24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 281 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2014

Ingevolge mijn eerdere toezeggingen1 informeer ik u mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de stand van zaken van de ontwikkeling van een beslagregister, de uitwerking van de rijksincassovisie en de invoering van het moratorium uit de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Tevens informeer ik u zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg (AO) armoede- en schuldenbeleid van 19 juni 2013 over de uitkomsten van het gesprek met het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: LBIO)2.

In vervolg op het debat met u tijdens het voortgezet AO van 4 december 2013 over de motie3 van de leden Kuzu (PvdA) en Schouten (CU) gaat deze brief in op de vervolgstappen van de Minister van Economische Zaken ten aanzien van het ontwerp-Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars.

Tot slot maak ik van de gelegenheid gebruik om u op de hoogte te stellen van de stand van zaken rondom het Europees Fonds voor Meestbehoeftigen (FEAD).

Stand van zaken beslagregister

In lijn met de reactie van het kabinet op het rapport «Paritas Passé, debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden»4 is de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) gestart met de ontwikkeling van een centraal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders. De KBvG wordt hierin financieel ondersteund door de Ministeries van SZW en Veiligheid en Justitie.

Met het beslagregister voor en door gerechtsdeurwaarders wordt een eerste stap gezet richting een breder register. Zo kan op kleine schaal de werking van een dergelijk register worden beproefd. Het is de intentie van het kabinet en de KBvG dat op langere termijn ook door overheidsorganisaties gelegde beslagen en andere overheidsvorderingen in het register worden opgenomen.

Ik heb van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie begrepen dat de KBvG verwacht medio 2014 de bouw van het register gereed te hebben. Vanaf dat moment kunnen de gerechtsdeurwaarders het register gaan vullen en hiermee de eerste ervaringen opdoen. Op basis van die ervaringen kan dan een verdere ontwikkeling naar een breder beslagregister worden bezien en vormgegeven. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft hierover al verkennende gesprekken gevoerd met de Belastingdienst, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en de Landelijke Vereniging voor Lokale Belastingen.

Stand van zaken uitwerking rijksincassovisie

Het kabinet heeft de uitwerking en nadere concretisering van de aanbeveling uit het eerder genoemde rapport Paritas Passé om te komen tot een integrale rijksincassovisie ter hand genomen. Een rijksincassovisie moet meer samenhang brengen binnen het geheel aan (rijks)incassobevoegdheden waardoor het bestaansminimum van mensen beter wordt gewaarborgd.

De eerste contouren van een dergelijke visie heeft het kabinet geschetst in zijn reactie op het rapport Paritas Passé:

  • mensen moeten hun financiële verplichtingen nakomen en als zij dat niet doen mag een schuldeiser met de (dwang)middelen die hem ter beschikking staan incasseren;

  • schuldeisers moeten de beslagvrije voet respecteren. Dat principe geldt ook bij de samenloop van (bijzondere) incassobevoegdheden;

  • bijzondere incassobevoegdheden vragen een zorgvuldige uitvoering, en

  • de invordering door de overheid moet efficiënt en effectief gebeuren.

Deze contouren moeten nader worden ingevuld en geconcretiseerd. Ik vind het belangrijk dat daaraan zo veel mogelijk partijen meewerken die betrokken zijn bij rijksincasso-activiteiten of daardoor worden geraakt. Om die reden heb ik een groot aantal organisaties uitgenodigd voor een bijeenkomst op 25 november 2013 om over dit onderwerp mee te denken. Tijdens de bijeenkomst waren vertegenwoordigers aanwezig van (o.a.) gemeenten, de Landelijke Cliëntenraad, de Nationale ombudsman, de Raad voor de Rechtsbijstand, de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR), de Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK), het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), het Centraal Administratie Kantoor (CAK), gerechtsdeurwaarders, de Nederlandse Vereniging van Incasso-ondernemingen (NVI), het CJIB en een aantal betrokken departementen.

Alle partijen hebben tijdens die dag aangegeven dat zij de overtuiging hebben dat het noodzakelijk is om maatregelen te nemen om het bestaansminimum van mensen beter te waarborgen. Partijen zijn meer dan bereid om mee te denken over oplossingen en om nieuwe werkwijzen te beproeven. Er is breed draagvlak voor samenwerking, afstemming en informatiedeling.

De aanwezige partijen hebben met elkaar onderzocht welke mogelijkheden zij zien om de gesignaleerde knelpunten op te lossen. Doel daarbij was om te komen tot concrete oplossingen om het bestaansminimum (de beslagvrije voet) van mensen beter te waarborgen.

Tijdens de bijeenkomst zijn door hen verschillende mogelijke oplossingsrichtingen benoemd die in de rijksincassovisie zullen worden uitgewerkt (zonder daarbij uitputtend te willen zijn):

  • via wetgeving harmoniseren van incassobevoegdheden, vereenvoudigen van regels rond de beslagvrije voet alsmede rond de verhouding tussen preferente en concurrente schuldeisers en het tegengaan van ongewenste effecten voor de zogenaamde «niet-kunners» (mensen die wel willen maar niet kunnen betalen);

  • beter inzicht krijgen in de gelegde beslagen bij burgers door middel van een beslagregister en betere informatie-uitwisseling om te kunnen komen tot meer maatwerk voor die burger;

  • samenwerking tussen schuldeisers om te voorkomen dat waar de ene schuldeiser pas op de plaats maakt een andere schuldeiser van deze ruimte gebruik maakt;

  • preventiebeleid en klantvriendelijke communicatie met de schuldenaar;

  • meer onderscheid in de wijze van incasso tussen «niet-willers» en «niet- kunners» (betalingsonwil versus betalingsonmacht);

  • het voeren van een duidelijk en aansprekend incassobeleid door de overheid, waarbij de overheid de regierol neemt om samenhang aan te brengen in incassobevoegdheden en duidelijkheid te creëren met betrekking tot de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen

Ik neem de adviezen en suggesties van alle partijen zeer serieus. Daarom zullen de uitkomsten van de bijeenkomst nader worden geanalyseerd en worden getoetst bij de betrokken partijen. Op basis daarvan wordt de rijksincassovisie opgesteld, in nauw overleg en afstemming met het project Clustering Rijksincasso (onderdeel van de Hervormingsagenda Rijksdienst). Ik heb u tijdens het AO armoede- en schuldenbeleid van 27 november 2013 toegezegd een brief te sturen over BKR als vindplaats van schulden, de uitkomst van mijn gesprek met de telecomsector en de hantering van de beslagvrije voet door overheidsorganen. In deze brief, die ik u in mei zal sturen, zal ik u ook informeren over de verdere voortgang van de ontwikkeling van een rijksincassovisie.

Stand van zaken moratorium

De afgelopen periode hebben de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik gesproken over de nadere vormgeving van het moratorium en de financiering van de kosten van de rechterlijke macht. Een complex vraagstuk en hoewel het meer tijd heeft gekost dan vooraf verwacht, zijn wij tot een oplossing gekomen. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geeft prioriteit aan de voorbereiding van de wetgeving die nodig is om invoering van het moratorium mogelijk te maken. Daarvoor heeft hij vanaf begin 2015 capaciteit vrijgemaakt in zijn wetgevingsprogramma. Ik neem de geraamde kosten van de rechterlijke macht voor mijn rekening. Onze verwachting is, en wij zullen ons daar maximaal voor inzetten, dat het moratorium in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in de loop van 2016 in werking kan treden.

Dat betekent dat in de tussentijd het belang om in te zetten op afspraken tussen schuldhulpverlening en (koepels van) schuldeisers over een periode waarin de schuldeiser zijn incassomaatregelen tijdelijk vrijwillig stopzet, net als de afgelopen periode, onverminderd groot blijft. Partijen kunnen hierover, ook in hun eigen belang, in convenanten procedurele en inhoudelijke afspraken maken. De NVVK heeft in 2011 en 2012, met behulp van een subsidie van het Ministerie van SZW, een impuls gegeven aan de totstandkoming van diverse convenanten. Ook de systemen die de NVVK en de KBvG samen hebben ontwikkeld om te voorkomen dat schuldeisers onnodige kosten voor invorderingsmaatregelen maken op het moment dat iemand bekend is bij de schuldhulpverlening, dragen bij aan de bevordering van een vrijwillige afkoelingsperiode. In een aantal grote steden zijn goede ervaringen opgedaan met deze vorm van professionele samenwerking. Daarom heb ik eind 2013 een subsidie aan de NVVK verstrekt om een landelijke uitrol van systemen van gegevensuitwisseling tussen de schuldhulpverlening en de gerechtsdeurwaarders te bevorderen. Deze wederzijdse informatieverstrekking komt ten goede aan zowel schuldenaren als aan schuldeisers.

Uitkomsten gesprek met het LBIO

Tijdens het AO armoede- en schuldenbeleid met uw Kamer op 19 juni 2013 hebben de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik toegezegd met het LBIO te bespreken welke mogelijkheden en wensen er zijn om nog nadrukkelijker aan de noden van alimentatiegerechtigden tegemoet te komen. In vervolg op mijn toezegging tijdens het AO armoede- en schuldenbeleid op 27 november 2013 informeer ik u hierbij over de uitkomsten van dit overleg.

In gesprek met het LBIO is een aantal door het LBIO gesuggereerde (aanvullende) incassobevoegdheden verkend. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat het aantal verzoeken tot inning van alimentatie door het LBIO toeneemt en de mate waarin het LBIO succes boekt onveranderd groot is. De afgelopen jaren bracht het LBIO in ongeveer 60% van de inningverzoeken de betalingen op gang zonder dat het LBIO de inning hoefde over te nemen. In 2012 is het LBIO gestart met een speciaal interventieteam met als doelstelling dat in meer dan 70% van de verzoeken de inning niet hoeft te worden overgenomen. In totaal komt in een groot aantal gevallen, geschat door het LBIO op ongeveer 90%, door tussenkomst van het LBIO de betaling van alimentatie weer op gang.

Het LBIO liet in dit gesprek weten gebaat te zijn bij de mogelijkheid om bij de Kamer van Koophandel op BSN te kunnen zoeken. Hiermee kan het LBIO (gemakkelijker) achterhalen of een alimentatieplichtige een bedrijf heeft, hetgeen leidt tot beter zicht op mogelijke inkomsten van de alimentatieplichtige. Om dit mogelijk te maken zou de Handelsregisterwet moeten worden aangepast. Met de Minister van Economische Zaken zal besproken worden of aanpassing van deze wet mogelijk is en zo ja, op welke termijn dit kan plaatsvinden.

Ontwerp-Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars

Ik heb de tijdens het voortgezet AO van 4 december 2013 ingediende en aangehouden motie over private schuldbemiddeling van de leden Kuzu en Schouten onder de aandacht gebracht van de Minister van Economische Zaken. Ingevolge het verzoek van de indieners van de motie wordt u in deze brief geïnformeerd over de stand van zaken van dit besluit en het vervolgtraject zoals dat zal plaatsvinden.

Afgelopen zomer heeft de Minister van Economische Zaken het ontwerp-Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars openbaar – via internet – geconsulteerd. Deze AMvB betreft, onder bepaalde voorwaarden, een vrijstelling op het verbod op private schuldbemiddeling tegen betaling, zoals opgenomen in de Wet op het consumentenkrediet. De internetconsultatie heeft een groot aantal reacties opgeleverd. Een goede afbakening met de (integrale) gemeentelijke schuldhulpverlening, waarborging van de kwaliteit van de schuldbemiddeling en de gemaximeerde vergoeding zijn onderwerpen die daarin veel aandacht hebben gekregen. Bij de verwerking van alle reacties zullen deze onderwerpen, in lijn met de motie, opnieuw worden bezien en afgewogen.

Ten behoeve van de verwerking van de consultatiereacties hebben voorts gesprekken plaatsgevonden met de VNG en Divosa, de NVVK en enkele private partijen over hun reacties en de voorwaarden waaronder private schuldbemiddeling volgens hen mogelijk zou moeten zijn. Het streven is het ontwerpbesluit in het voorjaar 2014 via een voorhangprocedure aan de

Eerste en Tweede Kamer te doen toekomen, waarna het voor advies naar de Raad van State kan worden gezonden. Voordat wordt overgegaan tot definitieve besluitvorming, wordt uw Kamer derhalve in de gelegenheid gesteld om uw zienswijze op de concept-AMvB kenbaar te maken.

Stand van zaken FEAD

Tijdens het Algemeen Overleg op 27 november 2013 hebben wij met elkaar gesproken over de stand van zaken rondom het Europees Fonds voor Meestbehoeftigen (FEAD). Ik heb toen toegezegd u nader te informeren zodra de besluitvorming op Europees niveau heeft plaatsgevonden. Met het verslag van de Raad WSBVC van 9 december jl.5 bent u nader geïnformeerd over het bereikte akkoord tussen de Raad en het Europees Parlement. De officiële ondertekening en publicatie van de verordening hebben onlangs plaatsgevonden

FEAD is na publicatie officieel in werking getreden met als doel om armoede onder de meest behoeftigen tegen te gaan via twee mogelijke vormen van subsidie: door het verstrekken van voedsel en basisgoederen of door maatregelen gericht op sociale inclusie. Zoals ik in mijn brief6 van 25 november jl. heb gemeld, heeft Nederland conform het BNC-fiche7 samen met enkele andere lidstaten gepleit voor de tweede mogelijkheid en de Nederlandse allocatie zal dan ook worden ingezet ten behoeve van sociale inclusie.

