Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 april 2012
Op 9 maart 2012, tijdens een overleg over het wetsvoorstel Studeren is Investeren,
hebben vertegenwoordigers van de studentenorganisaties ISO en LSVb mij gevraagd het
mogelijk te maken om de studentenreisvoorziening (ov-kaart) flexibel opneembaar te
maken. Volgens de organisaties hebben studenten het meest behoefte aan de reisvoorziening
in hun eerste en laatste jaar. Concreet was hun vraag het mogelijk te maken dat studenten
tussentijds een jaar hun reisvoorziening kunnen stopzetten om deze daarna weer te
activeren. De reisvoorziening zou zo kunnen worden gespaard voor momenten waarop zij
hiervan meer gebruik maken.
Ik heb toegezegd de mogelijkheden in kaart te brengen. De belangrijkste bevindingen
zijn hieronder uiteengezet.
Contractprijs ov-kaart
Een eerste kostenpost zou een stijging zijn van de contractprijs die OCW betaalt aan
de vervoersbedrijven. De contractprijs berust op het gemiddeld reisgedrag van alle studenten die over een actief reisproduct beschikken. Wanneer
studenten in de gelegenheid worden gesteld om het reisproduct niet te gebruiken in
jaren waarin zij weinig reizen en wel in jaren waarin zij veel reizen, zal het totaal
aantal gereisde kilometers stijgen en daarmee ook de contractprijs die OCW aan de
vervoersbedrijven betaalt.
DUO
De wijziging kan niet eerder worden doorgevoerd dan ná de systeemvernieuwing bij DUO.
De systeemvernieuwing wordt naar verwachting in de tweede helft van 2014 afgerond.
De incidentele kosten zouden voor DUO hoog liggen, zowel bij flexibilisering voor
nieuwe cohorten als bij integrale invoering voor alle bestaande studenten tegelijk.
Een flexibel opneembare reisvoorziening zou voor DUO ook leiden tot structureel hogere
uitvoeringskosten. Deze kosten treden ook op wanneer de systeemvernieuwing is afgerond.
De uitvoering zou voor DUO namelijk complexer worden. Communicatie richting studenten
moet dan worden uitgebreid, opname- en stopmomenten en het totale (verbruikte) recht
van studenten moeten worden bijgehouden, en de klantenservice zal meer vragen ontvangen.
Op basis van bovenstaande overwegingen concludeer ik dat de nadelen in de vorm van
hoge incidentele kosten, toenemende uitvoeringscomplexiteit en een stijging van structurele kosten te groot zijn. Ik kan daarom niet ingaan
op het verzoek van de studentenorganisaties.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra