Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2012
Tijdens het ordedebat van 3 juli jl. (Handelingen II 2011/12, nr. 103) heeft het lid Braakhuis (Groenlinks) de minister van Economische Zaken, Landbouw
en Innovatie gevraagd waarom «hij, tegen de Telecommunicatiewet in, heeft besloten
te veilen en waarom hij de in de Telecommunicatiewet gevraagde vergelijkende toets
niet uitvoert».
Het klopt dat er op dit moment nog een kavel voor landelijke commerciële radio beschikbaar
is. Deze kavel (kavel A7) is tijdens de vorige uitgifte in de zomer van 2011 onverdeeld
gebleven. Enkele frequenties uit deze kavel zijn de afgelopen maanden ingezet voor
de compensatie van de ontvangstproblemen van publieke en commerciële radio-omroepen
ten gevolge van de brand in de zendmast in Smilde.
De voorbereidingen voor de uitgifte van deze kavel zijn inmiddels in volle gang. Over
enkele weken start de consultatie van de regeling van de aanvraag- en verdeelprocedure.
Ik ben voornemens de kavel middels een veiling uit te geven. Anders dan het lid Braakhuis
veronderstelt, is dit niet in strijd met de Telecommunicatiewet.
In de Telecommunicatiewet is als uitgangspunt opgenomen dat, zolang de looptijd van
eerder verleende vergunningen voor gebruik van frequentieruimte met een bepaalde bestemming
niet is verstreken, de nieuwe vergunningen voor die frequentieruimte in beginsel volgens
een soortgelijke verdeelprocedure worden uitgegeven als de eerder verleende vergunningen.
Dit geldt niet indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden.
De oorspronkelijke landelijke FM-vergunningen liepen in 2011 af en zijn toen verlengd
met zes jaar. De desbetreffende vergunninghouders hebben daarvoor een prijs hebben
betaald die overeenkomt met de uitkomst van een hypothetische veiling, terwijl kavel
A7 in 2011 niet is uitgegeven en al geruime tijd braak ligt. In deze situatie staat
de wet niet in de weg aan het gebruik van het veilinginstrument.
Volledigheidshalve benadruk ik dat het verschil tussen een veiling en een vergelijkende
toets met financieel instrument in dit geval gering is. Omdat kavel A7 geen programmatische
beperkingen kent (het is een zogenaamd ongeclausuleerd kavel) heeft een vergelijkende
toets met financieel instrument geen duidelijke meerwaarde boven een veiling. Omgekeerd
heeft een veiling het voordeel dat hierbij een relatief eenvoudige en kortlopende
uitgifteprocedure mogelijk is. Zodoende is de kavel sneller beschikbaar voor zowel
de toekomstige vergunninghouder als de luisteraars. Bovendien zijn bij de toepassing
van een veilingprocedure de administratieve- c.q. de uitvoeringslasten voor zowel
de aanvragers als de overheid beduidend lager omdat de indiening en beoordeling van
een bedrijfsplan niet langer aan de orde is.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen