingen, niet aan te scherpen. Wat betreft ontwikkelingsaspecten betekent een goed akkoord een bijdrage aan het dichterbij brengen van de verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen. Dat betekent onder andere concrete resultaten boeken ten aanzien van verruiming van markttoegang (met name volledig vrije markttoegang voor alle producten afkomstig uit de minst ontwikkelde landen) en significante verlaging en disciplinering van handelsverstorende landbouwsteun voor producten die van belang zijn voor ontwikkelingslanden (in het bijzonder katoen). Daarnaast moet er voldoende flexibiliteit zijn voor (arme) ontwikkelingslanden (speciale producten, speciale vrijwaring).

Wat de andere thema’s betreft hecht Nederland er belang aan dat de ministeriële sessie over diensten daadwerkelijk een impuls geeft aan de onderhandelingen op dat terrein en zou een kritische noot over Amerikaanse antidumpingpraktijken welkom zijn. Voorts zou benadrukt moeten worden dat het openstellen van dienstensectoren voor aanbieders uit het buitenland in beginsel positief werkt voor de dynamiek van deze sectoren: een toename in concurrentie van aanbieders van diensten zou in principe moeten leiden tot betere kwaliteit dienstverlening en een lagere prijs.

Voor het overige zal de delegatie zich tijdens de ministeriële bijeenkomst richten naar de inhoud van eerdere brieven over deze WTO-ronde aan uw Kamer (in het bijzonder kamerstukken 25 074 nr. 104 d.d. 21 november 2005, nr. 149 d.d. 29 februari 2008 en nr. 150 d.d. 6 mei 2008).

Een evenwichtig en ambitieus akkoord eind deze maand moet de weg vrij maken voor afsluiting van de ronde eind dit jaar. Dit is belangrijk als signaal dat de multilaterale aanpak van uitdagingen werkzaam is en dat verminderde groeivooruitzichten niet drijven in de richting van protectionisme. Juist nu kan de wereldeconomie de stimulans van handelsvrijmaking en een gezaghebbende multilaterale handelsorganisatie goed gebruiken. Zoals ook unaniem op de bijeenkomst van de G8 deze week is bevestigd, is het gezien de cruciale fase waarin de onderhandelingen zich nu bevinden, van belang om met urgentie richting afronding te werken en moet door landen een substantiële bijdrage geleverd worden met het oog op het bereiken van modaliteiten op landbouw en nama alsmede tastbare resultaten op het gebied van diensten.

De staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk

Naar boven