Op de Europese begroting is tot maximaal € 3,5 miljard vrijgemaakt voor FEAD. Dit budget geldt voor de gehele programmaperiode van 2014–2020. De middelen komen uit de nationale structuurfondsen-enveloppe (ESF en EFRO) van de betreffende lidstaat. Het betreft dus geen extra geld uit Europa. In lijn met het BNC-fiche is, om een effectieve en efficiënte besteding van Europese middelen te waarborgen, gekozen om de Nederlandse allocatie zo veel mogelijk in te zetten via de bestaande fondsen. Het budget voor FEAD voor de periode van 2014–2020 is daarom vastgesteld op het in de verordening gestelde minimum van € 3,5 miljoen. Bij de allocaties van ESF en EFRO8is hier reeds rekening mee gehouden.

Op dit moment werk ik het Operationeel Programma (OP) uit. In dit programma beschrijf ik voor welke doelgroep en op welke wijze FEAD zal worden ingezet. Daarbij vind ik het van groot belang dat de middelen daadwerkelijk bij de doelgroep terecht komen en de uitvoeringskosten tot een minimum beperkt blijven. Uiteraard betrek ik bij de nadere uitwerking lokale overheden – die in Nederland primair verantwoordelijk zijn voor het armoede- en schuldenbeleid – en relevante maatschappelijke partijen. Een verkennende bijeenkomst heeft in maart plaatsgevonden. Uiterlijk 6 maanden na inwerkingtreding van de verordening dient het OP bij de Europese Commissie te worden ingediend.

Ik zal u voor de zomer nader informeren over de inzet van FEAD.

Gesprek met Voedselbanken Nederland

Op 25 maart jl. heb ik met Stichting Voedselbanken Nederland (Voedselbanken NL) gesproken over de voedseltekorten die zij momenteel ervaren. Conform het verzoek van de Vaste Kamercommissie van 3 april 2014 informeer ik u hierbij over de uitkomsten van dit gesprek. Tijdens dit gesprek, waarin ik mijn waardering voor het werk van de (vrijwilligers van de) voedselbanken heb benadrukt, hebben beide partijen onderschreven dat de oplossing ligt in het terugdringen van voedselverspilling zodat meer kwalitatief goed voedsel dat nu verspild wordt in de toekomst bij de voedselbanken terecht komt. Het door de Staatssecretaris van EZ en mij gefaciliteerde samenwerkingstraject met de Alliantie Verduurzaming Voedsel kan hier een belangrijke bijdrage aanleveren. De vruchten van deze samenwerking kunnen echter pas over enige tijd geplukt worden. Het is van belang om deze zogenaamde overbruggingsperiode zo kort mogelijk te houden. Ik heb dan ook aangeboden om projecten van Voedselbanken NL financieel te ondersteunen, zodat deze sneller tot resultaat leiden. Daarmee kan de overbruggingsperiode – nu geschat op maximaal drie jaar – worden verkort. Over de wenselijke oplossing voor de zeer korte termijn verschillen wij van mening. Voedselbanken NL stelt zich op het standpunt dat het rijk voedsel in moet kopen dan wel middelen beschikbaar moet stellen om voedsel in te kopen. Dit acht ik niet opportuun. Nederland kent een solide sociaal zekerheidstelsel, waarbij de bijstand als vangnet fungeert. Gemeenten zijn binnen dit stelsel verantwoordelijk voor armoede- en schuldenbeleid en hebben middelen en voorzieningen tot hun beschikking om mensen te helpen financieel zelfredzaam te zijn, zoals bijzondere bijstand en schuldhulpverlening. Zij kunnen door maatwerk komen tot een individuele oplossing. Ik zal gemeenten oproepen om de samenwerking met de lokale voedselbank te zoeken en na te gaan of zij de klanten van de voedselbank nog effectiever kunnen ondersteunen. Daarnaast zie ik een belangrijke rol voor maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven om een bijdrage te leveren en ben ik bereid financiële ondersteuning beschikbaar te stellen voor projecten, die op korte termijn de voedseltekorten bij de voedselbanken op een duurzame manier tegengaan. Uiteraard laat ik mij ook de komende tijd goed informeren over de situatie bij de voedselbanken.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Kamerstuk 24 515, nrs. 255 en 265, Kamerstuk 24 515, nr. 269.

X Noot
2

Kamerstuk 24 515, nr. 253

X Noot
3

Kamerstuk 24 515, nr. 272

X Noot
4

Kamerstuk 24 515, nr. 255

X Noot
5

Kamerstuk 21 501–31, nr. 327

X Noot
6

Kamerstuk 24 515, nr. 269

X Noot
7

Kamerstuk 22 112, nr. 1519

X Noot
8

Kamerstuk 26 642 nr. 126 en Kamerstuk 21 501–08, nr. 497

Naar boven