24 827 Decoratiestelsel

Nr. 13 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 oktober 2010

In de brief van de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 februari 2010, kenmerk 2010Z03551/2010D09896, wordt de vraag gesteld de Tweede Kamer te informeren over de mogelijkheden tot, en de voortgang bij, het oplossen van de problemen bij de verplichting voor nabestaanden om Koninklijke onderscheidingen terug te sturen.

De versierselen bij Koninklijke onderscheidingen moeten bij overlijden van de gedecoreerde worden geretourneerd. Van de versierselen wordt 96% zonder problemen terugontvangen. Veelal gebeurt dit spontaan, anders na beleefd rappel. Vanzelfsprekend worden geen verzendkosten in rekening gebracht.

Soms wordt er door de nabestaanden ook prijs gesteld op behoud van het versiersel als herinnering. Sinds 1995 bestaat in die gevallen de mogelijkheid het versiersel langdurig in bruikleen te verkrijgen na betaling van een borgsom. Deze varieert van € 193 voor een versiersel voor een Lid in de Orde van Oranje Nassau tot € 2093 voor een versiersel voor een Ridder Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Veelal hebben nabestaanden geen moeite met betaling van die borgsom. In een aantal gevallen wel. Daarover zijn de vragen gesteld.

De Kanselier der Nederlandse Orden is naar aanleiding van de vragen verzocht te onderzoeken hoe met deze materie wordt omgegaan in de ons omringende koninkrijken. Uit dit onderzoek blijkt dat versierselen na overlijden van de gedecoreerde moeten worden ingeleverd in Denemarken, Luxemburg en Zweden.

In Zweden wordt daarop echter geen actief beleid gevoerd. In het Verenigd Koninkrijk verwacht men ook van de nabestaanden van gedecoreerden dat de versierselen worden geretourneerd. Dit betreft de hogere graden, de lagere graden niet. In Noorwegen en Spanje hoeven onderscheidingen niet te worden geretourneerd.

Het Kapittel der Civiele Orden heeft bij brief van 11 mei 2010 naar aanleiding van de gestelde vragen aangegeven dat er, gelet op het breed aanvaarde en in de praktijk probleemloos werkende beleid ten aanzien van het terugzenden van de versierselen, geen reden bestaat in dit beleid verandering te brengen.

De voornaamste bezwaren tegen het huidige stelsel concentreren zich op twee punten. In de eerste plaats wordt de nabestaande van een gedecoreerde op een emotioneel moment belast met het feit dat een onderscheiding moet worden geretourneerd. In de tweede plaats wordt het vreemd gevonden dat voor behoud van een «cadeau» moet worden betaald. Dit laatste is niet juist. Het gaat bij de onderscheidingen om bruikleen. Het versiersel is geen cadeau, maar symboliseert de Koninklijke erkenning van de drager. De eigenlijke onderscheiding gebeurt bij Koninklijk besluit. Maar gevoelsmatig wordt het soms wel zo beleefd. Dat door retourneren van het versiersel de herinnering aan de decoratie voor de overledene zou worden aangetast kan niet worden gezegd, nu oorkonde en draaginsigne, en daarmee de herinnering aan de decoratie, behouden blijven.

De vraag is gesteld of de bruikleen in deze vorm moet blijven bestaan. Gedacht wordt daarbij aan de mogelijkheid het versiersel te laten behouden, daar waar daaraan bij de nabestaanden behoefte bestaat. Daaraan kleven twee bezwaren.

In de eerste plaats zullen er meer versierselen moeten worden aangeschaft. De terugontvangen onderscheidingen worden namelijk voor zover mogelijk hergebruikt na restauratie. Ook zullen de borgsominkomsten vervallen. De beide posten samen, plus de opbrengst van het omsmelten van versierselen die niet kunnen worden gerestaureerd, belopen ongeveer € 400 000 per jaar. Consequent redenerend zouden ook de reeds betaalde borgsommen moeten worden terugbetaald. Dat bedrag kan volgens de opgave in het onderzoek van de Kanselier voor zover na te gaan gedurende een reeks van jaren oplopen tot € 700 000 per jaar. Daarenboven kunnen door de Kanselarij geen onderscheidingen worden geretourneerd, die sinds 1995 niet meer worden vervaardigd (Eremedailles, verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau in Goud, Zilver en Brons). Een teruggave van deze Eremedailles leidt tot herproductie van reeds niet meer toe te kennen onderscheidingen.

Het tweede bezwaar is dat versierselen kunnen worden verhandeld. De waardigheid en zuiverheid van het decoratiestelsel moeten niet in gevaar worden gebracht doordat decoraties als handelswaar worden aangeboden. De verplichting tot betaling van een borgsom fungeert voor nabestaanden als een moment om te bezien of op het behoud van dit versiersel prijs wordt gesteld. Deze drempel bij voortzetting van de bruikleen fungeert als een zeef die helpt voorkomen dat versierselen achterblijven waar daarop eigenlijk geen prijs wordt gesteld. Een lintje is geen wisseltrofee. De strafbaarstelling van ongeautoriseerd gebruik alleen werkt onvoldoende om dit gevaar tegen te gaan. Het feit dat een niet-gedecoreerde op geen enkele wijze over een onderscheiding kan beschikken maakt de erkenning uniek. Juist het feit dat een onderscheiding niet op anderen kan overgaan, vergroot het persoonlijke karakter van de onderscheiding en daarmee de emotionele waarde daarvan voor de gedecoreerde zelf. Dit symbolische karakter van de onderscheidingen verdient bescherming.

Uitgangspunt blijft dat nabestaanden de decoratie kunnen retourneren. Wie daar emotioneel tegenop ziet, zal in het vervolg de decoratie nog een jaar lang kosteloos mogen behouden. De nabestaanden worden, voor zover men – op grond van de mededeling hierover in de bewaardoos – niet zelf al het initiatief heeft genomen tot retournering, na afloop van dit jaar door de Kanselarij der Nederlandse Orden benaderd met de vraag of de onderscheiding wordt geretourneerd dan wel de wens bestaat om een langduriger bruikleen te verkrijgen. Dat kan, mits de gebruikelijke borgsom wordt betaald.

Gezocht is naar een oplossing waarbij de nabestaanden van de gedecoreerde niet langer worden geconfronteerd met een geldelijke beslissing op het moment van – of vlak na – het overlijden van de gedecoreerde. Deze gang van zaken geeft nabestaanden bovendien een jaar de tijd om een beslissing te nemen over de vraag of op langduriger bruikleen van het versiersel prijs wordt gesteld. De opbrengst van deze oplossing is voorts dat deze, afgezien van frictiekosten gedurende een jaar, geen financiële consequenties zoals hierboven geschetst met zich meebrengt.

De werking van deze oplossing wordt na een aantal jaren geëvalueerd om te bezien of de geregistreerde problemen hiermee voldoende worden ondervangen.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Naar boven