24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 192 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2010

In het voorjaar van 2009 heeft het kabinet een pakket aan maatregelen genomen om de gevolgen van de economische crisis voor de schuldhulpverlening op te vangen voor de periode 2009–2011. Het gaat om een totaal bedrag van € 130 miljoen. Met deze tijdelijke extra middelen kunnen gemeenten het tijdelijke grotere beroep op de schuldhulpverlening in het kader van de crisis opvangen en structurele verbeteringen aanbrengen in de effectiviteit en kwaliteit van schuldhulpverlening. Deze maatregelen zijn uitgewerkt in de brief van 19 juni 20091. Daarbij is toegezegd dat de wijze van inzet van de extra middelen en het effect ervan zal worden gemonitord via een kwalitatief onderzoek. Hierbij bied ik u aan de Monitor tijdelijke middelen schuldhulpverlening – Tussenrapportage 2010.2

De belangrijkste resultaten

  • Het merendeel van de onderzochte gemeenten heeft tijdens de crisis te maken gehad met een toename van het aantal aanmeldingen voor schuldhulpverlening. Zonder extra middelen zouden ze deze groep niet of slechts met vertraging hebben kunnen helpen. Zij geven daarbij aan dat door de inzet van de extra middelen de wachttijden redelijk tot sterk zijn gedaald. Waar ze niet zijn gedaald, hebben de middelen bijgedragen aan het voorkomen van het oplopen van de wachttijden.

  • Bijna de helft van de onderzochte gemeenten heeft de middelen ingezet voor een brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening, voor zover daar al niet sprake van was. Veel aandacht is daarbij besteed aan de doelgroep jongeren.

  • Daarnaast is geïnvesteerd in vernieuwing en verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening, preventie, nazorg en samenwerking met ketenpartners, met het oog op verbetering van de effectiviteit op de langere termijn.

  • Op tweederde van de werkpleinen hebben trainingen plaatsgevonden voor werkcoaches zodat deze mensen met schulden beter kunnen herkennen en adequaat doorverwijzen.

Het onderzoek geeft mij voldoende aanleiding om gemeenten en de andere betrokken partijen op te roepen door te gaan op de ingezette weg. Daarmee bevorderen gemeenten dat de bereikte resultaten duurzaam zullen zijn en worden ingebed in de gemeentelijke organisatie. De verbetering van de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening zal ook na 2011 zijn vruchten afwerpen.

In het vervolg van deze brief worden de bevindingen uit de monitor op hoofdlijnen beschreven.

Extra maatregelen schuldhulpverlening

Met het totale pakket aan crisismaatregelen is € 130 miljoen gemoeid, verdeeld over de jaren 2009–2011. Het omvat de volgende onderdelen:

  • 1. Preventie: informatievoorziening en actieve verwijzing op de Werkpleinen (uitgewerkt door het UWV) (€ 5 miljoen);

  • 2. Opvang extra beroep op schuldhulpverlening door gemeenten (€ 110 miljoen, geoormerkt via specifieke uitkering);

  • 3. Ondersteuning van gemeenten bij de verbetering van de effectiviteit en invoering van de voorgenomen Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (€ 10 miljoen), inclusief bevordering van de inzet van vrijwilligers in de schuldhulpverlening (motie Ortega-Martijn c.s.3, (€ 5 miljoen).

Vanwege de inhoudelijke samenhang wordt bij de monitor over deze maatregelen ook het amendement Spekman c.s.4 betrokken. Voor dit amendement is, los van de middelen voor de crisismaatregelen, € 4 miljoen vrijgemaakt (via een decentralisatieuitkering Gemeentefonds voor 15 gemeenten).

Context van de monitor

Zoals toegezegd betreft de monitor een kwalitatief onderzoek. Waar het gaat om de middelen voor gemeenten is het, gezien de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten, aan de lokale politiek om te oordelen over de precieze besteding van de middelen en de effecten ervan. De monitor geeft een goed beeld van de bestedingsrichting en van de effecten van de maatregelen.

Deze monitor betreft de besteding van de middelen in de tweede helft van 2009 en de eerste helft van 2010. In het najaar van 2011 ontvangt u een tweede rapportage.

Bevindingen

Algemeen

Uit het onderzoek is gebleken dat de partijen die middelen hebben ontvangen (UWV, gemeenten, vrijwilligersorganisaties), tijd nodig hebben gehad om deze op een verantwoorde manier in te zetten, met name vanwege beleidsontwikkeling en het aantrekken van voldoende deskundig personeel. Wel kan geconcludeerd worden dat op het moment van onderzoek (oktober 2010) bij al deze partijen het beleid en de besteding in gang zijn gezet.

Maatregel 1: Preventie: informatievoorziening en actieve verwijzing op de Werkpleinen

Het UWV heeft de middelen ingezet voor:

  • communicatie en voorlichting aan cliënten

  • training van de werkcoaches opdat zij vaardiger worden in het herkennen van (problematische) schulden.

Nagenoeg alle activiteiten rond communicatie en voorlichting zijn afgerond. Op een derde van de werkpleinen zijn trainingsbijeenkomsten georganiseerd, op een derde vinden deze nog plaats in 2010.

