Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 januari 2011
Hierbij reageer ik op de televisieuitzending «Uitgesproken EO» van 19 januari 2011 waarbij aandacht werd besteed aan de tragische
situatie waarin de 18-jarige Brandon verkeert. De uitzending heeft mij diep geraakt. Het is schrijnend te zien dat een zo
jong iemand, die zijn leven nog voor zich heeft, zo weinig perspectief op een betere toekomst heeft. Ook het verdriet van
de moeder heeft mij zeer aangegrepen; geen enkele ouder zal voor zijn kind een dergelijk perspectief kunnen verdragen. Ik
wil hier dan ook graag op reageren en maak daarbij alleen gebruik van openbare informatie.
Brandon woont al enkele jaren in ‘s Heerenloo en heeft daar op dit moment een eigen slaap- en een dagbestedingsruimte. Er
zijn overdag twee begeleiders voor hem aanwezig. Brandon hoort stemmen. Eén stem die hem aanzet tot boze gevaarlijke acties.
Een andere stem die dit tegenspreekt, maar die is zachter.
De problematiek van Brandon is zo ernstig dat hij, voor zijn eigen en andermans veiligheid, in zijn vrijheid moet worden beperkt.
Daarom maakt Brandon in het bijzijn van begeleiders en andere bezoekers altijd gebruik van een band, die hij zelf vastgespt.
Indien er niemand aanwezig is, en ook ’s nachts, is de band losgekoppeld. Hij heeft een eigen appartement waar hij zich vrij
kan bewegen.
Brandon is met een beperking geboren. Al op jonge leeftijd kon hij niet meer thuis blijven wonen. Toen hij 12 jaar was (2004)
is hij op ’s Heerenloo gaan wonen. In ’s Heerenloo werden Brandon’s problemen, doordat hij ouder en sterker werd, steeds erger. ’s Heerenloo
heeft steeds weer opnieuw voor de veranderende situatie zo goed mogelijke oplossingen gezocht in het licht van de kwaliteit
van leven. Daarbij is het CCE ingeschakeld en is gedurende vijf jaar nauw betrokken geweest bij de begeleiding van Brandon.
Er zijn in die tijd diverse (gewelds)escalaties geweest.
In mei 2008 heeft de inspectie, naar aanleiding van een melding, Brandon bezocht en bekeken of de behandeling en begeleiding
voldeed aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Dat was het geval. Brandon had permanent twee begeleiders, waarvan er altijd
één bij hem in de ruimte aanwezig was.
In 2009 was de situatie nog zo dat hij naar buiten kon. In 2009 heeft de instelling een speciaal aangepaste woonruimte voor
Brandon beschikbaar gesteld, die meer tegemoet zou komen aan zijn zorgvraag. Deze woonruimte, waarin € 500 000,– is geïnvesteerd,
heeft hij kort daarna vernield. Daarna is Brandon terugverhuisd naar het instellingsterrein. Gedurende de periode 2009 en
2010 zijn diverse pogingen ondernomen om tot verbetering van zijn woon- en leefomstandigheden te komen. Ook is herhaaldelijk
geprobeerd met hem naar buiten te gaan, maar dat is helaas niet mogelijk gebleken.
‘s Heerenloo werkt thans aan vervangende woonruimte en onderneemt nog steeds pogingen om de leefsituatie te verbeteren. De
situatie van Brandon wordt regelmatig (tweewekelijks) geëvalueerd. Deze evaluaties zijn er op gericht het toepassen van vrijheidsbeperkende
maatregelen terug te dringen door het zoeken naar alternatieven. Het CCE wordt hierbij betrokken.
Zoals u weet heeft de Inspectie dinsdag 18 januari een onaangekondigd bezoek aan de instelling gebracht. Naar aanleiding van
haar bevindingen, die ik als bijlage1 toevoeg, oordeelt de Inspectie ook nu dat de geboden zorg voldoet aan de normen voor verantwoorde zorgverlening en dat de
zorg voldoet aan de criteria waaraan voldaan moet worden bij het toepassen van vrijheidsbeperkingen. Dit betekent niet dat
de Inspectie van mening is dat de geleverde zorg een wenselijk antwoord is op de zorgvraag. Dat onderschrijf ik. Er is hier
sprake van een zeer complexe en uitzonderlijk psychatrische problematiek. Om u een indruk te geven van de complexiteit van
Brandon’s zorgvraag zend ik bij deze brief1 de publicatie van het Euregioproject «Hand in Hand».
Ik weet op dit moment niet hoeveel cliënten zich in vergelijkbare omstandigheden verkeren als Brandon, ik schat het aantal
op circa 40. Ik zal in overleg met de koepelorganisatie VGN, het CCE en de cliëntenvereniging KansPlus een plan van aanpak
opstellen hoe met deze problematiek om te gaan. Het uitwisselen en uitnutten van kennis en expertise staan hierbij centraal.
Daarbij vind ik het belangrijk dat er ook voor de moeilijkste problemen in de zorg voortdurend en gezamenlijk naar verbeteringen
wordt gezocht. Ik zal u dit voorjaar over de uitkomsten hiervan berichten.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner