23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en verschotten (Wet op het notarisambt)

nr. 61
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 februari 2005

Binnen de vaste commissie voor Justitie1 hebben enkele fracties de behoefte enkele vragen en opmerkingen aan de minister van Justitie voor te leggen over de brief inzake «Toezicht op de kwaliteit en integriteit Notariaat» van 9 november 2004 (kamerstuk 23 706, nr. 59). De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 februari 2005. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De adjunct-griffier van de commissie,

De Groot

Inleiding van de minister

Bij brief van 9 november 2004 (TK 23 706, nr. 59) heb ik u de brief inzake het toezicht op de kwaliteit en integriteit Notariaat aangeboden. Een drietal fracties binnen de vaste commissie voor Justitie heeft vragen en opmerkingen aan mij voorgelegd. Met belangstelling heb ik kennis genomen van deze vragen en opmerkingen en ik zal daar dan ook graag op in gaan. Een aantal vragen heeft betrekking op het standpunt van de KNB zoals verwoord in een afzonderlijke brief over dit onderwerp van de KNB aan uw Kamer. Ik kan u echter meedelen dat de beantwoording van de door u gestelde vragen ertoe geleid heeft dat de oorspronkelijk geconstateerde verschillen van inzicht met de KNB niet meer aan de orde zijn. Er bestaat met de KNB geen verschil van mening meer over de wijze waarop het toezicht op de kwaliteit en integriteit versterkt dient te worden. In dat opzicht sluit de opstelling van de KNB aan bij de beantwoording van de vragen. Uit oogpunt van herkenbaarheid volg ik bij de beantwoording in overwegende mate de opzet van de brief van 9 november jl..

I. Vragen en opmerkingen van de fracties

Inleiding

De leden van de CDA-fractie signaleren dat de wijze van toezicht van het notariaat al in 1999 onder de loep is genomen en dat toen is geconcludeerd dat het toezicht te verbrokkeld en te weinig gecoördineerd was. Deze leden vragen waarom sindsdien niets is ondernomen om het toezicht wel goed te laten functioneren?

Voorts vragen deze leden of kan worden aangegeven op welke punten de minister de aanbevelingen van de Werkgroep Toezicht notariaat onderschrijft en op welke punten hij van het advies afwijkt? Zij onderschrijven de noodzaak om wat betreft de vormgeving van het toezicht vooruit te lopen op de aanbevelingen van de Commissie Hammerstein. Wat echter als commissie met andere aanbevelingen op dit terrein komt dan de minister nu voorstelt? Heeft de minister wel kennis mogen nemen van de voorlopige conclusies van de Commissie Hammerstein?

De leden van de SP-fractie onderschrijven het standpunt van de minister dat waar het gaat om het toezicht op de kwaliteit en de integriteit van de beroepsuitoefening door de notaris, het niet wenselijk of noodzakelijk is te wachten op de Commissie Hammerstein. Echter, deze leden kunnen niet anders dan constateren dat veel van de huidige zorgen en vragen met betrekking tot de integriteit van sommige notarissen direct samenhangen met de gevolgen van de invoering van de nieuwe Wet op het notarisambt, vooral door de introductie van de marktwerking in het notariaat. Daarom merken de leden van de SP-fractie op dat alleen het versterken van het toezicht op het notariaat niet voldoende zal zijn om alle problemen op dit terrein op te lossen. Terugdraaien van de marktwerking in het notarisambt zou daar een zeer belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Voor een nadere discussie over dit onderwerp wachten deze leden met belangstelling de evaluatie van de Commissie Hammerstein af.

De leden van de SGP-fractie kunnen zich vinden in het standpunt dat het niet per se noodzakelijk is om wat betreft het toezicht op de kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening te wachten op de rapportage van de Commissie evaluatie Wet op het notarisambt. Zij vragen echter hoe dit standpunt zich verhoudt tot de mededeling dat de commissie Hammerstein is verzocht nader in te gaan op het formele vraagstuk hoe om te gaan met de veelheid van toezichthouders binnen het notariaat, mede gezien het feit dat deze commissie eerst medio 2005 zal rapporteren.

De notaris verandert

De leden van de CDA-fractie informeren naar de stand van zaken betreffende het aangekondigde wetsvoorstel inzake de notaris in loondienst. De minister constateert dat mede als gevolg van een meer competitieve markt en prijsconcurrentie spanningen voor onder andere de integriteit van de beroepsuitoefening kunnen ontstaan en dat dat mogelijke risicofactoren oplevert voor de positionering en het functioneren van de notaris. Zonder vooruit te lopen op de conclusies van de Commissie Hammerstein, menen de leden van de CDA-fractie wel op te mogen merken dat zij ook bij de minister een gevoel van urgentie proeven om de doorgeschoten marktwerking aan banden te leggen. Is dit juist?

Problemen bij het huidig toezicht op het notariaat

De leden van de CDA-fractie merken op dat de minister stelt dat er vraagtekens te stellen zijn bij de combinatie van toezicht en tuchtrecht bij de kamer van toezicht. Kan nader worden ingegaan op de vraagtekens die daarbij geplaatst kunnen worden? De minister meent dat de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (verder: KNB) «in situaties die zich daarvoor lenen» zelf actief moet optreden tegen bij haar bekende leden van de beroepsgroep die zich niet gedragen zoals het een notaris betaamt. Kan worden uitgelegd wat wordt bedoeld met «situaties die zich daarvoor lenen»?

Investering door de KNB

De leden van de CDA-fractie delen het pleidooi van de minister voor en sterk preventief werkend toezicht naast het overigens onvermijdelijk repressief ingrijpen. Zij hebben echter nog twijfels of dat preventieve toezicht wel bij de KNB zelf neergelegd kan worden. De minister concludeert dat effectuering van de door de KNB genomen initiatieven betreffende het interne toezicht nog niet toereikend is. Bij deze leden rijst dan de vraag waarop het vertrouwen van de minister is gebaseerd dat zij op korte termijn wél tot een adequaat intern toezicht zullen komen. Zij hebben daar nog onvoldoende vertrouwen in.

Bovendien heeft ook de KNB zelf zich tegen dit voornemen verzet. De KNB meent dat zij daartoe te weinig mogelijkheden en handvatten heeft. Waarom wordt er niet geluisterd naar deze signalen vanuit de branche zelf? Hoe meent de minister dat dit interne toezicht kan functioneren als de KNB zelf al aangeeft daarvoor niet geëquipeerd te zijn?

Voorts vragen deze leden of het feit dat de KNB optreedt als «belangenclub» voor de notarissen en daarom per definitie geen objectieve organisatie is, in de ogen van de minister geen belemmering vormt voor het invullen van een onafhankelijk toezichtorgaan?

De leden van de CDA-fractie vragen de minister verder het argument van de KNB te beoordelen dat het toekennen van de interne toezichtfunctie aan de KNB niet eens mogelijk is in het kader van de machtenscheiding omdat KNB ook een wetgevende taak heeft.

Overigens zijn deze leden er wel van overtuigd dat KNB in kader van preventie wel degelijk een belangrijke rol heeft, maar dat hun taak vooral ziet op het formuleren en handhaven van toelatingseisen. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat het thans wel heel gemakkelijk is om notaris te worden aangesteld. Waarom wordt een antecentenonderzoek of psychologisch onderzoek niet onderdeel gemaakt van de toetredingseisen? Bovendien pleiten deze leden ervoor om de jonge notaris als onderdeel van de benoemingsprocedure ook te laten verschijnen voor een commissie. Zij zijn van mening dat hiermee al in een vroeg stadium veel kaf van het koren gescheiden kan worden. Per slot van rekening dient bij de benoeming rekening te worden gehouden met de bijzondere aard van het beroep. Hoe staat de minister hier tegenover?

De leden van de SGP-fractie onderschrijven het standpunt dat bij het interne kwaliteitstoezicht een rol voor de KNB is weggelegd, in het bijzonder door het stimuleren van verbeteringen. De KNB zou moeten streven naar verplichtstelling van de kwaliteitstoets van notariskantoren door middel van een verordening, waartoe zij krachtens de recente wijziging van de Wet op het notarisambt met ingang van 1 augustus 2004 de bevoegdheid heeft gekregen. Deze leden stellen echter de vraag of het de bedoeling is dat het Bureau Financieel Toezicht (verder BFT) vervolgens weer zogenoemd stelseltoezicht gaat uitoefenen op de kwaliteitsaudits van de KNB. Indien dat de bedoeling is, achten deze leden dit niet wenselijk. Nieuw toezicht, voornamelijk extern integriteitstoezicht, zou volgens deze leden in handen gelegd moeten worden van een Inspectie voor het notariaat.

Externe toezichtfunctie als complement

Genoemde leden achten het van belang dat het systeem van checks en balances er ook in voorziet dat toezicht op toezicht mogelijk is. Waarom is ervoor gekozen dat het instituut dat het externe preventieve toezicht zal vervullen (BFT) ook het toezicht op het interne preventieve toezicht vervult? Is nog overwogen om bijvoorbeeld de Raad voor de Accreditiatie toezicht te laten houden op het functioneren van de kwaliteitsonderzoeken?

De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in het voornemen van de minister om het externe toezicht op het notariaat te versterken. Bovendien onderschrijven zij het voornemen van de minister om te bezien of deze extra toezichthoudende taak kan worden ondergebracht bij het BFT. Echter, net als de KNB heeft gedaan in haar standpunt over de brief van de minister, vragen zij waarom de minister kiest voor versterkt toezicht op de KNB en niet op de notarissen. Hoe beoordeelt de minister de kritiek van de KNB, dat extern toezicht op de KNB, om na te gaan of die de integriteit van het notariaat wel voldoende bevordert en handhaaft, zich niet verdraagt met de trias politica? Hoe beoordeelt de minister de overweging van de KNB, dat de KNB de regels zou moeten stellen, een extern toezichthouder onderzoek naar de handhaving van deze regels zou moeten doen en de tuchtrechter zou moeten oordelen over overtredingen van deze regels? De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere reactie van de minister op het standpunt van de KNB met betrekking tot de voorliggende brief van 9 november 2004 (23 706, nr. 59).

De leden van de SP-fractie delen de zorg van de KNB dat zij weinig mogelijkheden heeft om op te treden tegen notarissen die zich niet houden aan de eisen van hun ambt. Juist daarom is het zaak het werkterrein van het externe toezicht uit te breiden met integriteitstoezicht op de notarissen. De taak van de KNB ligt veeleer op het gebied van de interne kwaliteitsbevordering en -toezicht. Bovendien zou een dergelijke scheiding van functies (toezichthoudende taak buiten de KNB) (verdere) complicaties rond de kamers van toezicht kunnen voorkomen. Overigens hebben de leden van de SP-fractie vragen over de huidige samenstelling van de kamers van toezicht en voornamelijk over het aandeel van notarissen in deze kamers. Ook voor een nadere discussie over dit onderwerp wachten de leden van de SP-fractie met belangstelling op de evaluatie door de Commissie-Hammerstein.

De leden van de SGP-fractie hebben begrip voor het standpunt dat deze nieuwe (externe) toezichtsfunctie bij voorkeur niet moet leiden tot het verder uitdijen van het complex toezichthouders. Daarom kunnen zij zich voorstellen dat de eerder genoemde Inspectie voor het notariaat zou worden ondergebracht bij het BFT. Deze leden herinneren er overigens aan dat het BFT als ook de KNB al eerder de instelling van een Inspectie hebben bepleit. Het grote voordeel zien deze leden hierin dat de Inspectie onder meer zelf initiatieven kan nemen tot onderzoek naar het functioneren van een individuele notaris. Deze leden stellen in dit verband de vraag of de minister onderkent dat de huidige Kamers van Toezicht slecht of matig toegerust zijn voor het doen van zulk onderzoek. Bovendien stellen zij de vraag of het doen van zulk onderzoek wel goed past bij de rechtsprekende taak van de kamers.

Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie of de minister onderkent dat het, bezien vanuit het principe van machtenscheiding, in elk geval niet voor de hand ligt om integriteitsonderzoek bij de KNB onder te brengen, aangezien de KNB medewetgever zal zijn van verordeningen waaraan de integriteit zal moeten worden getoetst.

Implementatietraject

De leden van de CDA-fractie constateren dat minister een gedetailleerd implementatietraject voor ogen heeft, maar daar nog geen tijdpad bij kan noemen. Hij volstaat met constatering dat met de daadwerkelijke invoering van het toezicht op kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening nog wel enige tijd is gemoeid. Omdat deze leden overtuigd zijn van het feit dat het gevoel van urgentie ook leeft bij de minister, rijst bij hen de vraag op welke termijn hij de nieuwe toezichtstructuur geïmplementeerd dacht te hebben.

II. Reactie van de minister van Justitie

Het onderwerp toezicht staat al lange tijd hoog op de agenda. Toezicht heeft een belangrijke functie in het scheppen van vertrouwen bij burgers, belanghebbenden en bij de onder toezicht staande organisaties. Effectief toezicht past in de brede maatschappelijke behoefte om zicht te krijgen op de wijze waarop diverse organisaties en instanties gebruik maken van hun bevoegdheden. Goed toezicht kan een belangrijke impuls geven tot kwaliteitsverbetering van de dienstverlening, ook voor het notariaat.

In 1999 heeft de Werkgroep toezicht notariaat een rapport opgesteld met diverse aanbevelingen voor de korte en de lange termijn inzake het stelsel van toezicht. In reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie waarom sinds die tijd niets is ondernomen, wil ik aangeven dat de focus de eerste tijd gericht is geweest op de implementatie van het financiële toezicht bij onder andere de notarissen. Het evaluatie-rapport, opgesteld door Het Expertise Centrum, bevat onder andere de conclusie dat dit toezicht, enkele aandachtspunten daargelaten, thans doeltreffend en efficiënt door het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) wordt uitgevoerd. Vervolgens zijn er op Europees niveau richtlijnen tot stand gekomen ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld. De werkingssfeer van deze bepalingen strekt zich ook uit tot het notariaat. De notaris dient zich te houden aan de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties en de Wet Identificatie Dienstverlening. Ook hierop dient toezicht gehouden te worden. Het BFT is sedert 12 september 2003 aangewezen als toezichthouder. De implementatie van dit toezicht is nog in ontwikkeling.

Ook het denken over toezicht op kwaliteit en integriteit heeft niet stilgestaan. In een door Justitie ingestelde werkgroep, waarin zowel de KNB als het BFT participeerden, is in 2003 en 2004 bezien hoe het toezicht op kwaliteit en integriteit vormgegeven kon worden. De brief inzake toezicht op de kwaliteit en integriteit is hier mede een resultante van. De keuze nu het toezicht op kwaliteit en integriteit te intensiveren hangt verder samen met de ervaringen in de praktijk sinds de inwerkingtreding van de Wet op het notarisambt in 1999. Terzake verwijs ik ook naar de recent uitgebrachte trendrapportage (TK 23 706, nr.60).

Wat betreft het eerder genoemde rapport van de Werkgroep Toezicht vragen de leden van de CDA-fractie of ik kan aangegeven op welke punten ik de aanbevelingen onderschrijf en op welke punten ik van het advies afwijk. Met de onlangs aan u gezonden brief van 9 november 2004 is een belangrijke aanbeveling van de werkgroep voor de langere termijn onderschreven. Het betreft het onderbrengen van de preventieve externe toezichtfunctie bij een speciaal hiervoor toe te rusten instantie.

Het rapport van de werkgroep toezicht notariaat is verder één van de bouwstenen geweest voor de brief inzake toezicht op kwaliteit en integriteit. Daarnaast kan de Commissie Evaluatie Wet op het notarisambt (Commissie Hammerstein) gebruik maken van de bevindingen uit het rapport. Zo maakt het benoemde knelpunt in het rapport van de verbrokkeling («acht met toezicht belaste instanties») bijvoorbeeld onderdeel uit van de brede taakopdracht waarover de commissie zich buigt, zodat ik de desbetreffende adviezen daarover afwacht. Na bestudering van het advies van de commissie zal ik een beleidsmatig oordeel terzake geven. Ik ben verheugd te constateren dat zowel de leden van de CDA-fractie, de SP-fractie als de SGP-fractie mijn zienswijze delen om, voor wat betreft het toezicht op de kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening, niet te wachten op de uitkomsten van de Commissie Hammerstein. De leden van de CDA-fractie stellen wel de vraag wat te doen als de commissie medio 2005 met andere aanbevelingen op dit terrein komt. De Commissie heeft een brede taakopdracht, getuige het instellingsbesluit welke u op 9 juli 2004 is toegezonden (TK23 706, nr.57). Zij zal zich eerder buigen over aanvullende vragen in de bredere context van het toezicht die bijvoorbeeld betrekking hebben op het aantal toezichthouders en de verhouding tussen het tuchtrecht en het toezicht. Het ligt dus niet in de rede dat de Commissie Hammerstein zich in detail zal bezig houden met de uitwerking van het toezicht op de kwaliteit en integriteit van het notariaat.

Ik kan verder de leden van de CDA-fractie meedelen dat ik niet op de hoogte ben van eventuele voorlopige conclusies van de Commissie Hammerstein en zie het eindrapport van de Commissie Hammerstein met vertrouwen tegemoet. Het door de leden van de SGP-fractie in dit verband specifiek benoemde vraagstuk van de veelheid van toezichthouders is ook onderdeel van de taakopdracht van de Commissie.

De leden van de SP fractie zijn van mening dat veel van de huidige zorgen en vragen met betrekking tot de integriteit van sommige notarissen direct samenhangen met de gevolgen van de invoering van de nieuwe Wet op het notarisambt, vooral door de introductie van de marktwerking in het notariaat. Zij merken op dat alleen het versterken van het toezicht op het notariaat niet voldoende zal zijn om alle problemen op dit terrein op te lossen en zijn van mening dat het terugdraaien van de marktwerking in het notarisambt daar een zeer belangrijke bijdrage aan kan leveren. Vertrouwen in het notariaat is een groot goed en daarom dienen alle inspanningen er op gericht te zijn om dat vertrouwen te waarborgen en te behouden. Goed toezicht is daartoe essentieel, maar ik ben uiteraard niet de mening toegedaan dat hiermee het optreden van incidenten uitgesloten is. Het versterkte toezicht zal echter wel een grote preventieve werking hebben en vormt daarom een noodzakelijke aanvulling op het bestaande repressieve toezicht. De stelling van deze fractie dat terugdraaien van de marktwerking een belangrijke bijdrage kan leveren kan ik niet onderschrijven. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de CDA-fractie of er sprake is van doorgeschoten marktwerking.

De notaris verandert

Op 1 oktober 1999 is de nieuwe Wet op het notarisambt in werking getreden. De gedachte achter de wet was dat door de concurrentie niet alleen de tarieven lager worden, maar dat de notarissen geprikkeld worden tot productinnovatie en een verbetering van kwaliteit. Echter mede als gevolg van een meer competitieve markt en prijsconcurrentie kunnen spanningen optreden voor onder andere de integriteit van de beroepsuitoefening, hetgeen mogelijke risicofactoren oplevert voor de positionering en het functioneren van de notaris. Deze en andere praktische effecten van deze wet worden sinds de inwerkingtreding van die wet gevolgd. Na een drietal monitorrapporten is onlangs de eerste trendrapportage notariaat aan u toegezonden (TK 23 706, nr. 60).

De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat zij ook bij mij een gevoel van urgentie proeven om de doorgeschoten marktwerking aan banden te leggen.

Of sprake is van doorgeschoten marktwerking kan ik op dit moment niet vaststellen. Wel vind ik de ontwikkelingen, zoals ook aangegeven in mijn brief van 3 mei 2004 (TK 23 706, nr. 56) dermate verontrustend dat ik besloten heb tot een snelle evaluatie van de wet. Daartoe is de Commissie Hammerstein ingesteld. Ik ben thans in afwachting van het advies van de Commissie Hammerstein. Het advies wordt medio dit jaar verwacht waarna op korte termijn een standpunt ter zake aan de Kamer zal worden voorgelegd.

Naast de introductie van de marktwerking in de notariële dienstverlening hebben zich op het terrein van het functioneren van de professionele dienstverleners zoals de notaris diverse ontwikkelingen voorgedaan. Zo kan ik u, in reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie, wat betreft het wetsvoorstel notaris in loondienst, melden dat de voorbereiding zich in een vergevorderd stadium bevindt. Met de KNB wordt deze en volgende maand overlegd over een aantal aspecten van het wetsvoorstel, dat daarna zo spoedig mogelijk voor consultatie en daarna voor advies aan de Raad van State wordt gezonden.

Problemen bij het huidige toezicht op het notariaat

De leden van de CDA-fractie vragen welke kanttekeningen er te plaatsen zijn bij de combinatie van toezicht en tuchtrecht bij de kamers van toezicht. Met toezicht doel ik in dit verband bijvoorbeeld op de taak van de voorzitter van de kamer van toezicht om in voorkomende gevallen een onderzoek te gelasten naar de naleving van bij en krachtens de Wet op het notarisambt gestelde regels. Aanleiding voor een onderzoek kan een klacht zijn die tegen een notaris wordt ingediend, maar een onderzoek kan ook op eigen initiatief van de kamer plaatsvinden hetgeen tot een ambtshalve klacht kan leiden. Vervolgens heeft de kamer van toezicht tot taak tuchtzaken te behandelen die mogelijkerwijs voortkomen uit het eerder ingesteld onderzoek. Weliswaar schrijft de wet voor dat niet dezelfde voorzitter zowel in het vooronderzoek als bij de behandeling van de tuchtzaak mag optreden, maar het is niet optimaal dat de bevoegdheid onderzoeken te initiëren en de besluitvorming omtrent het al dan niet tuchtrechtelijk afdoen, is neergelegd bij dezelfde instantie die is belast met de tuchtrechtspraak zelf.

Het is gebruikelijk dat de bevoegdheden een onderzoek in te stellen cq te gelasten en de besluitvorming om zaken voor te leggen aan de tuchtrechter worden belegd bij een ander orgaan dan het college dat met de tuchtrechtspraak is belast. De mate waarin de taken wringen wordt sterker bij een intensivering van het toezicht in de hierboven bedoelde zin.

Met bovenstaande reactie meen ik ook antwoord gegeven te hebben op de vraag van de SGP-fractie die gesteld is bij de paragraaf over de «Externe toezichtsfunctie als complement» of het doen van onderzoek naar het functioneren van een individuele notaris wel goed past bij de rechtsprekende taak van de kamers.

Om het preventieve toezicht bij de KNB te versterken dient de KNB het intern ontwikkelde kwaliteitssysteem te implementeren en dient de KNB daarnaast zelf actief richting haar leden op te treden in situaties die zich daarvoor lenen. De KNB heeft namelijk als publiekrechtelijke beroepsorganisatie een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van haar leden, die van een wettelijke basis is voorzien in artikel 61, eerste lid van de Wet op de notarisambt. De KNB heeft tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid. Haar taak omvat mede de zorg voor de eer en het aanzien van het notarisambt.

In dat verband heeft de KNB een signalerende taak waar het gaat om mogelijke problemen onder haar leden. Indien de KNB bij de uitvoering van het preventieve toezicht zoals hiervoor omschreven op dergelijke problemen stuit is zij bevoegd al dan niet door tussenkomst van het BFT een klacht voor te leggen aan de kamer van toezicht of een verzoek in te dienen om een onderzoek te gelasten. Er is echter een grens aan het optreden van de KNB, omdat de KNB geen «opsporingsorgaan» is en ook niet over de daarbij behorende bevoegdheden beschikt. Tegen deze achtergrond doel ik, in reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie, op «situaties die zich daarvoor lenen».

Investeren door de KNB

Ik ben verheugd dat de CDA-fractie mijn pleidooi deelt voor een sterk preventief werkend toezicht naast het repressieve toezicht, De leden van de CDA-fractie vragen wel aandacht voor signalen vanuit de KNB en voor de (on)mogelijkheden van het uit oefenen van het interne toezicht door de KNB. Hier ga ik ook nader in op de vraag van de leden van de SP-fractie die gesteld zijn bij de paragraaf over de «Externe toezichtsfunctie als complement».

Deze leden vragen daar om een nadere reactie op het standpunt van de KNB en geven aan de zorg van de KNB dat zij weinig mogelijkheden heeft om op te treden tegen notarissen die zich niet houden aan de eisen van hun ambt.

Laat ik vooropstellen dat de KNB mijn zienswijze deelt over de noodzaak om het toezicht op het notariaat te versterken. De zorg voor kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening acht ik, verwijzend naar de wettelijke taakomschrijving van de KNB, primair een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf. Net als kwaliteit is integriteit een kernkwaliteit van de beroepsgroep zelf die ook intern ontwikkeld en onderhouden dient te worden. De verantwoordelijkheid van de KNB houdt niet op bij de normering of het ontwikkelen en onderhouden van systemen die de kwaliteit en integriteit bevorderen, maar omvat ook de verantwoordelijkheid de toepassing van dergelijke systemen in de praktijk te volgen en zo nodig te signaleren waar niet aan de normen wordt voldaan. De leden van de CDA-fractie hebben echter weinig vertrouwen dat de KNB in staat is om op korte termijn tot een adequaat intern toezichtsysteem te komen. De KNB heeft terzake van de bevordering van de kwaliteit en de integriteit, veel stappen gezet. Het voorstel moet leiden tot een intensivering van de reeds genomen activiteiten waardoor het naar mijn mening mogelijk moet zijn om op termijn een voldoende niveau van kwaliteit en integriteit te bereiken.

In mijn brief heb ik reeds uiteengezet welke activiteiten de KNB in het kader van de versterking van het preventieve kwaliteitstoezicht heeft ondernomen. Zo heeft het bestuur van de KNB in 2003 de Kwaliteitsnorm uitgebracht en is een auditsysteem ontwikkeld aan de hand waarvan kwaliteitsaudits worden gehouden. Deze vorm van intern toezicht wordt door de KNB niet ter discussie gesteld en ik verschil dan ook niet van mening met de KNB dat een externe toezichthouder de taak moet krijgen om toezicht te houden op die kwaliteitsaudits.

Ook ben ik van mening dat de scheidslijn tussen «kwaliteit» en «integriteit» arbitrair is en in de praktijk niet altijd even duidelijk te maken. Daarom pleit ik ervoor om zowel de interne kwaliteitszorg, als de interne zorg voor de integriteitbewaking bij de KNB neer te leggen en deze aspecten niet uit elkaar te halen.

De KNB heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het bevorderen van de integriteit van de beroepsgroep. De externe toezichthouder houdt op haar beurt «stelseltoezicht» op de activiteiten die de KNB uitoefent ter bevordering van de integriteit van haar leden, ongeacht de vraag of dit in het kwaliteitssysteem of op andere wijze is vormgegeven. Zoals reeds in de brief aangegeven kan op een later moment bezien worden of het noodzakelijk en gewenst is de KNB waar het gaat om haar taak bij het bevorderen van de kwaliteit en integriteit (extra) formele bevoegdheden toe te kennen.

Ik ben het met de KNB eens dat de echte «opsporings- en handhavingstaken» inclusief bijbehorende bevoegdheden, evenmin als het vellen van een rechterlijk oordeel, niet bij de beroepsorganisatie thuishoren. Bovendien zijn de leden van de CDA fractie van mening dat de KNB optreedt als een belangenorganisatie en om die reden geen objectieve organisatie zou zijn. Ik ben het daar niet mee eens. De KNB is een publiekrechtelijke beroepsorganisatie, bekleed met bevoegdheden en dat vormt geen belemmering om te investeren in de borging van de aan de beroepsgroep vertrouwde elementen, zoals kwaliteit en integriteit.

Wat betreft het argument van de KNB dat in het kader van de machtenscheiding een interne toezichtsfunctie niet mogelijk is merk ik, in reactie op vragen van de leden van de CDA-fractie, op dat de KNB geen met staatsmacht beklede organisatie is, maar een publiekrechtelijke beroepsorganisatie met een integraal takenpakket zoals omschreven in artikel 61 eerste lid van de Notariswet. Voor de uitvoering van die taak heeft de KNB onder meer een regelgevende bevoegdheid. Echter, in dit verband kan de KNB niet alleen regels stellen, maar heeft zij ook een signalerende taak waar het gaat om mogelijke problemen onder haar leden. Indien de KNB constateert dat regels niet worden nageleefd kan zij dit melden bij het BFT en de kamers van toezicht. Rechtspreken is echter voorbehouden aan de kamers van toezicht. In welke gevallen de tuchtrechter een uitspraak wordt gevraagd is afhankelijk van zaken die worden voorgelegd, onder meer door de KNB.

In de Wet op het notarisambt staan regels voor de te volgen procedure voor benoeming van (kandidaat-)notarissen. De regels bevatten diverse waarborgen, zoals een advies van de Commissie van deskundigen die een advies geeft over het ondernemingsplan. Voorts dient de stageduur van zes jaar te zijn voltooid. Bij de kamer(s) van toezicht in de arrondissementen waar door de kandidaat-notaris is gewerkt wordt navraag gedaan of er klachten zijn ingediend. Ook dient een verklaring omtrent het gedrag bij het benoemingsverzoek te worden meegestuurd. Ik ben het eens met de leden van de CDA-fractie dat toelatingseisen een preventieve werking kùnnen hebben. Echter, voor een beslissing over een eventuele aanpassing van de benoemingsprocedure te nemen, wacht ik eerst af wat Commissie Hammerstein over de benoemingsprocedure zal adviseren.

Externe toezichtfunctie als complement

De leden van de SGP-fractie achten het niet wenselijk dat het Bureau Financieel Toezicht (BFT) «stelseltoezicht» zou gaan uitoefenen op de kwaliteitsaudits van de KNB en dat dit in handen gelegd zou moeten worden van een Inspectie voor het notariaat.

Ik begrijp uit de vraagstelling dat de leden van de SGP-fractie in dit kader de noodzaak tot een extern oordeel delen, maar de (voorlopige) keuze voor de organisatie die de taak uitvoert in twijfel trekken.

Belangrijk argument voor het bij het bij voorkeur bij het BFT neerleggen van het externe toezicht in plaats van bij een ander orgaan zoals bijvoorbeeld de Raad voor de Accreditatie, is dat het BFT reeds belast is met het uitoefenen van het financiële toezicht en het toezicht op de naleving van de Wet melding Ongebruikelijke Transacties en de Wet Identificatie Dienstverlening. Uit het bij de brief gevoegde evaluatierapport blijkt bovendien dat het BFT het huidige financiële toezicht, ook al is er nog een aantal aandachtspunten, voldoende doelmatig en doeltreffend uitvoert. Bezien of het BFT ook deze toezichtstaak onder zich kan krijgen ligt dan ook voor de hand. Op deze manier kan integraal toezicht worden uitgeoefend. Uiteraard zal in het met het BFT te voeren overleg gedegen moeten worden geborgd dat een uitbreiding van de toezichtstaak op effectieve en efficiënte wijze gestalte kan krijgen.

De leden van de SP-fractie stellen de vraag waarom ik kies voor versterkt toezicht op de KNB en niet voor versterkt toezicht op de notarissen. Deze veronderstelling is onjuist. Het voorstel is om de rol die de KNB heeft voor wat betreft de bevordering van de kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening van de individuele notarissen te versterken. Hiervoor heeft de KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisaties een pro-actieve en signalerende rol richting de individuele notarissen. Wanneer de KNB in dat kader signaleert dat niet aan de normen wordt voldaan, zal zij het BFT vragen om onderzoek te doen jegens individuele notarissen. Wel zal het BFT «stelseltoezicht» houden op de KNB en heeft het BFT in dat kader een taak om te bezien of de door de KNB gehanteerde werkwijzen om de kwaliteit en integriteit te bevorderen, goed functioneren, maar het BFT krijgt geen bevoegdheden om sancties ten aanzien van de KNB uit te oefenen.

De leden van de SP-fractie vragen naar mijn oordeel over de kritiek van de KNB, dat extern toezicht op de KNB om na te gaan of de KNB de integriteit wel voldoende bevordert, zich niet verdraagt met de trias politica. Hier herhaal ik wat ik reeds hierboven geantwoord heb op vragen van de leden van de CDA fractie dat de KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisatie een integraal takenpakket heeft. In dit verband kan de KNB niet alleen regels stellen, maar heeft zij ook een pro-actieve en signalerende taak waar het gaat om mogelijke problemen onder haar leden.

De leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de brief van de KNB. Voor een groot deel ben ik in voorgaande antwoorden op vragen van de verschillende fracties ingegaan op onderdelen uit de brief waarover ik met de KNB van mening verschilde. Voor zover dat nog niet gebeurd is ga ik daar verderop op in. Overigens is gedurende de beantwoording van de vragen gebleken dat er eigenlijk nauwelijks verschil van mening meer bestaat met de KNB en dat de KNB mijn voorstel steunt. Wat betreft de vraag van de leden van de SP-fractie hoe ik de overweging van de KNB beoordeel, dat de KNB de regels zou moeten stellen, een extern toezichthouder onderzoek naar de handhaving van deze regels zou moeten doen en de tuchtrechter zou moeten oordelen over overtredingen van deze regels kan ik de SP-fractie het volgende meedelen. De genoemde onderverdeling is geen juiste. Overigens bestaat hierover met de KNB geen verschil van mening. Wij beiden zijn van mening dat de KNB een regelgevende bevoegdheid heeft voor wat betreft de kwaliteit en de integriteit. Echter «opsporings- en handhavingstaken» met daarbij behorende bevoegdheden worden niet belegd bij de KNB. Er zal dus ook niet door een externe toezichthouder onderzoek gedaan worden naar de handhaving daarvan. De KNB heeft een eigen rol in het bevorderen van de integriteit en kwaliteit van de beroepsgroep. De externe toezichthouder houdt zoals eerder gezegd «stelsel toezicht» op deze activiteiten van de KNB.

Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie van mening dat integriteittoezicht op de notarissen geen taak zou zijn voor de KNB, maar dat dit belegd zou moeten worden bij de externe toezichthouder. Zoals ik hiervoor heb aangegeven ben ik van oordeel dat de pro-actieve en signalerende rol van de KNB zich niet alleen beperkt tot het kwaliteitsbeleid maar zich eveneens uitstrekt tot het integriteitbeleid. Immers ook integriteit is een kernkwaliteit van de beroepsgroep die ook intern ontwikkeld en onderhouden dient te worden. De scheidslijn tussen «kwaliteit» en «integriteit» is arbitrair en in de praktijk niet altijd even duidelijk te maken. Daarom pleit ik ervoor om zowel de interne kwaliteitszorg, als de interne zorg voor de integriteitbewaking bij de KNB neer te leggen en deze aspecten niet uit elkaar te halen.

De leden van de SGP-fractie zien als voordeel van een Inspectie dat deze zelf initiatieven zou kunnen nemen tot onderzoek naar het functioneren van een individuele notaris. Dit zou niet weggelegd zijn voor de huidige kamers van toezicht omdat deze slecht of matig toegerust zijn voor het doen van zulk onderzoek. In juridisch opzicht zijn de kamers wel voldoende toegerust (artikel 96 leden 2 tot en met 6 Wet op het notarisambt). Inherent aan de feitelijke positie van de kamers is echter wel dat er weinig of geen ruimte is voor pro-actief optreden. Mede gezien de eerdere gesignaleerde onzuiverheid ben ik het met de leden van de SGP-fractie om eerder genoemde redenen eens dat het wenselijk is tot een andere positionering van met name de toezichtstaak te komen.

De vraag van de leden van de SGP-fractie of het doen van onderzoek past bij de rechtsprekende taak van de kamers van toezicht heb ik reeds beantwoord in de paragraaf inzake «De problemen bij het huidige toezicht op het notariaat». Dat geldt ook voor de vraag of ik onderken dat het niet voor de hand ligt om integriteitonderzoek door de KNB zelf te laten uitvoeren omdat de KNB medewetgever is van verordeningen waaraan de integriteit moet worden getoetst. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord dat ik hierboven heb gegeven op de vraag van de SP-fractie die van mening is dat het integriteittoezicht thuishoort bij de externe toezichthouder en niet bij de KNB.

Implementatietraject

Om daadwerkelijk tot invoering van het toezicht op kwaliteit en integriteit te kunnen komen moeten diverse activiteiten worden verricht. Zo moet overleg gevoerd worden met het BFT of de nieuwe taak effectief en efficiënt uitgevoerd kan worden, moet een toezichtarrangement gestalte krijgen, is overleg met de kamers van toezicht nodig en ten slotte dient de wet te worden aangepast. Ik ben voornemens om deze activiteiten zo snel mogelijk in overleg met de meest betrokken partijen op te pakken. Echter, uitgaande van de gemiddelde duur van wetgevingstrajecten verwacht ik niet eerder dan eind 2006 het gehele traject voltooid te hebben.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Vacature (algemeen) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL), Hermans (LPF) en Vergeer (SP).

Naar boven