Maatregel 2: Opvang extra beroep schuldhulpverlening

De extra middelen voor gemeenten zijn beschikbaar gesteld omdat verwacht werd dat de crisis zou leiden tot een tijdelijke extra toeloop op schuldhulpverlening. Uit het onderzoek blijkt dat ruim driekwart van de gemeenten in 2010 te maken heeft gehad met een (sterke) stijging van het aantal aanmeldingen. Hoewel niet valt vast te stellen in hoeverre deze stijging is toe te rekenen aan de crisis, staat wel vast dat het pakket aan extra crisismaatregelen tegemoet komt aan de behoefte om dit tijdelijke extra beroep op te vangen.

In 2009 hebben gemeenten ongeveer de helft (54%) van de extra middelen voor dat jaar besteed. Als verklaring geven gemeenten aan dat ze tijd nodig hadden om activiteiten te realiseren, met name vanwege de eigen bestuurlijke besluitvorming. Daarbij is van belang dat gemeenten de middelen voor 2009 in oktober 2009 hebben ontvangen. Voor de extra middelen schuldhulpverlening 2009 en 2010 geldt een zogenaamde meeneemregeling. Dat betekent dat gemeenten de niet of niet volledig bestede middelen uiterlijk kunnen besteden in 2011.

De meeste gemeenten die hebben gereageerd (81%) hebben de extra middelen volledig ingezet bovenop de eigen middelen voor schuldhulpverlening. Enkele gemeenten hebben het eigen budget verlaagd en dit aangevuld met de tijdelijke middelen waardoor de extra middelen feitelijk (gedeeltelijk) wegvielen. Dit is met name gebeurd bij gemeenten die in de jaren voorafgaand aan de extra middelen al uit eigen middelen fors hadden geïnvesteerd in schuldhulpverlening. Deze gemeenten hadden naar hun eigen inschatting de extra middelen dus niet meer nodig om de gevolgen van de economische crisis op te vangen.

In dit onderzoek is specifiek aandacht besteed aan de ontwikkeling van de wachttijden, als vervolg op het onderzoek naar dit onderwerp, dat aan uw kamer is gestuurd bij brief van 10 april 20105. Driekwart van de gemeenten in het onderzoek geeft aan dat door de extra middelen de wachttijden redelijk tot sterk zijn gedaald. Waar ze niet zijn gedaald, hebben ze bijgedragen aan het voorkomen van het oplopen van de wachttijden. Hoewel dit op zich positief geduid kan worden blijft dit voor gemeenten een punt van aandacht. Ik zal dan ook bij gemeenten aandringen om te blijven inzetten op beperking van de wachttijden.

Maatregel 3: Het verbeteren van de effectiviteit van schuldhulpverlening

Deze maatregel is erop gericht gemeenten te ondersteunen bij de verbetering van de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening. De tijdelijke inzet van middelen daarvoor is nodig om tot een structurele effectiviteits- en kwaliteitsverbetering in de gemeentelijke organisatie. De nadruk ligt op het jaar 2011, een aantal activiteiten is in 2010 in gang gezet. Een kwartiermaker heeft vanuit SZW tot eind 2010 als taak het uitvoeren van een behoefte-inventarisatie bij gemeenten en het voorbereiden van het implementatieplan 2011. De ondersteuning van gemeenten is gekoppeld aan het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening.

Motie Ortega-Martijn c.s.

Deze motie beoogt het werk van de vrijwilligers in de schuldhulpverlening te bevorderen. Aan veertien landelijke vrijwilligersorganisaties is subsidie verstrekt om dit vorm te geven. In verband met de beoogde regierol voor gemeenten in de schuldhulpverlening moet daarbij worden samengewerkt met gemeenten. Deze samenwerking beslaat ongeveer 65 gemeenten, variërend van groot naar klein en verspreid over het hele land. De kern van de projecten bestaat uit deskundigheidsbevordering van de vrijwilligers en de samenwerking met de professionele hulpverlening (zowel vroegsignalering als begeleiding tijdens een traject). De projecten zijn begin zomer 2010 gestart. Op het moment van onderzoek bevinden alle organisaties zich in de voorbereidingsfase.

Amendement Spekman c.s.

Met dit amendement wordt beoogd om op wijk- en buurtniveau invulling te geven aan integrale schuldhulpverlening. 15 gemeenten hebben via een decentralisatie-uitkering in het Gemeentefonds middelen hiervoor ontvangen.

De activiteiten die worden uitgevoerd variëren van voorlichting en het organiseren van bijeenkomsten tot methodiekontwikkeling en aanpassing van de werkprocessen. In alle gemeenten is de voorbereiding afgerond en is een start gemaakt met de uitvoering.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom


XNoot
1

Kamerstukken II, 2008/09, 24 515, nr. 153.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
3

Kamerstukken II, 2009/10, 24 515, nr. 166.

XNoot
4

Kamerstukken II, 2008/09, 31 700 XV, nr. 33.

XNoot
5

Kamerstukken II, 2009/10, 24 515, nr. 185.

Naar boven