Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juli 2013
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mij verzocht uw Kamer
te informeren over de eventuele implicaties van de uitspraak van de Centrale Raad
van Beroep (verder: CRvB) van 18 juni jl. inzake EU-regels en studiefinanciering.
Met deze brief beantwoord ik aan dit verzoek.
Belang begrip «migrerend werknemer» voor studiefinanciering
Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor studiefinanciering op grond
van de WSF 2000 is het bezitten van een bepaalde nationaliteit. Aan deze voorwaarde
is in ieder geval voldaan als de studerende de Nederlandse nationaliteit bezit. Personen
met de nationaliteit van één van de lidstaten van de Europese Unie, een land dat partij
is bij de overeenkomst betreffende de EER of Zwitserland (verder: EU/EER-onderdanen)
worden voor de toepassing van de WSF 2000 gelijkgesteld met Nederlanders, indien zijzelf,
hun ouder(s) of partner aangemerkt worden als migrerend werknemer. Dit heeft tot gevolg
dat studerenden met de status van migrerend werknemer of met een ouder dan wel partner
met deze status, onder dezelfde voorwaarden aanspraak kunnen maken op studiefinanciering
als studerenden met de Nederlandse nationaliteit. Aldus is de invulling van het begrip
«migrerend werknemer» van belang voor het ontstaan van studiefinancieringsaanspraken.
Een migrerend werknemer is een EU/EER-onderdaan die reële en daadwerkelijke arbeid
verricht die niet van zo geringe omvang is dat het louter om marginale en bijkomstige
werkzaamheden gaat. Nederland gaat ervan uit dat een EU/EER-onderdaan die 32 uur of
meer (en per 1 januari 2014 56 uur of meer) gemiddeld per maand werkt hieraan voldoet
en dus zonder meer de status van migrerend werknemer heeft.
Uitspraak Centrale Raad van Beroep
In zijn uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat een in Nederland wonende en werkende
Letse vrouw die de status van migrerend werknemer heeft deze status niet verliest
door het (door naturalisatie) verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Evenmin
verliest zij deze status door het uit eigen beweging afstand doen van de Letse nationaliteit.
Gevolg hiervan is dat haar dochter, die zelf geen Nederlander is en op grond daarvan
dus geen aanspraak op studiefinanciering heeft, wel als gezinslid van een migrerend
werknemer aanspraak kan maken op studiefinanciering. Dit ondanks het feit dat haar
moeder (nog) enkel de Nederlandse nationaliteit bezit.
Gevolgen uitspraak Centrale Raad van Beroep
Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat een EU/EER-onderdaan met de status van migrerend
werknemer deze status niet verliest door het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit
en het afstand doen van de eigen nationaliteit. Aldus kunnen onder omstandigheden
ook personen met de Nederlandse nationaliteit in Nederland de status van migrerend
werknemer hebben. Daarbij merk ik op dat de CRvB tot zijn uitspraak is gekomen vanwege
een tweetal specifieke omstandigheden, wat betekent dat het oordeel in een soortgelijke
zaak anders kan luiden.
De uitspraak van de CRvB heeft naar verwachting geen grote gevolgen voor de studiefinancieringsaanspraken.
DUO ontvangt minder dan tien keer per jaar een verzoek om studiefinanciering van personen
met de Nederlandse nationaliteit (of gezinsleden daarvan) die de status van migrerend
werknemer reeds hadden voordat zij de Nederlandse nationaliteit verkregen en afstand
deden van hun eigen nationaliteit. In het verleden wees DUO, zoals ook blijkt uit
de zaak die voorlag bij de CRvB, dergelijke verzoeken af, omdat ze ervan uitging dat
deze personen door het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit de status van migrerend
werknemer verloren waarmee ook het afgeleide recht van de student zou komen te vervallen.
Op dit moment wijst DUO dergelijke verzoeken niet (meer) zonder meer af, en beoordeelt
ze deze per geval op basis van de uitspraak van de CRvB.
Ik ga ervan uit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker