24 587 Justitiële Inrichtingen

Nr. 458 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 maart 2012

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is op 11 september j.l. door het lid Van der Staaij (SGP) c.s. een motie ingediend (TK, vergaderjaar 2011–2012, 33 000, nr. 25) waarin de regering wordt verzocht om – binnen de gegeven financiële kaders van het subsidiebeleid voor maatschappelijke organisaties- een positieve prikkel op te nemen voor organisaties die een zeker percentage eigen inkomsten weten te genereren. Tevens werd bij dezelfde motie verzocht te bezien waar de regeldruk en verantwoordingsplichten voor maatschappelijke organisaties verlicht kunnen worden.

Eerder, op 25 november 2010, was bij het debat in het kader van de begroting van het ministerie van Justitie (32 500 VI) eveneens door de heer Van der Staaij c.s. al een motie ingediend over een positieve prikkel voor organisaties die eigen inkomsten weten te genereren (32 500 VI, nr. 42). Deze motie is vervolgens gewijzigd waarbij de Kamer «verzoekt de regering, bij de vormgeving van een nieuw subsidiekader binnen de afgesproken financiële kaders een positieve prikkel in te zetten voor organisaties die ook los van overheidssubsidie inkomsten weten te genereren.» Deze motie is op 7 december 2010 aanvaard (en kreeg als nummer 32 500 VI, nr. 65).

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 14 september 2011 tijdens het Algemeen Overleg (Kamerstukken II 2011–2012, 24 587, nr. 439) over het gevangeniswezen met de Vaste commissie voor Veiligheid en Justitie de Kamer geïnformeerd over onder meer de uitwerking van de motie van der Staaij. Bij brief van 26 oktober 2011 (Kamerstukken II 2011–2012, 24 587, nr. 443) is de uitwerking van deze motie schriftelijk weergegeven en is aangegeven welke acties er vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie zijn genomen om vrijwilligersorganisaties te helpen bij het vinden van additionele financiering bij maatschappelijke partijen. Ik verwijs u graag naar dit uitgebreide antwoord.

Voor bovenvermeld Algemeen Overleg van 14 september 2011 en nog voor ontvangst van de reactie van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft de heer Van der Staaij een nagenoeg gelijkluidende motie ingediend tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 11 september 2011. De reactie op deze motie moet als aanvulling worden beschouwd op de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

De motie beoogt een betere verankering van maatschappelijke organisaties in de samenleving, iets waar het kabinet volledig mee instemt. Om deze verankering mogelijk te maken zullen degenen op wie de organisaties steunen en voor wie zij hun taak verrichten, de belanghebbenden en vrijwilligers, meer bij het proces moeten worden betrokken. Meer aandacht voor burgerbetrokkenheid en invloed (voice) binnen de organisatie is daartoe van belang (zie ook RMO 2009, «Stem geven aan verankering: over de legitimering van maatschappelijke dienstverlening»). De regering wil de kracht in de samenleving zoveel mogelijk stimuleren en aanspreken.

De regering begrijpt het eerste deel van de beide moties op dit onderwerp zo dat wordt gevraagd of het mogelijk is maatschappelijke organisaties die eigen inkomsten weten te verwerven daarvoor extra (financieel) te belonen. Economische neergang en de in het Regeerakkoord afgesproken bezuinigingen maken het niet mogelijk om aan de wens tegemoet te komen om, als algemeen geldend uitgangspunt te gaan hanteren dat in die gevallen een positieve financiële prikkel wordt gegeven. Zoals ook door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie wordt gemeld, steunt de regering de gedachte achter de motie van de heer Van der Staaij en ziet zij graag dat vrijwilligersorganisaties zich voor de financiering niet alleen richten op de overheid, maar ook op andere maatschappelijke partijen. Dit standpunt is ook verwoord in de Beleidsvisie Vrijwilligerswerk bij de sanctietoepassing (Bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 24 587, nr. 394). Er zijn grenzen aan de subsidiemogelijkheden vanuit de overheid.

In bepaalde sectoren geldt al de prikkel dat organisaties, pas wanneer ze een zeker percentage eigen inkomsten weten te genereren, voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Wij zullen ons inspannen om deze prikkel ook in voorkomende nieuwe subsidieregelingen een plaats te geven.

We zien op het speelveld van maatschappelijke dienstverlening initiatieven ontstaan waarbij door een breed scala aan informele aanbieders met weinig of geen subsidie wordt gewerkt aan het bereiken van maatschappelijke doelen.

Het laatste deel van de motie (TK, vergaderjaar 2011–2012, 33 000, nr. 25) vraagt aandacht voor de regeldruk en verantwoordingsplichten van maatschappelijke organisaties. Het kabinet en de medeoverheden werken gezamenlijk al langere tijd aan het terugdringen van de regeldruk en verantwoordingsplichten voor alle subsidieontvangers, en dus ook voor maatschappelijke organisaties. Het kabinet heeft om de regeldruk te verminderen het rijksbrede subsidiekader ingevoerd. Dit kader voorziet in het terugdringen van de regeldruk bij aanvraag en verantwoording van subsidies. Per 1 januari 2012 is dit kader van toepassing op alle rijkssubsidies. In 2010 heeft de VNG dit subsidiekader overgenomen in het model Algemene Subsidieverordening (ASV). Gemeenten die dit model overnemen kunnen de regeldruk voor maatschappelijke organisaties bij aanvraag en verantwoording van de subsidie tot 25% verminderen. In de bestuursafspraken is vastgelegd dat de VNG en het ministerie van BZK in 2012 gezamenlijk gemeenten gaan ondersteunen bij de implementatie van de ASV. De provincies nemen de uitgangspunten van het rijksbrede subsidiekader over in hun verordeningen voor 2013.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies

Naar boven